Regel 1
Gebruik baanpreferentietabel
Norm
De baankeuze moet worden gebaseerd op de meest preferente combinatie van beschikbare
en bruikbare banen (zie baanpreferentietabel).
De regel is niet van toepassing tijdens beperkt zicht omstandigheden.
Aan de regel is voldaan indien voor zowel het
zomer- als winterseizoen in gemiddeld minimaal 95% van de tijd de in gebruik zijnde
baancombinaties zijn gelegitimeerd.
Regel 2
Inzet van een tweede start- of landingsbaan
Norm
Deze regel geeft aan dat een tweede landings-
of startbaan pas wordt ingezet als het aanbod
meer bedraagt dan de beschikbare capaciteit. De beschikbare capaciteit bedraagt 6 landingen resp. starts per 10 min voor goed zicht en 5
landingen resp. starts per 10 min voor marginaal zicht. De regel is niet van toepassing
tijdens beperkt zicht omstandigheden of voor
andere baancombinaties dan die opgenomen
zijn in de van toepassing zijnde
baanpreferentietabel.
Aan de regel is voldaan indien voor zowel het
zomer- als winterseizoen in minimaal 90% van
de tijd dat een tweede landingsbaan is ingezet
en in minimaal 95% van de tijd dat een tweede
startbaan is ingezet, de inzet o.b.v. het aanbod
is gelegitimeerd.
Regel 3
Verdeling van het startend en landend verkeer
Deze regel geeft aan hoe het verkeer over twee
start- of twee landingsbanen moet worden
verdeeld, in het geval er vanwege een start- of
landingspiek twee startbanen of twee
landingsbanen in gebruik zijn. De regel is niet
van toepassing voor andere baancombinaties
dan die opgenomen zijn in de van toepassing
zijnde baanpreferentietabel.
Regel 3a
Verdeling van het starten verkeer
Norm
Startend verkeer met een westelijk gelegen bestemming (sector 4 en 5) dient in startpieken
gebruik te maken van de meest westelijk
gelegen startbaan.
Aan de regel is voldaan indien voor zowel het
zomer- als winterseizoen tenminste 97% van
het aantal starts richting sector 4 en 5 gebruik
heeft gemaakt van de meest westelijk gelegen
baan binnen een baancombinatie.
Regel 3b
Verdeling van het landend verkeer
Norm
Voor landend verkeer geldt de regel dat bij gelijktijdige inzet van de Polderbaan en Zwanenburgbaan of bij gelijktijdige inzet van de Kaagbaan en Aalsmeerbaan respectievelijk
tenminste 45% en 50% gebruik maakt van
respectievelijk de Polderbaan en Kaagbaan.
Aan de regel is voldaan indien voor zowel het
zomer- als winterseizoen aan de genoemde
percentages wordt voldaan.
Regel 4
Vierde baan
Norm
Deze regel heeft betrekking op het gebruik van
de vierde baan (2+2 baangebruik).
De norm die voor deze regel gehanteerd wordt is enerzijds een jaargemiddelde van ten
hoogste 40 bewegingen per dag
(overeenkomend met een maximum van
14.600 vliegtuigbewegingen op jaarbasis, of
14.640 voor een schrikkeljaar) en anderzijds
een maximum van 80 vliegtuigbewegingen per
dag op de vierde baan.
De vierde baan is de baan waarop tijdens een afzonderlijke, aaneengeschakelde periode waarin
gestart is op twee startbanen en geland is op twee landingsbanen het minste aantal
vliegtuigbewegingen zijn afgehandeld, met dien verstande dat de Kaagbaan en de Polderbaan
niet als vierde baan worden aangemerkt.