ECLI:NL:RBAMS:2018:2557

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
13/650598-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam inzake geweldsdelict in uitgaansgelegenheid

Op 18 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man, die betrokken was bij een vechtpartij in een Amsterdams café op 2 oktober 2016. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling van een andere man, hierna aangeduid als [slachtoffer]. Tijdens de zitting op 4 april 2018 heeft de officier van justitie, mr. F. Heus, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. J.T.E. Vis, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het eerste incident vond plaats in het café, waar de verdachte [slachtoffer] met een glas op het hoofd zou hebben geslagen, wat leidde tot een ernstige hoofdwond. Na het verlaten van het café volgde een tweede incident buiten, waarbij de verdachte [slachtoffer] opnieuw aanviel. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de beschikbare bewijsmiddelen in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor poging tot doodslag, maar dat de verdachte wel schuldig was aan zware mishandeling.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van de verdachte, die geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstige geweldsdelict, maar dat er specifieke omstandigheden waren die aanleiding gaven tot een lichtere straf dan door de officier van justitie was geëist.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650598-16 (Promis)
Datum uitspraak: 18 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F. Heus en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.T.E. Vis naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen (met kracht) met een (gebroken) fles en/of glas, in elk geval een voorwerp, in/op het hoofd heeft geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of eenmaal of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of
getrapt en/of geschopt en/of geduwd (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] eenmaal of meermalen ten val is gekomen);
en/of
hij op of omstreeks 2 oktober 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] met een (gebroken) fles en/of glas, in elk geval een voorwerp, in/op het hoofd heeft geslagen en/of gesneden en/of gestoken en/of eenmaal of meermalen (met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of geduwd (ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] ten val is gekomen), waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Verdachte dient van de ten laste gelegde poging tot doodslag te worden vrijgesproken, omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De officier van justitie acht poging tot zware mishandeling en de mishandeling wel bewezen, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De ten laste gelegde feiten kunnen niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Uit het dossier volgt niet welke gedragingen door verdachte in het café zijn verricht met een glas of een fles. Het letsel dat [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft opgelopen, is niet enkel verklaarbaar door het slaan met een voorwerp. Er kan enkel vastgesteld worden dat [slachtoffer] een schaafwond heeft opgelopen. Bij de rechter-commissaris hebben de getuigen verklaard niet te hebben gezien wat verdachte in zijn handen had en op welke wijze [slachtoffer] letsel heeft opgelopen.
Bij het incident, dat buiten plaats heeft gevonden, is verdachte door [slachtoffer] agressief benaderd. Zowel verdachte als [slachtoffer] zijn op de grond terecht gekomen. [slachtoffer] is boven op verdachte komen te liggen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ). [slachtoffer] is vervolgens door een omstander van verdachte afgehaald. De verklaringen van getuigen [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) en [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ) kunnen niet worden gebruikt om tot een bewezenverklaring te komen, omdat zij het incident niet hebben waargenomen. Uit de camerabeelden blijkt niet dat de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] aanwezig waren toen het incident buiten plaats vond. Voorzover verdachte heeft (terug)geslagen, komt hem een beroep op noodweer(exces) toe.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Uit het dossier komt naar voren dat er op 2 oktober 2016 twee incidenten hebben plaatsgevonden. Het eerste incident heeft plaatsgevonden in het café [naam café] te Amsterdam. Kort daarna heeft het tweede incident buiten dit café plaatsgevonden.
Ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Op basis van de verklaringen van verdachte ter terechtzitting, aangever [slachtoffer] en de onafhankelijke getuigen [getuige 4] en [getuige 2] en het bij verdachte en bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel, gaat de rechtbank ervanuit dat het volgende zich in het café [naam café] heeft afgespeeld. [slachtoffer] en verdachte hebben een woordenwisseling gehad en zijn toen uit elkaar gehaald, waarna verdachte terug is gelopen naar zijn zitplek. Na korte tijd keerde verdachte terug naar de bar alwaar [slachtoffer] stond, waarop verdachte een glas heeft gepakt en [slachtoffer] daarmee hard op het hoofd heeft geslagen. [slachtoffer] is op de grond gevallen. Verdachte en [slachtoffer] zijn uit elkaar gehaald en [slachtoffer] heeft het café verlaten terwijl verdachte door omstanders binnen werd gehouden.
De rechtbank hecht geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij wel een glas in zijn hand heeft gehad, maar dit heeft laten vallen en er niet mee heeft geslagen. Uit de verklaring van [getuige 4] dat verdachte met zijn hand een beweging van boven naar beneden maakte, de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris dat hij zag dat verdachte iets van de tafel heeft gepakt en dat hij heeft gehoord dat dit glas uit elkaar spatte, het feit dat [slachtoffer] blijkens de diverse getuigenverklaringen en de foto’s in het dossier direct een heftig bloedende hoofdwond opliep en het feit dat op de CT-scan een blauwe plek links in de hersenen te zien, en het feit dat verdachte een flinke snijwond aan zijn hand heeft opgelopen, kan de rechtbank geen enkele andere conclusie verbinden dan dat verdachte [slachtoffer] hard met een glas op zijn hoofd heeft geslagen.
Vrijspraak poging tot doodslag
De rechtbank is, evenals de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad om [slachtoffer] om het leven te brengen zodat verdachte wordt vrijgesproken van poging tot doodslag.
Poging tot zware mishandeling
Impliciet subsidiair wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De rechtbank is van oordeel dat dit kan worden bewezen zoals volgt uit de hiervoor genoemde bewijsmiddelen. Door [slachtoffer] met grote kracht met een glazen voorwerp op het hoofd te slaan heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde
Op basis van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de onafhankelijke getuigen [getuige 4] en [getuige 2] en de door verbalisanten aangetroffen situatie, gaat de rechtbank ervanuit dat het volgende zich buiten het café [naam café] heeft afgespeeld, direct na het vorige incident. [slachtoffer] is met een hevig bebloed hoofd naar buiten gelopen en is buiten gaan zitten. Verdachte is korte tijd hierna eveneens naar buiten gelopen en heeft [slachtoffer] aangevallen. Verdachte heeft daarbij [slachtoffer] met zijn vuisten op het hoofd geslagen.
Ook de tenlastegelegde mishandeling kan derhalve worden bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 2 oktober 2016 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] met kracht met een glas, op het hoofd heeft geslagen
en
op 2 oktober 2016 te Amsterdam, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen met kracht tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Noodweer
De raadsman heeft zich ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit op het standpunt gesteld dat sprake is van een noodweersituatie. Bij het feit zou verdachte niet de agressor zijn geweest, maar [slachtoffer] . Nadat er een woordenwisseling tussen verdachte en [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, zou [slachtoffer] geïrriteerd zijn geworden. Uit de camerabeelden zou blijken dat [slachtoffer] steeds in de richting van verdachte kijkt en wijst. Nadat verdachte terugkeert naar de bar zou [slachtoffer] verdachte hebben aangevallen waarna een schermutseling heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft zich hierbij moeten verdedigen. Verdachte moet om die reden worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit heeft de raadsman zich eveneens op het standpunt gesteld dat er sprake is van een noodweersituatie. Verdachte is rustig naar buiten gelopen. Verdachte is buiten op een agressieve wijze door [slachtoffer] benaderd waarna zij weer in een schermutseling zijn geraakt. Verdachte heeft zich weer tegen [slachtoffer] moeten verdedigen en dient om die reden te worden vrijgesproken.
De rechtbank verwerpt het verweer op noodweer nu feitelijke grondslag hiertoe ontbreekt. De rechtbank verwijst hierbij naar de bewijsmiddelen waaruit volgt dat verdachte zowel binnen als buiten het café [naam café] de agressor was en er geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman beroept zich subsidiair op noodweerexces. Nu het beroep op noodweer is verworpen omdat geenszins is gebleken van een noodweersituatie, kan dit verweer ook niet opgaan. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 116 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – uitgaande van strafoplegging – op het standpunt gesteld dat aangesloten dient te worden aan het reclasseringsadvies van 20 juni 2017, gelet op het tijdsverloop en de bevindingen van de reclassering. De raadsman verzoekt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest dan wel een taakstraf met aftrek van de duur welke verdachte in voorarrest heeft doorgebracht op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 2 oktober 2016 in een uitgaansgelegenheid gewelddadig gedragen door een bekende, met wie hij een woordenwisseling heeft gehad, hard met een glas op het hoofd te slaan, en vervolgens, nadat deze man met een heftig bloedende hoofdwond het pand had verlaten, deze man te volgen en, alsof het nog niet genoeg was, buiten opnieuw aan te vallen en te slaan. Het gaat om een ernstige geweldexplosie, die plaatsvond in en een openbare gelegenheid, waar veel mensen aanwezig waren om een nationale feestdag te vieren. Verdachte heeft niet alleen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, maar ook, door zich zo te misdragen in en voor een uitgaansgelegenheid, op de rechtsorde. De rechtbank acht het feit en de door verdachte gepleegde inbreuk op de rechtsorde dermate heftig dat in beginsel alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is. Voor een zware mishandeling waarbij kopstoten worden gegeven of tegen het hoofd wordt getrapt en een zware mishandeling waarbij met behulp van een wapen middelzwaar letsel wordt toegebracht gelden LOVS-oriëntatiepunten van zes respectievelijk zeven maanden gevangenisstraf. In deze zaak, waar het bij een poging is gebleven, ligt het dan in beginsel in de rede om vier à vijf maanden gevangenisstaf op te leggen.
De rechtbank ziet echter toch af van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, omdat specifieke omstandigheden daartoe aanleiding geven.
Eén van die omstandigheden is dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Hij heeft een blanco strafblad.
De tweede omstandigheid is de inhoud van het advies van de reclassering. Uit de referenteninformatie volgt dat verdachte niet bekend staat als een gewelddadig persoon. Het heeft de referenten verbaasd toen zij het nieuws van het incident hebben gehoord. Er zijn geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van structurele agressieproblematiek of andere problemen. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies/behandelingen zijn niet nodig. Geadviseerd wordt een onvoorwaardelijk straf op te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 150 uur met aftrek van voorarrest en een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden voorwaardelijk opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
poging tot zware mishandeling.
ten aanzien van het tweede cumulatief/alternatief bewezen verklaarde:
mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2018.