ECLI:NL:RBAMS:2018:2556

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
19 april 2018
Zaaknummer
13/701139-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor winkeldiefstal met geweld en bedreiging met een nepvuurwapen

Op 18 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 40-jarige man, die werd beschuldigd van het stelen van twee jassen uit een bergsportwinkel in Amsterdam. De verdachte heeft tijdens de diefstal winkelmedewerkers gebeten, geslagen en bedreigd met een nepvuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 25 januari 2018 met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening twee jassen ter waarde van 999,90 euro heeft weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen meerdere slachtoffers. De rechtbank heeft het verzoek van de officier van justitie om de behandeling van de zaak aan te houden afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. De rechtbank achtte de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen, mede op basis van de aangiften van de slachtoffers en getuigen. De verdachte is eerder veroordeeld voor vermogensdelicten en de rechtbank heeft rekening gehouden met zijn recidive en de ernst van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering en opname in een maatschappelijke opvang. Daarnaast is het nepvuurwapen verbeurd verklaard en is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701139-18 (Promis)
Datum uitspraak: 18 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] 1978,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.C. Velleman, en van wat de gemachtigde raadsman van verdachte, mr. S.Ph.Chr. Wester, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee, althans een of meer jas(sen) (totale verkoopwaarde: 999,90 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Bever (vestiging: [adres] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 1] eenmaal of meermalen met een tas, in elk geval een voorwerp tegen/op het hoofd en/of het gezicht en/of het oog heeft geslagen en/of
- ( met kracht) tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is aangerend en/of
- met voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft geworsteld en/of
- in een arm, in elk geval het lichaam, van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gebeten en/of
- een een op een vuurwapend gelijkend voorwerp heeft gepakt en/of aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft getoond;
2.
hij op of omstreeks 25 januari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een wapen van categorie I onder 7, te weten een zwart plastic nepwapen gelijkend op een revolver, voorhanden heeft gehad;

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Verzoek tot aanhouding

4.1
Het verzoek van de officier van justitie
Blijkens het reclasseringsadvies van 28 januari 2018 voldoet verdachte opnieuw aan de criteria voor de ISD-maatregel. De officier van justitie meent dat deze maatregel passend kan zijn en heeft bij requisitoir primair gevorderd dat de behandeling van de strafzaak wordt aangehouden, om door de reclassering een ISD-rapportage te laten opstellen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De vordering tot aanhouding dient te worden afgewezen. Verdachte heeft eerder een ISD-maatregel opgelegd gekregen. Deze maatregel is niet van meerwaarde geweest voor verdachte. Daarnaast heeft de reclassering recent, op 29 maart 2018, geadviseerd om een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank wijst de vordering tot aanhouding af. In eerst instantie zou de strafzaak worden afgedaan middels snelrecht. De verdediging heeft aangegeven niet akkoord te gaan met afdoening middels snelrecht. Vervolgens is de behandeling van de strafzaak bij de meervoudige kamer aangebracht. In aanloop tot de behandeling van deze strafzaak is er geen enkele actie ondernomen door het Openbaar Ministerie om een ISD-plaatsing te onderzoeken. Verder hebben zich ter terechtzitting geen nieuwe feiten of omstandigheden voorgedaan, die zwaarder moeten wegen dan het belang dat verdachte heeft bij het afdoen van deze strafzaak. Verdachte heeft recent een ISD-maatregel achter de rug. De rechtbank is van oordeel dat er op dit moment geen noodzaak bestaat om ISD-rapportage op te stellen.

5.Waardering van het bewijs

5.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De ten laste gelegde feiten kunnen wettig en overtuigend bewezen worden, gelet op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen op grond van onder andere de aangifte van [slachtoffer 1] , waaruit volgt dat verdachte op 25 januari 2018 twee jassen heeft weggenomen van Bever Sport te Amsterdam. Bij het verlaten van de winkel heeft verdachte tweemaal met een tas in de richting van het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Buiten, op enige afstand van de winkel, heeft [slachtoffer 1] verdachte vastgepakt en teruggeleid naar de winkel. Terug in de winkel haalde verdachte twee door hem weggenomen jassen uit zijn tas en wilde daarop de winkel al rennend verlaten. Daarbij botste hij tegen [slachtoffer 1] aan, op een manier alsof hij door hem heen wilde lopen. [slachtoffer 1] en een in de winkel aanwezig klant, [slachtoffer 2] , hebben verdachte vervolgens tegengehouden en naar de grond gebracht. Verdachte heeft zich zo hevig verzet, dat er nog twee medewerkers van de winkel, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , aan te pas moesten komen om hem in bedwang te houden. Verdachte was in staat om een arm los te krijgen, waarna hij een (nep-)wapen heeft gepakt. [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] schrokken hiervan en hebben verdachte losgelaten, waarna een worsteling ontstond tussen verdachte en [slachtoffer 2] waarbij het wapen brak, waardoor duidelijk werd dat het een nepwapen was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij, vlak voor het moment dat verdachte het wapen pakte, door verdachte in zijn rechter onderarm werd gebeten. Dit is ook gezien door de getuige [slachtoffer 4] . De aangifte van [slachtoffer 1] wordt bevestigd door de aangifte van [slachtoffer 2] , en de verklaringen van de getuigen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van onderzoek wapen, dat het wapen, welk verdachte bij zich had, strafbaar is om voorhanden te hebben.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1
op 25 januari 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee jassen (totale verkoopwaarde: 999,90 euro), toebehorende aan Bever (vestiging: [adres] ), welke diefstal werd gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte:
- voornoemde [slachtoffer 1] met een tas tegen het hoofd heeft geslagen en
- met kracht tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] is aangerend en
- met voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft geworsteld en
- in een arm van voornoemde [slachtoffer 2] heeft gebeten en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gepakt en aan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft getoond;
Ten aanzien van feit 2
op 25 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie I onder 7, te weten een zwart plastic nepwapen gelijkend op een revolver, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregel

9.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft subsidiair, in het geval zijn primaire verzoek tot aanhouding wordt afgewezen, gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering op 29 maart 2018.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 150 dagen, waarvan 66 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering op 29 maart 2018.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal gevolgd door geweld en bedreiging met geweld. Na betrapping op heterdaad heeft hij geprobeerd te vluchten. Verdachte heeft hierbij een tas tegen het hoofd van [slachtoffer 1] geslagen. Vervolgens heeft verdachte zich hevig verzet toen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hem in bedwang trachtten te houden. [slachtoffer 2] heeft hierbij letsel opgelopen door een beet van verdachte. Bij de worsteling heeft verdachte bovendien een, wat naar later bleek, nepvuurwapen gepakt en aan voornoemde personen getoond. Drie van de vier mensen die verdachte in bedwang hielden waren hierdoor erg geschrokken en lieten hem los; alleen omdat de vierde doorhad dat het een nepvuurwapen was, heeft verdachte niet alsnog kunnen ontkomen door met dit nepvuurwapen te dreigen. De rechtbank acht dit ernstige feiten. Winkeldiefstal is op zich al een hinderlijk feit dat schade en overlast voor winkeliers veroorzaakt. Wanneer winkeldiefstal echter gepaard gaat met geweld en bedreiging met geweld, wordt nog eens een grens overschreden. Dergelijke feiten zijn voor het betrokken winkelpersoneel en het winkelend publiek dat er getuige van is, verontrustend en beangstigend. En wanneer daarbij ook letsel ontstaat, zoals bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die door verdachte in zijn hand is gebeten, is dat des te kwalijker.
Uit het strafblad van verdachte van 7 maart 2018 volgt, dat verdachte veelvuldig voor vermogensdelicten is veroordeeld. Ondanks de daarvoor opgelegde straffen heeft het verdachte niet weerhouden de feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 29 maart 2018. Dit rapport houdt onder meer in dat er ten aanzien van vermogensdelicten gesproken kan worden van een delictpatroon. Met name het middelengebruik en de psychische gesteldheid van verdachte worden gezien als criminogene factoren. Zolang verdachte niet beschikt over huisvesting met daaraan 24uurs begeleiding, wordt de kans op recidive derhalve als hoog ingeschat. Iriszorg, dak- en thuislozen opvang, kan mogelijk aan verdachte de veiligheid en stabiliteit bieden die noodzakelijk wordt geacht om het delictpatroon te doorbreken. Geadviseerd wordt om een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een opname in de maatschappelijke opvang.
Gelet op de ernst van het gepleegde feiten acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.
De rechtbank komt tot een zwaardere straf dan geëist door de officier van justitie, kennelijk omdat zij het feit ernstiger acht, en de mate van recidive zwaarder in het nadeel van verdachte laat wegen.
De rechtbank acht het noodzakelijk om aan het voorwaardelijke strafdeel de meldplicht en opname in een maatschappelijke opvang te verbinden.
De rechtbank spreekt de hoop en verwachting uit dat Iriszorg te Beekbergen of een soortgelijke instelling, tijdig verdachte in detentie zullen bezoeken voor een intakegesprek. Verdachte lijkt nu gemotiveerd voor begeleiding en voorkomen moet worden dat hij na afloop van zijn detentie geen passende huisvesting en begeleiding heeft.
Beslag
Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen:
1
STK Revolver Imitatie 5521001.
Verbeurdverklaring
Het voorwerp behoort aan verdachte toe. Nu met behulp van dit voorwerp de bewezen geachte feiten zijn begaan, wordt dit voorwerp verbeurdverklaard.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 1.500,- aan immateriële schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Het gaat dan onder meer om het deel dat betrekking heeft op het letsel (gebroken ribben) dat wel op de vordering wordt toegelicht, maar waarover in de aangifte en de in het dossier gevoegde letselverklaring niets wordt vermeld, en dat daarom door de verdediging is betwist. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 36f, 57 en 312 van het Wetboek van Strafrechten de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Ten aanzien van feit 2:
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte,
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
4. zich binnen vijf werkdagen na veroordeling meldt bij het kantoor van Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering op de Weesperzijde 70 te Amsterdam. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en dient hij zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft;
5. dient te verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, te weten Iriszorg te Beekbergen of een soortgelijke instelling, zulks ter boordeling van de reclassering. Veroordeelde dient zich te houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De rechtbank verwacht van Iriszorg te Beekbergen of een soortgelijke instelling, dat zij tijdig verdachte in detentie zullen bezoeken voor een intakegesprek, om te zorgen dat verdachte direct na zijn vrijlating na het uitzitten van het onvoorwaardelijke strafdeel daar terecht kan.
Geeft aan Leger des Heils, Jeugdbescherming en Reclassering te Amsterdam opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart verbeurd:
1
STK Revolver Imitatie 5521001
Wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot
€ 500,- ( zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1]
€ 500,- (zegge: vijfhonderd euro),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 25 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van
10 dagenvervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en J.M.L.I. van Hommerich, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 april 2018.