ECLI:NL:RBAMS:2018:2355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
13/751093-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot verdovende middelen

Op 12 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Finse autoriteiten. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Turkije in 1985, die momenteel in Nederland gedetineerd is. De officier van justitie heeft op 8 februari 2018 een vordering ingediend voor de overlevering van de opgeëiste persoon aan Finland, waar hij wordt verdacht van betrokkenheid bij de invoer van amfetamine tussen 1 augustus en 16 september 2017. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoende informatie bevatte over de beschuldigingen en dat de overlevering kan plaatsvinden, aangezien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar is.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, goedgekeurd. De verdediging heeft betoogd dat het feit niet genoegzaam was omschreven, maar de rechtbank heeft dit verweer verworpen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de garantie van de Finse autoriteiten voldoende is om te waarborgen dat de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland kan ondergaan, mocht hij in Finland worden veroordeeld. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 13 van de Overleveringswet overwogen, maar heeft geconcludeerd dat er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten om de overlevering toe te staan, waarbij de relevante wetsartikelen zijn toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751093-18
RK-nummer: 18/1186
Datum uitspraak: 12 april 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 31 januari 2018 (ontvangen 1 februari 2018) door
the Prosecutor’s Office of Finland, Tampere(Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortedag] 1985,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 29 april 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. Th. Boumans, advocaat in Heerlen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en de Turkse nationaliteit heeft.
3.1.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van
the decision on remanduitgevaardigd op 31 januari 2018 door
the District Court of Pirkanmaamet als zaaknummer 18/225, PK18/669.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Finland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft gesteld dat het feit niet genoegzaam is omschreven omdat niet duidelijk is wat de rol van de opgeëiste persoon in het geheel is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het EAB dient die gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB is aangegeven dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht als organisator vanuit Nederland in de periode van 1 augustus 2017 tot 16 september 2017 betrokken te zijn geweest bij de invoer van amfetamine naar Finland.
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving voldoende duidelijk waarvoor de overlevering van de opgeëiste persoon wordt verzocht en is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat het feit genoegzaam is omschreven en dat het specialiteitsbeginsel voldoende is gewaarborgd.

3.Strafbaarheid, feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

4.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft ook de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Central Administration of the Criminal Sanctions Agencyheeft bij brief van 19 februari 2018 de volgende garantie gegeven:
Please be advised that the Central Administration of the Criminal Sanctions Agency
in Finland, as the competent authority in matters of the Council Framework Decision
2008/909/JHA (on the application of the principle of mutual recognition to judgments
in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of
liberty for the purpose of their enforcement in the European Union), hereby consents
that [opgeëiste persoon] , in the event of his surrender to Finland and if the custodial
sentence is imposed on him in Finland, is to be returned to the Netherlands for the
execution of the sentence in a procedure according to the Council Framework
Decision 2008/909/JHA.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar feit oplevert.
Het onder 4. bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de
Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt met de officier van justitie en de raadsman vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • De bewijsmiddelen bevinden zich in Finland;
  • De verdovende middelen werden in Finland in beslag genomen;
  • De medeverdachten werden in Finland aangehouden.
Dit brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Finse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Het blijkt niet dat de verzochte overlevering aan de Finse autoriteiten en de verdere vervolging in Finland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten omdat het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdachte compleet in Nederland is gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Wat de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor’s Office of Inland Finland, Tamperevoor het in Finland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. R.A.J. Hübel en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 12 april 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.