ECLI:NL:RBAMS:2018:2431

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AMS 17/7091
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en vereisten voor schriftelijke overeenkomst tot onderhuur

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een inwoner van Amstelveen, en de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst waarin haar recht op huurtoeslag voor het jaar 2015 definitief was vastgesteld op € 1.340,- en het te veel betaalde voorschot van € 2.793,- werd teruggevorderd. Eiseres stelde dat de overgelegde verklaringen voldeden aan de vereisten voor een schriftelijke huurovereenkomst, maar de rechtbank oordeelde anders. Tijdens de zitting op 13 april 2018 werd duidelijk dat de verklaringen niet op voorhand waren opgesteld en niet door beide partijen waren ondertekend. Bovendien was er geen tegenprestatie overeengekomen voor het gebruik van de kamer door de medebewoners. Hierdoor kon eiseres niet aannemelijk maken dat zij op basis van een schriftelijke overeenkomst tot onderhuur had gehandeld.

De rechtbank benadrukte dat de wet dwingend voorschrijft dat bij een herziening van een voorschot, de terugvordering in zijn geheel verschuldigd is, ongeacht de financiële omstandigheden van de belanghebbende. Eiseres werd wel gewezen op de mogelijkheid om een persoonlijke betalingsregeling aan te vragen bij de Belastingdienst. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter J.A.W. Jansen, in aanwezigheid van griffier M.S. Boomhouwer, en is verzonden aan de partijen op 13 april 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7091
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: P.M. van Moort),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: A. Koullali).

Procesverloop

Met het besluit van 9 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op huurtoeslag voor het jaar 2015 definitief vastgesteld op € 1.340,- en het te veel aan eiseres betaalde voorschot van € 2.793,- (inclusief rente) teruggevorderd. Met het besluit van 11 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. De rechtbank is van oordeel dat de door eiseres overgelegde verklaringen niet voldoen aan de vereisten om van een schriftelijke huurovereenkomst te kunnen spreken. Zo zijn de verklaringen niet op voorhand opgesteld en niet door beide partijen ondertekend. Ook zijn eiseres en [de persoon 1] dan wel [de persoon 2] daarin niet een tegenprestatie van de huurder voor het gebruik van de kamer overeengekomen. Dit betekent dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het jaar 2015 op basis van een schriftelijke overeenkomst tot onderhuur aan [de persoon 1] en/of [de persoon 2] een kamer heeft verhuurd. Dit betekent dat verweerder zowel [de persoon 1] als [de persoon 2] terecht als medebewoner heeft aangemerkt en hun inkomen terecht bij de beoordeling van het recht op huurtoeslag van eiseres heeft betrokken.
3. In de wet is dwingend bepaald dat, indien een herziening van een voorschot leidt tot een terugvordering, de belanghebbende het bedrag van die terugvordering in zijn geheel verschuldigd is. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van terugvordering af te zien, ook niet als de belanghebbende zich op nijpende financiële omstandigheden beroept. De rechtbank wijst eiseres nog wel op de mogelijkheid verweerder te verzoeken om het treffen van een persoonlijke betalingsregeling.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.W. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.S. Boomhouwer, griffier, op 13 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.