ECLI:NL:RBAMS:2018:2390

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 6511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de wijziging van de WIA-uitkering. De eiser, vertegenwoordigd door mr. C.E. Kolthof, had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv die zijn uitkering met ingang van 1 januari 2016 wijzigden naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv op 4 januari 2017 twee primaire besluiten heeft genomen, waarbij de arbeidsongeschiktheid van de eiser werd beoordeeld. Het bestreden besluit van 27 september 2017 verklaarde de bezwaren van de eiser gegrond, maar herroept de eerdere besluiten en concludeert dat de eiser per 8 oktober 2015 niet toegenomen arbeidsongeschikt is.

Tijdens de zitting op 13 april 2018 zijn de partijen niet verschenen, maar de rechtbank heeft onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de gronden die door de eiser zijn aangevoerd onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de beroepsgrond van de eiser met betrekking tot de toepassing van de uitlooptermijn van twee maanden niet gegrond was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, aangezien de eiser geen medische of arbeidskundige gronden had aangevoerd.

De uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, en griffier M. van Velzen. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6511
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. C.E. Kolthof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
WERK & IK B.V., te Amsterdam, hierna belanghebbende.

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder eisers uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met ingang van 1 januari 2016 gewijzigd naar een arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%, omdat eiser per 8 oktober 2015 binnen vijf jaar toegenomen arbeidsongeschikt is geworden als gevolg van dezelfde ziekteoorzaak.
Bij besluit van 4 januari 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder eiser per 24 oktober 2016 voor 43,58% arbeidsongeschikt geacht. Zijn WIA-uitkering wijzigt daardoor niet.
Bij besluit van 27 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de primaire besluiten herroepen en beslist dat eiser per 8 oktober 2015 niet toegenomen arbeidsongeschikt is en dat ten onrechte aan hem een loonaanvullingsuitkering per 1 januari 2016 is toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Belanghebbende heeft aangegeven alleen de uitspraak te willen ontvangen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2018.
Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiser voert aan dat het onderzoek van de artsen van het Uwv niet zorgvuldig is geweest. De FML is volgens eiser niet zorgvuldig tot stand gekomen evenals de rapportages van de artsen. Het wettelijk kader is niet goed weergegeven in het bestreden besluit en verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom hij toepassing heeft gegeven aan het beginsel van reformatio in peius, waardoor eiser in zijn mogelijkheden om beroep aan te tekenen wordt beperkt.
Verder meent eiser dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding van in totaal 3 punten, omdat er twee bezwaarschriften zijn herzien.
3. De rechtbank stelt vast dat de gronden die eiser aanvoert geen enkele onderbouwing of motivering laten zien. De gronden over de onzorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv zijn in het algemeen een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zonder nadere specificering van welk onderdeel van het onderzoek onzorgvuldig of tegenstrijdig is, kan de rechtbank hier niet op ingaan. De rechtbank ziet overigens niet dat er in dit geval sprake zou kunnen zijn van een onzorgvuldig onderzoek door het Uwv.
4. Ten aanzien van de beroepsgrond die ziet op toepassing van de uitlooptermijn van twee maanden oordeelt de rechtbank als volgt. Het Uwv heeft in het bestreden besluit voldoende toegelicht dat de uitkering per toekomende datum, namelijk met een uitlooptermijn van twee maanden, wijzigt. Het is vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep dat in dat geval geen sprake kan zijn van schending van het verbod van reformatio in peius. De rechtbank overweegt hierbij dat eiser verder geen inhoudelijke gronden heeft aangevoerd die zien op de beëindiging van de uitkering na twee maanden. Niet is in te zien waarom eiser hierdoor in zijn beroepsmogelijkheden kan zijn beperkt.
5. Eiser heeft verder geen medische of arbeidskundige gronden aangevoerd.
6. Verweerder heeft op juiste uiteengezet waarom ten aanzien van het gegrond verklaarde bezwaar 2 punten proceskostenvergoeding zijn toegekend. De rechtbank verwijst naar artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de bijbehorende wegingsfactoren. Er is sprake van zaken die gelijktijdig zijn behandeld en waarin rechtsbijstand door dezelfde persoon is verleend. Bij minder dan 4 zaken geldt een factor 1.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van M. van Velzen, griffier, op 13 april 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.