ECLI:NL:RBAMS:2018:2361

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
13/751074-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel wegens gepleegd feit in Nederland

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Mechelen, België. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1980, die wordt verdacht van betrokkenheid bij autodiefstallen in België. De officier van justitie, mr. U.A.E. Weitzel, had een vordering ingediend op basis van artikel 23 van de Overleveringswet (OLW) op 31 januari 2018, maar de rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering niet voldeed aan de vereisten van de OLW, met name artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a.

Tijdens de openbare zitting op 29 maart 2018 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en werd vastgesteld dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en de gevangenhouding bevolen, die tijdelijk werd geschorst. De rechtbank concludeerde dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied zijn gepleegd, waardoor de overlevering op grond van artikel 13 van de OLW moest worden geweigerd. De officier van justitie had geen vordering ingediend om van deze weigering af te zien, waardoor de rechtbank geen beoordelingsruimte had en de overlevering moest weigeren.

De rechtbank heeft uiteindelijk beslist om de overlevering van de opgeëiste persoon te weigeren, met inachtneming van de relevante wetsartikelen. De uitspraak is gedaan door mr. A.J. Dondorp, voorzitter, en mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters, in aanwezigheid van griffier D. Smeets. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751074-18
RK-nummer: 18/821
Datum uitspraak: 12 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 31 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 januari 2018 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen, afdeling Mechelen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1980,
verblijvende op het adres [adres]
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.A.E. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door haar raadsvrouw, mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De rechtbank heeft bij beslissing van 29 maart 2018 de gevangenhouding bevolen en daarbij bepaald dat deze met ingang van 30 maart 2018 tot aan het moment van de uitspraak zal worden geschorst.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel bij verstek van 25 januari 2018.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België 5 strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 18, te weten:
Georganiseerde of gewapende diefstal
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
Onderdeel e) van het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht betrokken te zijn bij het plegen van autodiefstallen in België. De rol van de opgeëiste persoon is erin gelegen dat zij een Nederlands kenteken van een auto die met de diefstallen in verband wordt gebracht op 6 oktober 2017 op haar naam heeft gezet en vermoedelijk is gebruikt als “katvanger”. Hieruit kan volgens de Belgische autoriteiten blijken dat de opgeëiste persoon betrokken lijkt te zijn bij een schijnbare vereniging die zich bezig houdt met diefstallen uit voertuigen, kennelijk georganiseerd vanuit Nederland en België.
Gelet op de omstandigheid dat de opgeëiste persoon de auto - naar de rechtbank aanneemt - in Nederland op haar naam heeft gezet en haar in het EAB omschreven rol bij het plegen van de autodiefstallen die mede vanuit Nederland zijn georganiseerd, is de rechtbank van oordeel dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht moet worden geheel of gedeeltelijk – mede - op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
Artikel 13, tweede lid, van de OLW bepaalt dat de rechtbank op vordering van de officier van justitie afziet van een weigering van de overlevering uitsluitend krachtens artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a of b, OLW, tenzij naar het oordeel van de rechtbank de officier van justitie niet in redelijkheid tot die vordering heeft kunnen komen.
De rechtbank constateert dat officier van justitie niet de vordering als bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de OLW heeft gedaan, zodat aan de rechtbank geen beoordelingsruimte toekomt. De rechtbank dient de overlevering te weigeren.
De overige verweren hoeven gelet op deze weigering, geen bespreking meer.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 van de OLW zich voordoet, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 13 van de OLW.

8.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen (België) voor het in België tegen haar gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor haar overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert rechters,
in tegenwoordigheid van D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.