Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Mechelen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980, die wordt verdacht van betrokkenheid bij autodiefstallen in België. De officier van justitie, mr. U.A.E. Weitzel, had een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) op 31 januari 2018, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering niet voldeed aan de vereisten van de OLW, met name artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a.
Tijdens de openbare zitting op 29 maart 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, die tijdelijk werd geschorst. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, waardoor de overlevering op grond van artikel 13 van de OLW moest worden geweigerd. De officier van justitie had geen vordering ingediend om van deze weigering af te zien, waardoor de rechtbank geen beoordelingsruimte had en de overlevering moest weigeren.
De rechtbank heeft uiteindelijk beslist om de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren, met inachtneming van de relevante wetsartikelen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier D. Smeets. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.