ECLI:NL:RBAMS:2018:2359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
13/751466-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heropening van het onderzoek naar de overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot een opgeëiste persoon met duurzaam verblijf in Nederland

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die sinds 2009 in Nederland verblijft en een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering van de officier van justitie behandeld. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van aanvullende informatie van het Europese Hof van Justitie en heeft de officier van justitie de gelegenheid gegeven om na te gaan of de strafovername door Nederland gegarandeerd is. De rechtbank concludeert dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet. De rechtbank heeft de beslissing om de overlevering toe te staan, uitgesteld en het onderzoek heropend, zodat de officier van justitie kan bevestigen dat de strafovername gegarandeerd is. De zaak zal op een later tijdstip worden hervat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751466-17
RK nummer: 17/3299
Datum uitspraak: 12 april 2018
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 mei 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 november 2016 (ontvangen op 21 mei 2017) door het
Circuit Law Courtin Świdnica (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 november 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de beantwoording door het Europese Hof van Justitie van de in de zaak
Ardicgestelde vragen en om aanvullende informatie te verkrijgen. De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 29 maart 2018 in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. A. Kilinç, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er vanwege de aanhouding niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een samengesteld vonnis van het
District Law Courtin Wałbrzych (Polen) van 13 mei 2014, met kenmerk: II K 157/2014.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen voor de duur van:
  • 1 jaar en 9 maanden
  • 1 jaar en 4 maanden.
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
De rechtbank stelt op grond van de informatie uit onderdeel d) van het EAB vast dat aan voornoemd samengesteld vonnis van 13 mei 2014 (II K 157/2014) de volgende, eveneens samengestelde, vonnissen ten grondslag liggen:
A) straf van 1 jaar en 9 maanden:
1. Vonnis van
District Law Courtin Wałbrzych van 24 september 2002 (II K 163/2002) waarbij aan de opgeëiste persoon een
voorwaardelijkegevangenisstraf voor de duur van 1 jaar is opgelegd. Bij besluit van 15 april 2005 (II Ko 314/05) is de tenuitvoerlegging bevolen.
2. Vonnis van
District Law Courtin Wałbrzych van 30 september 2002 (II K 272/02) waarbij aan de opgeëiste persoon een
voorwaardelijkegevangenisstraf voor de duur van 1 jaar en 3 maanden is opgelegd. Bij besluit van 13 mei 2005 (II Ko 126/05) is de tenuitvoerlegging bevolen.
B) straf van 1 jaar en 4 maanden:
1. Vonnis van
District Law Courtin Wałbrzych van 5 januari 2009 (X K 1611/08) waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar is opgelegd.
2. Vonnis van
District Law Courtin Wałbrzych van 12 december 2008 (X K 1465/08) waarbij aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden is opgelegd.
Het vonnis van 13 mei 2014 betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd.
Diefstal, meermalen gepleegd.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
5. Het beroep op gelijkstelling als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW: heropening onderzoek
5.1.
Standpunt raadsman
De raadsman heeft gesteld dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld dient te worden met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, van de OLW.
Daartoe is aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds maart 2009 in Nederland verblijft. Hij heeft op 26 mei 2009 een sofinummer van de belastingdienst ontvangen. Verder woont hij met zijn partner en hun in 2012 geboren dochter in Rotterdam. De opgeëiste persoon werkt als uitzendkracht en is ook bekend bij het UVW in verband met het verkrijgen van een WW-uitkering. Het maatschappelijke leven van de opgeëiste persoon speelt zich volledig af in Nederland en hij heeft een sterke binding met Nederland. Uit de overgelegde stukken met betrekking tot zijn inkomen blijkt dat de opgeëiste persoon een duurzaam verblijfsrecht heeft opgebouwd en hier de afgelopen jaren reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
5.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon niet met een Nederlander gelijk gesteld kan worden. De opgeëiste persoon heeft weliswaar aangetoond dat hij de laatste vijf jaar onafgebroken in Nederland heeft verbleven, maar op grond van de overgelegde inkomensgegevens heeft hij zijn rechtmatige verblijf in 2013 onvoldoende onderbouwd.
5.3.
Oordeel rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6, vijfde lid, van de OLW zijn voldaan aan drie vereisten, te weten:
bezit van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;
vervolgingsmogelijkheid in Nederland voor de feiten welke aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag liggen;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Ad 1) Wat betreft de eerstgenoemde voorwaarde geldt dat volgens vaste jurisprudentie van deze rechtbank:
  • een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt gelijkgesteld met een duurzaam verblijfsrecht als Unieburger;
  • een duurzaam verblijfsrecht niet hoeft te worden aangetoond middels overlegging van een verblijfsdocument, dit kan ook met het aantonen dat aan de materiële voorwaarden voor een dergelijk verblijfsrecht wordt voldaan.
Er is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aangetoond dat de opgeëiste persoon in ieder geval vanaf 1 januari 2013 onafgebroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
In het Unierecht is een werknemer iemand die reële en daadwerkelijke arbeid verricht dat niet louter marginaal en bijkomstig is. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in 2013 genoeg heeft verdiend om te spreken van reële en daadwerkelijk arbeid. De rechtbank heeft in dit verband aansluiting gezocht bij het door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gehanteerde beleid (hoofdstuk B10/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000). De opgeëiste persoon heeft in 2013 meer dan 6 maanden gewerkt en gelet op de hoeveelheid uren die zijn gemaakt in relatie tot informatie over de andere jaren, is aannemelijk dat de opgeëiste persoon vanaf 2013 meer dan 50 % van de toepasselijke bijstandsnorm heeft verdiend. Ook in 2014, 2015, 2016 en 2017 lag zijn inkomen boven 50 % van de bijstandsnorm, waarmee is voldaan aan voormelde normen.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de opgeëiste persoon op 1 januari 2018 een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven, omdat hij op dat moment vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verbleef. Niet is gebleken dat hij dit verblijfsrecht sindsdien heeft verloren.
Ad 2) Ook aan de tweede voorwaarde van artikel 6, vijfde lid, van de OLW – Nederlandse rechtsmacht – is voldaan. Onder verwijzing naar wat de rechtbank heeft overwogen over het duurzame verblijfsrecht van de opgeëiste persoon en gelet op de artikelen 7 en 86b van het Wetboek van Strafrecht, concludeert de rechtbank dat ook is voldaan aan het zogenoemde rechtsmachtvereiste.
Ad 3) Met betrekking tot de derde voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander is de brief van de IND van 22 november 2017 van belang die inhoudt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de hem in Polen opgelegde straffen waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd.
Er is dus voldaan aan alle vereisten voor gelijkstelling met een Nederlander.
5.4.
Slotsom
De rechtbank komt tot de conclusie dat zich buiten de hieronder te bespreken mogelijke toepasselijkheid van artikel 6, tweede lid van de OLW geen weigeringsgronden voordoen.
De overlevering is gevraagd voor de tenuitvoerlegging van aan de opgeëiste persoon opgelegde vrijheidsstraffen. Nu de opgeëiste persoon wordt gelijkgesteld met een Nederlander zou uit artikel 6, tweede lid, van de OLW volgen dat de overlevering niet wordt toegestaan, waarna de officier van justitie op grond van artikel 6, derde lid, van de OLW de uitvaardigende justitiële autoriteit in kennis zou moeten stellen van de bereidheid om de tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis over te nemen.
Over (de systematiek van) deze bepalingen zijn door de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Europese Hof van Justitie in de zaak Poplawski, die bij arrest van 29 juni 2017 (C-579/15) zijn beantwoord. Daaruit komt naar voren dat de rechtbank executieoverlevering van Nederlanders en met Nederlanders gelijk te stellen vreemdelingen slechts kan weigeren als strafovername gegarandeerd is. De rechtbank ziet aanleiding het onderzoek om deze reden te heropenen. De officier van justitie wordt in de gelegenheid gesteld na te gaan of de strafovername gegarandeerd is en verzocht daaromtrent op de volgende zitting een standpunt in te nemen.

6.Beslissing

HEROPENTen schorst het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd, om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen na te gaan of strafovername gegarandeerd is en hierover een standpunt in te nemen.
BEVEELTdat het onderzoek zal worden hervat op een nog nader te bepalen zitting.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk Pools tegen een nader te bepalen tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan de raadsman van de opgeëiste persoon.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]