ECLI:NL:RBAMS:2018:2486

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
13/701545-14 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een verduisteringszaak

In deze ontnemingszaak heeft de rechtbank Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/701545-14. De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is ingediend door de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en betreft een bedrag van € 108.386,76. De veroordeelde, geboren in 1987, is beschuldigd van medeplegen van verduistering in dienstbetrekking, gepleegd op 1 en 2 maart 2014. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de bijbehorende stukken, en heeft de zaak behandeld op zittingen op 5 juli 2017 en 16 maart 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden berekend aan de hand van een kasopstelling over de periode van 1 maart 2008 tot en met 17 maart 2014. De officier van justitie heeft gesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 108.386,76 bedraagt, terwijl de verdediging heeft betoogd dat er geen sprake is van wederrechtelijk verkregen vermogen. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen gewogen en is tot de conclusie gekomen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 102.053,24 wordt geschat. Na het in aanmerking nemen van de overschrijding van de redelijke termijn, heeft de rechtbank het te betalen bedrag aan de Staat vastgesteld op € 97.053,24.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/701545-14 (ontneming)
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Op tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/701545-14, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen: [veroordeelde] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, van de op de vordering betrekking hebbende stukken en van hetgeen door de officier van justitie, mr. A. Kerkhoff, en door [medeveroordeelde] en zijn raadsvrouw, mr. A. Hendriks, ter zitting op 5 juli 2017 en 16 maart naar voren is gebracht. Bovendien heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke stukken die voorafgaande aan de zitting zijn uitgewisseld door officier van justitie mr. E.J. de Groot en de raadsvrouw.

2.De vordering en de grondslag daarvan

De vordering van de officier van justitie van 9 juni 2017 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e Sr wordt geschat en het aan [veroordeelde] opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een bedrag van € 108.386,76. De officier van justitie heeft bovengenoemde vordering aanhangig gemaakt met de oproeping te verschijnen op de terechtzitting van deze rechtbank op 5 juli 2017. Op deze terechtzitting is de schriftelijke voorbereiding gelast als bedoeld in artikel 511d, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In dat kader is door de verdediging geconcludeerd voor antwoord, door de officier van justitie gerepliceerd en door de verdediging gedupliceerd. Door de officier van justitie is de zaak opnieuw aangebracht ter terechtzitting van 16 maart 2018.
De vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel vindt zijn grondslag in het financieel proces-verbaal Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex artikel 36e 3e lid Sv van 24 februari 2015 van financieel rechercheur [naam 3] (hierna: het rapport).
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, begrijpt de rechtbank de vordering aldus dat deze betrekking heeft op het geval van veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd zoals bedoeld in artikel 36e lid 3 Sr.
Blijkens het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 30 maart 2018 is [veroordeelde] veroordeeld ter zake van:
medeplegen van verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn gepleegd op 1 maart 2014 en op 2 maart 2014.

3.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

3.1
Inleiding
De rechtbank zal het wederrechtelijke verkregen voordeel berekenen aan de hand van een eenvoudige kasopstelling. Hierbij worden over de periode van 1 maart 2008 tot en met 17 maart 2014 de totale contante uitgaven afgezet tegen de legale contante inkomsten. Indien het verschil negatief is, is sprake van contante ontvangsten met een onbekende herkomst. Een negatieve kas is immers niet mogelijk: men kan niet meer uitgeven dan men fysiek aan kasgeld beschikbaar heeft, tenzij sprake is van een andere, onbekende (illegale) inkomstenbron.
Het rapport is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag wordt gelegd. Geen rechtsregel staat eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
3.2.
Zakelijke weergave van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 108.386,76. Het bedrag kan in zijn geheel worden toegewezen. Het door [veroordeelde] terug te betalen bedrag is gelijk aan het wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsvordering is gebaseerd op de kasopstelling in het rapport. het rapport. [1]
De verdediging heeft ter terechtzitting – middels pleitaantekeningen en onder verwijzing naar haar eerdere conclusies – kort samengevat aangevoerd dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, dan wel aanzienlijk moet worden gematigd, omdat er geen sprake is van (enig) wederrechtelijk verkregen vermogen. [veroordeelde] heeft zijn vermogen uitsluitend op legale wijze verkregen.
3.3.
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging per post
Rondleiden toeristen
De verdediging stelt dat voldoende aannemelijk is dat [veroordeelde] geld verdiende met het rondleiden van toeristen. Dit is door verschillende getuigen bevestigd. Dat getuigen niet hebben verklaard over hoeveel [veroordeelde] verdiende met het rondleiden, doet niet af aan de aannemelijkheid.
De officier van justitie stelt zich primair op het standpunt dat door de verdediging onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat [veroordeelde] geld verdiende met het rondleiden van toeristen. Zijn verklaringen hierover zijn niet controleerbaar, niet verifieerbaar en niet consistent. Subsidiair stelt zij, indien de rechtbank het rondleiden van toeristen aannemelijk acht, dat geenszins vaststaat hoe hoog dit inkomen is geweest en ook niet dat dit bedrag grotendeels is opgespaard. Uit getuigenverklaringen volgt niet hoe vaak [veroordeelde] toeristen rondleidde en hoeveel geld ermee is verdiend.
Beginsaldo contant geld
Volgens de verdediging is er ten onrechte geen rekening gehouden met de verdiensten van [veroordeelde] met het rondleiden van toeristen in de periode voorafgaand aan 1 maart 2008. Het is redelijk om bij de berekening uit te gaan van de datum dat [veroordeelde] in dienst trad bij Madame Tussauds omdat [veroordeelde] toen al begon met de rondleidingen. Daardoor is het beginsaldo zoals dat door de politie becijferd is, niet juist. Dat [veroordeelde] eerder geen geld stortte komt doordat [veroordeelde] het geld eerst thuis bewaarde, maar hij het totaalbedrag op een gegeven moment te veel vond worden, waardoor hij het niet langer prettig vond om dit thuis te bewaren. Een en ander dient er volgens de verdediging toe te leiden dat de ontnemingsvordering met een bedrag van € 91.400,- verlaagd dient te worden.
De officier van justitie stelt dat uit het rapport volgt dat [veroordeelde] in de periode rond 1 maart 2008 niet over contant geld beschikte en daardoor genoodzaakt was geld te pinnen bij een pinautomaat. Op basis van die vaststelling wordt in het rapport uitgegaan van een beginsaldo ter hoogte van € 100,-.
Casinobezoek
De verdediging stelt dat [veroordeelde] € 10.000,00 heeft gewonnen in het casino. Dit is voldoende onderbouwd nu blijkt dat hij achttien maal het casino heeft bezocht in de periode 2009-2013.
De officier van justitie vindt dat de verklaring van [veroordeelde] dat hij € 10.000,00 in het casino zou hebben gewonnen, onaannemelijk. Statistisch gezien is winst maken bij regelmatig casinobezoek niet mogelijk en bovendien heeft verdachte geen spelwinstverklaring van Holland Casino overhandigd.
Winkel in Indonesië
De verdediging stelt dat in de kasopstelling ten onrechte geen rekening is gehouden met de winkel in Indonesië. [persoon] heeft verklaard dat zij en [veroordeelde] een winkel zijn gestart en dat zij [veroordeelde] hieruit € 6.000,00 heeft betaald. Volgens de verdediging dient er € 6.000,00 - € 2.540,00 (het bedrag dat [veroordeelde] via Moneytransfer Western Union naar Indonesië heeft gestuurd en waarmee in de kasopstelling wel rekening is gehouden) = € 3.460,00 in mindering te worden gebracht op de vordering .
De officier van justitie is van mening dat het ontvangen van een geldbedrag ter hoogte van € 6.000,00 van de eigenaresse, [persoon] , slechts is gebaseerd op de eigen verklaring van [veroordeelde] . Een kasboek ontbreekt en bovendien is door de verdediging geen rekening gehouden met de kosten voor meerdere vliegtickets. Subsidiair stelt de officier van justitie dat niet aannemelijk is dat [veroordeelde] enige inkomsten heeft opgespaard.
Kosten (uit)eten
Het standpunt van de verdediging is dat er in de berekening terecht vanuit is gegaan dat [veroordeelde] tot 14 november 2011 bij zijn moeder woonde. Daarna wordt er echter ten onrechte gerekend wat [veroordeelde] contant aan eten zou hebben uitgegeven. [broer veroordeelde] , zijn broer, heeft immers verklaard dat [veroordeelde] regelmatig bij hun moeder at. Daarom moet een substantieel bedrag in mindering worden gebracht op de berekende € 4.398,21 aan wederrechtelijk verkregen voordeel.
De officier van justitie constateert dat er (zeer) in het voordeel van [veroordeelde] vanuit is gegaan dat [veroordeelde] in zijn geheel geen kosten aan voeding heeft gehad in de periode voorafgaand aan 14 november 2011, toen hij bij zijn moeder woonde. Aangenomen moet worden dat [veroordeelde] € 4.398,21 aan voeding hebben betaald. Bij die berekening zijn gegevens van het NIBUD betrokken.
Benzinekosten
In de berekening van de contante uitgaven is op basis van de kilometerstanden van de auto’s van [veroordeelde] uitgerekend welk bedrag hij aan benzinekosten heeft uitgegeven. Daarbij is door de financieel rechercheur aangenomen dat pinbetalingen onder € 25,00 bestemd waren voor de motor. De verdediging betwist deze aanname en stelt dat het goed mogelijk is dat deze betalingen eveneens voor de auto waren, maar dat [veroordeelde] op dat moment geen contant geld bij zich had. Daarom tankte hij een klein beetje, zodat hij de volle tank later contant kon afrekenen. Het berekende bedrag dient te worden verminderd met € 323,52.
De officier van justitie stelt dat niet kan worden uitgesloten dat bedragen onder de € 25,00 voor de auto getankt, maar dat het erom gaat wat aannemelijk is. De officier van justitie acht de berekening in het rapport aannemelijk.
Vordering benadeelde partij
De verdediging voert aan dat bij toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, het eventueel in de ontnemingsvordering toe te wijzen bedrag dient te worden verminderd met het bedrag dat wordt toegewezen aan de benadeelde partij.
De officier van justitie heeft zich, in de strafzaak, op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat, anders dan door de verdediging en de officier van justitie is betoogd, uit van een beginsaldo van € 110,00. Uit de ontnemingsrapportage volgt dat [veroordeelde] blijkens zijn bankmutaties op 29 februari 2008, 1 maart 2008, 2 maart 2008 en 3 maart 2008 bedragen heeft opgenomen van € 70,00, € 10,00, € 20,00 en € 10,00. Op basis van die bevindingen zal het beginsaldo worden gesteld op € 110,00 (en niet € 100,00 zoals volgt uit het rapport). [2]
De rechtbank is van oordeel dat het voldoende aannemelijk is geworden dat [veroordeelde] geld heeft verdiend met het rondleiden van toeristen. Dit oordeel is gebaseerd op meerdere getuigenverklaringen hieromtrent. [3] De rechtbank is echter van oordeel dat de door de verdediging gestelde hoogte van deze inkomsten in het geheel niet aannemelijk is. [veroordeelde] heeft niets kunnen overleggen waaruit blijkt hoe vaak [veroordeelde] toeristen rondleidde en hoeveel geld hij hier mee verdiende. De rechtbank kan niet anders dan een grove schatting doen en schat de inkomsten die [veroordeelde] heeft verdiend met het rondleiden van toeristen, op € 1.000,00 per jaar over een periode van zes jaren. Dit komt neer op een totaalbedrag van € 6.000,00. Met dit bedrag is ten onrechte geen rekening gehouden in de kasopstelling. Daarom zal dit bedrag op het in totaal te ontnemen bedrag in mindering worden gebracht.
Van gokwinsten is de rechtbank niets gebleken. Dat [veroordeelde] € 10.000,00 heeft gewonnen in het casino is niet aannemelijk geworden. In de kasopstelling is terecht geen rekening gehouden met enige gokopbrengsten. [4]
In de kasopstelling is eveneens, naar het oordeel van de rechtbank, terecht geen rekening gehouden met de winkel in Indonesië van [persoon] , de ex-vriendin van [veroordeelde] . Dat [veroordeelde] € 6.000,00 naar haar zou hebben gestuurd is slechts gebaseerd op zijn eigen verklaring en verder niet aannemelijk gemaakt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het aan de hand van NIBUD-gegevens berekende totaalbedrag van € 4.398,21 dat door [veroordeelde] aan voeding zou zijn uitgegeven. [5]
De rechtbank acht aannemelijk dat [veroordeelde] , indien hij geen contant geld op zak had, bij een lege autotank slechts een kleine hoeveelheid benzine tankte voor zijn auto en deze met de pin betaalde. In de berekeningen is wat benzinekosten betreft daarom ten onrechte geen rekening gehouden met gepinde bedragen onder de € 25,00. Dit betekent dat de contante uitgaven aan benzinekosten ter hoogte van € 6.719,47 dienen te worden verminderd met € 323,52. [6] , naar een bedrag van € 6.395,95.
Nu in de strafzaak tegen [veroordeelde] de benadeelde partij niet-ontvankelijk is verklaard in zijn vordering, zal hieromtrent geen bedrag in mindering gebracht worden op de ontnemingsvordering.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande de volgende kasopstelling vast over de periode van 1 maart 2008 tot en met 17 maart 2014::
Beginsaldo contant geld
€ 110,00
+/+ Legale contante ontvangsten incl. bankopnamen [7] € 4.813,00
+/+ Legale contante ontvangsten uit rondleiden
toeristen 2008-2014 € 6.000,00Totaal legale contante ontvangsten
€ 10.813,00
- / - Eindsaldo contant geld [8] € 1.304,96
= Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 9.618,96
- /-
Contante uitgaven aan bankstortingen € 78.254,65
Contante uitgave Yamaha Motor € 4.500,00
Contante uitgave meubels [meubelzaak] € 4.318,00
Contante uitgave Guess horloge € 699,00
Contante uitgave Ducati motor € 4.250,00
Contante uitgave installatie Nefit Proline € 4.175,99
Contante uitgave aan voeding € 4.398,21
Contante uitgave tijdens verblijf in het buitenland € 2.141,39
Contante uitgave Western Union € 2.540,00
Contante uitgaven benzine € 6.395,95.
Totaal contante uitgaven € 111.672,20
Verschil onverklaarbare uitgaven - € 102.053,24,76
Het verschil tussen het beginsaldo vermeerderd met de legale ontvangsten minus het eindsaldo enerzijds en de contante uitgaven anderzijds levert het bedrag op wat als wederrechtelijk verkregen voordeel wordt gezien.
Concluderend schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel op
€ 102.053,24.

4.De verplichting tot betaling

Waarde horloges en BMW
Volgens de verdediging dient de waarde van de inbeslaggenomen horloges en de BMW naar boven te worden bijgesteld, gelet op vergelijkbare goederen die op het internet voor hogere bedragen worden aangeboden en verkocht. Dit betekent dat de betalingsverplichting van [veroordeelde] met € 1.500,00 naar beneden moet worden bijgesteld.
De rechtbank stelt vast dat deze goederen conservatoir in beslag zijn genomen. Dit beslag strekt tot verhaal ná oplegging van de verplichting aan [veroordeelde] om door hem genoten wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen (artikel 94a Sv). Niet valt in te zien waarom de betalingsverplichting thans dient te worden verminderd.
Belastingdienst
De verdediging brengt naar voren dat [veroordeelde] een naheffing van de Belastingdienst heeft ontvangen vanwege vermeende inkomsten. De verdediging vindt dat daarmee rekening moet worden gehouden, omdat mogelijk de vijfjaarstermijn voor correctie niet wordt gehaald.
Dat verdachte een, in 2015 vastgestelde, naheffing van de Belastingdienst heeft gekregen leidt niet tot verlaging van het ontnemingsbedrag. Het is vaste rechtspraak dat enige naheffing niet in mindering dient te worden gebracht op de vordering.
Redelijke termijn
Volgens de verdediging is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn. De redelijke termijn is aangevangen met de beslaglegging op 17 maart 2014 en de verdediging heeft reeds op 3 september 2015 haar onderzoekswensen ingediend. De overschrijding van de redelijke termijn is niet aan [veroordeelde] te wijten. Voornoemde leidt er volgens de verdediging toe dat de ontnemingsvordering dient te worden gematigd met 10% dan wel met € 5.000,00.
De officier van justitie constateert dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Hierbij neemt zij echter wel de proceshouding van [veroordeelde] in aanmerking. Volgens haar kan worden volstaan met een constatering van de overschrijding redelijke termijn.
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Op 17 maart 2014 is de woning van [veroordeelde] doorzocht en op 22 juni 2014 is er op verschillende goederen en bankrekeningen van [veroordeelde] conservatoir beslag gelegd. Gelet op deze overschrijding en de jurisprudentie van de Hoge Raad (17 juni 2008, NJ 2008/358 ) zal de rechtbank het bedrag, dat veroordeelde wordt verplicht aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, verminderen met € 5.000,00.
De rechtbank bepaalt het aan de Staat te betalen bedrag op €
97.053,24.

5.Toepasselijk wettelijk voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 102.053,24.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van
€ 97.053,24(zevenennegentigduizend drieënvijftig euro en vierentwintig cent) aan de Staat.
Wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2018.

Voetnoten

1.p. 00001-00013 en de daarbij behorende bijlagen op p. 10001-10117.
2.Financieel proces-verbaal, p. 00009, onder 5.4.3.
3.Verhoor [broer veroordeelde] (p. 594 e.v. zaaksdossier), [naam 1] (verhoor bij RC op 30 november 2015) en verklaring van [naam 2] (als bijlage gevoegd aan pleitaantekeningen van de raadsvrouw).
4.Financieel proces-verbaal, p. 00007, onder 5.3.8.1.
5.Financieel proces-verbaal, p. 10023-10024
6.Financieel proces-verbaal, p. 10042-10064
7.Financieel proces-verbaal, p. 10004-10015
8.Financieel proces-verbaal, p. 00009, onder 5.4.5.