Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het aanwezig hebben en vervoeren van ruim 28 kilogram cocaïne. De zaak kwam ter terechtzitting op 21 maart 2018, waar de officier van justitie, mr. F. Heus, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, was gedetineerd in een penitentiaire inrichting. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat de verdachte verdovende middelen in- of uit Nederland had gebracht, noch dat hij deze had verkocht of afgeleverd. Echter, de rechtbank concludeerde dat de verdachte wel opzettelijk de cocaïne had vervoerd en aanwezig had gehad. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden waaronder de verdachte de koffer met cocaïne had opgehaald en vervoerd, waarbij hij zich bewust was van de kans dat de koffer illegale goederen bevatte.
De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte op 23 september 2017 te Amsterdam, in vereniging met anderen, opzettelijk een hoeveelheid verdovende middelen had vervoerd en aanwezig gehad. De verdachte had verklaard dat hij 2000 euro zou ontvangen voor het vervoeren van de koffer, die hij in een appartement in Amsterdam had opgehaald. De rechtbank weegt mee dat de verdachte door zijn handelen bijdraagt aan de handel in harddrugs, die vaak gepaard gaat met geweld en andere criminaliteit. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 38 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden enkele in beslag genomen voorwerpen verbeurd verklaard, terwijl andere goederen aan de beslagene konden worden geretourneerd.