ECLI:NL:RBAMS:2018:2440

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
13/654169-17 en 13/701326-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en zakkenrollerij door meerdere verdachten in Amsterdam

Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in twee strafzaken tegen een verdachte, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland gedetineerd was. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld, waarbij de verdachte werd beschuldigd van diefstal met geweld en zakkenrollerij. De tenlastelegging omvatte onder andere het wegnemen van mobiele telefoons en portemonnees van verschillende slachtoffers, waarbij geweld werd gebruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 november 2017 in Amsterdam, samen met een of meer anderen, een mobiele telefoon van een slachtoffer heeft weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt. Daarnaast heeft de verdachte op 24 februari 2018, tezamen met anderen, een paspoort en telefoon van een ander slachtoffer gestolen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de feiten en een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de diefstallen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals de omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/654169-17 (A) 13/701326-18 (B)
Datum uitspraak: 4 april 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaken tegen
[verdachte],
geboren te [land van herkomst] op [geboortedag] 1996,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in Detentiecentrum [locatie] Huis van Bewaring te [plaats 1]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 maart 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.A. Bouw, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Zaak A
Aan verdachte is – na wijziging ter terechtzitting – ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, op of aan de openbare weg, te weten op of aan de Spuistraat en/of de Jonge Roelensteeg, in elk geval op of aan de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [persoon 1] eenmaal of meerdere malen in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht te slaan en/of te stompen;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk mishandelend [persoon 1] eenmaal of meerdere malen in/op/tegen het hoofd en/of het gezicht heeft geslagen en/of heeft gestompt;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en/of een portemonnee met inhoud (o.a. rijbewijs, ov-kaart, geldbedrag) in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 11 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een mobiele telefoon heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren), betrof.
Zaak B
1.
hij op of omstreeks 24 februari 2018 Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , op of omstreeks 24 februari 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en/of mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 24 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door op de uitkijk te staan;
2.
hij op of omstreeks 24 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/ of zijn mededader(s);
Subsidiair:
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , op of omstreeks 24 februari 2018, te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, tot en/of bij het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op of omstreeks 24 februari 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzette1iJk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door op de uitkijk te staan.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Voor zover er uitdrukkelijk verweer is gevoerd ten aanzien van het bewijs, overweegt de rechtbank als volgt.
Zaak A, feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte [persoon 1] hebben beroofd van zijn telefoon en hem na ontdekking daarvan tegen het gezicht hebben gestompt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat twee jongens het slachtoffer [persoon 1] en zijn vriend [persoon 5] benaderen, waarna een van hen heel amicaal aan [persoon 1] gaat hangen en hem enkele seconden knuffelt. Nadat de jongens zijn weggelopen, ontdekt [persoon 1] dat zijn Samsung telefoon, die hij kort daarvoor nog had, niet meer in zijn jaszak zit. Samen met [persoon 5] gaat hij achter de jongens aan. Eén van de jongens slaat [persoon 1] , nadat deze de jongens aanspreekt, met gebalde vuist op zijn gezicht. Na staande houding van verdachte en zijn medeverdachte zo’n twintig minuten na het incident, wordt de telefoon van [persoon 1] aangetroffen in de rode bodywarmer die verdachte op dat moment droeg.
Dat verdachte de jongen is die [persoon 1] na de diefstal van de telefoon heeft geslagen, leidt de rechtbank af uit het volgende. Volgens getuige [persoon 5] had de jongen die [persoon 1] sloeg een rode bodywarmer aan. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zichzelf herkent op de bewegende camerabeelden van [naam bar] , die verdachte volgens eigen zeggen voorafgaand aan de zitting met zijn raadsvrouw heeft bekeken, waar eerder diezelfde avond het onder 2 ten laste gelegde feit heeft plaatsgevonden. Van die beelden, die op verzoek van de verdediging overigens ook ter terechtzitting zijn getoond, zit in het dossier een proces-verbaal met beschrijving door verbalisanten, met daarbij een aantal stills van de dader met een rode bodywarmer aan. De rechtbank acht derhalve het verweer van verdachte dat hij de rode bodywarmer vlak voor zijn staandehouding van iemand had gekregen, niet geloofwaardig.
Nu de rechtbank de stills in het proces-verbaal van verslaglegging van de camerabeelden van coffeeshop [coffeeshop] niet aan de bewezenverklaring ten grondslag legt, behoeft het verweer terzake geen bespreking.
Zaak A, feit 2
[persoon 2] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn iPhone en zijn portemonnee met inhoud. [persoon 2] heeft verklaard dat hij zijn portemonnee en telefoon in de achterzakken van zijn broek had. Op voornoemde camerabeelden is volgens de verbalisant te zien dat de persoon die verdachte heeft herkend als zichzelf, om aangever [persoon 2] heen danst, lege handen heeft, met zijn rechterhand richting de achter broekzak van [persoon 2] gaat, en ineens een ‘donkerkleurig rechthoekig voorwerp, gelijkend op een portemonnee’ in zijn rechterhand heeft welke hij in zijn eigen achter broekzak stopt. Uiteindelijk is in de rode bodywarmer die verdachte bij zijn aanhouding droeg, een iPhone aangetroffen die, blijkens de door [persoon 2] ingetoetste inlogcode, van [persoon 2] bleek te zijn. Die bodywarmer had verdachte ook al aan op het moment dat hij [persoon 2] in de bar benaderde. Het verweer dat [persoon 2] op het moment waarop het voorwerp wordt weggenomen zelf net niet zichtbaar is op de stills in het dossier, maakt niet dat aan de juistheid van het terzake opgemaakte ambtsedige proces-verbaal dient te worden getwijfeld, te meer daar verdachte wel in beeld is.
Dat de portemonnee niet bij verdachte is aangetroffen, wil niet zeggen dat de rechtbank niet tevens tot een bewezenverklaring van diefstal van de portemonnee kan komen. Daartoe wijst de rechtbank op de beschrijving van de handelingen van verdachte zoals genoemd in het proces-verbaal van bevindingen van de camerabeelden in [naam bar] . Verdachte danst en hangt rond [persoon 2] en heeft ineens een ‘donkerkleurig rechthoekig voorwerp, gelijkend op een portemonnee’ in zijn handen en tast tevens de andere achter broekzak van [persoon 2] af. Nu vervolgens in ieder geval de iPhone bij verdachte is aangetroffen, is duidelijk dat verdachte spullen aan het wegnemen was bij [persoon 2] . Het is goed mogelijk dat de portemonnee en de iPhone tegelijkertijd bij [persoon 2] zijn weggenomen. Het is gelet op het tijdsverloop tussen die gebeurtenis en de aanhouding niet ondenkbaar dat verdachte de portemonnee in de tussenliggende tijd heeft weggegooid.
Zaak B
De rechtbank overweegt dat blijkens het dossier is vast komen te staan dat verbalisanten in burger waarnemen dat drie personen samen gedrag vertonen op grond waarvan zij vermoeden dat die personen mogelijk op zakkenrollerspad waren. Zij nemen vervolgens waar dat een van die personen, die later na aanhouding verdachte bleek te zijn, met aangever [persoon 3] in gesprek was, hem omhelsde en met zijn rechterbeen tussen de benen van [persoon 3] heen en weer bewoog. Vervolgens zien zij dat verdachte met zijn handen de broekzakken van [persoon 3] aftastte en even later een rechthoekig voorwerp in zijn handen had. Tevens is geverbaliseerd hoe medeverdachte [medeverdachte 1] dezelfde, bij verbalisanten ambtshalve bekende zakkenrollerstruc (ook wel de voetbaltruc genoemd) bij aangever [persoon 4] uitvoert, waarna ook hij een rechthoekig voorwerp van ongeveer 10 bij 15 centimeter in zijn handen hield. Direct hierna lopen verdachte en [medeverdachte 1] weg, en voegen zij zich bij medeverdachte [medeverdachte 2] . Nadat de aangevers zich enkele meters hadden verplaatst, is aangever [persoon 3] achter de verdachten gaan lopen en heeft hij in het Engels ‘Give my stuff back! You have my passport!’ of soortgelijke woorden geroepen. Verdachte rent weg, maar wordt gepakt.
De aangevers doen uiteindelijk aangifte van diefstal van hun paspoorten en [persoon 3] tevens van zijn telefoon.
De telefoon die in beslag is genomen onder verdachte, betrof een Samsung Galaxy die identiek was aan de telefoon die door [persoon 3] in de aangifte als gestolen is genoemd. Deze telefoon is bovendien door [persoon 3] ontgrendeld. Gelet daarop, en de hiervoor genoemde waarnemingen door de verbalisanten, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen dat deze telefoon eigendom van [persoon 3] is en deze door verdachte bij hem is weggenomen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer dat goednummers in de dossierstukken die zien op het beslag mogelijk niet overeenkomen. Dat er maar een voorwerp in de handen van verdachte is waargenomen, terwijl [persoon 3] verklaart dat zowel zijn paspoort als zijn telefoon zijn weggenomen, kan worden verklaard doordat het paspoort en de telefoon zich in dezelfde jaszak bevonden. Zij kunnen dus in een beweging zijn weggenomen.
Dat de paspoorten niet zijn teruggevonden, wil niet zeggen dat de rechtbank niet tevens tot een bewezenverklaring van diefstal van de paspoorten kan komen. Duidelijk is dat verdachte en zijn medeverdachten bezig zijn om spullen bij de aangevers weg te nemen. Niet ondenkbaar is dat verdachten zich, tussen het moment waarop de diefstal is ontdekt en hun aanhouding, van het paspoort hebben ontdaan.
Gelet op de waarneming van de verbalisanten in burger dat verdachte en zijn medeverdachte samen bij aangevers staan, waarna verdachte eerst door middel van de zogenaamde voetbaltruc [persoon 3] besteelt, en de medeverdachte vervolgens door middel van dezelfde truc aangever [persoon 4] besteelt, waarna zij gezamenlijk weglopen, acht de rechtbank bewezen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachte met betrekking tot de diefstallen.

5.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
op 11 november 2017 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten op de Spuistraat en de Jonge Roelensteeg, tezamen en in vereniging met een ander, een mobiele telefoon die toebehoorde aan [persoon 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en een andere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door voornoemde [persoon 1] in het gezicht te stompen;
2.
op 11 november 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon en een portemonnee met inhoud (o.a. rijbewijs, ov-kaart, geldbedrag) toebehorende aan [persoon 2] ;
Zaak B
1.
op 24 februari 2018 Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort en telefoon, toebehorende aan [persoon 3] ;
2.
op 24 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een paspoort, toebehorende aan [persoon 4] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem in zaak A onder 1 en 2 primair en in zaak B onder 1 en 2 primair bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht om, indien zij tot een veroordeling komt,
rekening te houden met de moeilijke jeugd van verdachte, zijn huidige leefomstandigheden en het gegeven dat hij een
first offenderis. Bovendien was volgens verdachte sprake van een vreemde gang van zaken omtrent het politieoptreden op 24 februari 2018 waarbij geweld is gebruikt en verdachte in de politiecel kennelijk in een dusdanige staat was dat de politie hem heeft moeten vastbinden om te voorkomen dat hij zichzelf iets aan ging doen. Verder verzoekt de raadsvrouw om naar de LOVS oriëntatiepunten in plaats van de richtlijnen van het OM te kijken.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een tijdsbestek van enkele maanden schuldig gemaakt aan diefstal met geweld in vereniging gepleegd en drie feiten van zakkenrollerij. Hij heeft daarbij, onder meer samen met anderen, misbruik gemaakt van kwetsbare slachtoffers zoals buitenlandse toeristen en andere mensen die op een laat tijdstip in het uitgaanscentrum mogelijk onder invloed van alcohol zijn. Op slinkse wijze heeft verdachte samen met mededaders zijn slachtoffers middels de zogenaamde ‘voetbaltruc’ afgeleid zodat zij zonder dat de slachtoffers het doorhadden, hun bezittingen konden stelen. In geval van het slachtoffer [persoon 1] , heeft verdachte, nadat het slachtoffer hem confronteerde met de diefstal, fors geweld gebruikt dat letsel bij [persoon 1] tot gevolg heeft gehad, zo blijkt uit het dossier.
Dergelijke diefstallen zijn niet alleen hinderlijke feiten die voor overlast zorgen, maar dragen – zeker als deze gepaard gaan met geweld – bij aan de gevoelens van onveiligheid van bewoners en bezoekers van de stad. Niet voor niets hanteert de rechtbank Amsterdam voor zakkenrollerij naar verhouding een hoog oriëntatiepunt voor de straftoemeting. Ook heeft de rechtbank rekening te houden met de oriëntatiepunten voor straftoemeting ten aanzien van het plegen van diefstal met geweld in vereniging.
Dat verdachte niet eerder is veroordeeld, is geen omstandigheid waar de rechtbank in strafverminderende zin rekening mee kan houden. Verdachte heeft ter terechtzitting over zijn moeilijke verleden verteld. De rechtbank heeft oog voor die achtergrond en context, maar acht het noodzakelijk om verdachte middels een forse straf te motiveren zich niet opnieuw schuldig te maken aan dit soort feiten. Dat belang wordt onderstreept door de omstandigheid dat de rechter-commissaris in zaak A de voortduring van de voorlopige hechtenis heeft afgewezen wegens gebrek aan recidive gevaar, terwijl verdachte niet lang daarna opnieuw soortgelijke feiten heeft gepleegd, zoals in zaak B bewezen verklaard.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden passend en geboden is.
Ten aanzien van het beslag
In overeenstemming met de standpunten van de officier van justitie en de verdediging komt de rechtbank tot het volgende oordeel ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen.
Het in beslag genomen voorwerp:

1 Huawei telefoon, goednummer 5482261

dient te worden teruggegeven aan verdachte.
Het in beslag genomen voorwerp:

1 Samsung telefoon, goednummer 5482264

dient te worden bewaard voor de rechthebbende.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
Zaak A: benadeelde [persoon 1]
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 193,10 aan materiële schadevergoeding en € 650,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft onderbouwd dat hij tandartsbehandelingen heeft moeten ondergaan in verband met het ten gevolge van het door verdachte gepleegde geweld opgelopen letsel aan zijn gebit.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding in het geheel zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit.
De hoogte van dit gedeelte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde [persoon 1]
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 693,10, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
Zaak A: benadeelde [persoon 2]
De benadeelde partij [persoon 2] vordert € 369,85 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder feit 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De benadeelde partij heeft in verband met het ten gevolge van de door verdachte gepleegde diefstal kosten moeten maken voor de vervanging van zijn portemonnee met inhoud. Ten aanzien van de reparatie van het scherm van de iPhone is de rechtbank echter van oordeel dat niet is vast komen te staan dat de iPhone daadwerkelijk schade heeft opgelopen en dat dit het gevolg was van het door verdachte gepleegde feit. Deze schadepost zal dan ook niet worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen tot een bedrag van € 188,75, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017.
De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van benadeelde [persoon 2]
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 188,75 (honderdachtentachtig euro en vijfenzeventig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 november 2017.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 310, 311, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
diefstal gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
diefstal
ten aanzien van het in zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (zegge: tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Huawei telefoon, 5482264
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
1. Samsung S7 telefoon, 5482261
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 1] , wonende in [plaats 2] , toe tot een bedrag van € 693,10 (zeshonderd drieënnegentig euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van € 693,10 (zeshonderd drieënnegentig euro en tien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 2] , wonende in [plaats 2] toe tot een bedrag van € 188,75 (honderdachtentachtig euro en vijfenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [persoon 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [persoon 2] , te betalen de som van € 188,75 (honderdachtentachtig euro en vijfenzeventig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 3 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.E. Spruit, voorzitter,
mrs. L.R. Wisse en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.