ECLI:NL:RBAMS:2018:2340

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
C/13/644391 / KG ZA 18-229
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijk verbod op strafrechtelijke ontruiming van kraakpand voor uitgeprocedeerde asielzoekers

In deze zaak vorderen eisers, bewoners van een kraakpand, een tijdelijk verbod op de aangekondigde strafrechtelijke ontruiming door de Staat. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de eisers, die als uitgeprocedeerde asielzoekers in een kwetsbare positie verkeren, een tijdelijk verbod rechtvaardigen. De rechter stelt echter ook dat de duur van dit verbod beperkt moet worden, rekening houdend met de belangen van de eigenaar van het pand, Rochdale, en de nieuwe huurder, GGZ Ingeest. De eisers mogen tot 11 april 2018 in het pand blijven, waarna zij het pand schoon en in goede staat moeten achterlaten. De voorzieningenrechter compenseert de proceskosten, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen, om te voorkomen dat de eisers, gezien hun kwetsbare situatie, belemmerd worden in hun recht op toegang tot de rechter.

Uitspraak

proces-verbaal

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/644391 / KG ZA 18-229
Proces-verbaal van de zitting, gehouden op 21 maart 2018tevens houdende mondelinge uitspraak
in de zaak van
1.
[eiser 1],
2.
[eiser 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
eiseressen,
advocaat mr. R.K. Uppal te Amsterdam,
tegen
de staat
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiser 1] , [eiser 2] (gezamenlijk: [eiseressen] ) en de Staat genoemd.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter, en mr. P.C.N. van Gelderen, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
- aan de zijde van [eiseressen] : [eiser 1] met mr. Uppal en de heer B. Ogba Michael, tolk in de taal Tigrinya,
- aan de zijde van de Staat: mr. Nieuwland.
Verder zijn aanwezig mevrouw [naam 1] , [functie] , en mevrouw [naam 2] van de stichting [naam stichting] .
Partijen hebben over en weer het woord gevoerd, onder meer aan de hand van de respectieve door mr. Uppal en mr. Nieuwland overgelegde spreekaantekeningen die aan het dossier zijn toegevoegd. De behandeling van de zaak is gesloten en aan partijen is meegedeeld dat er mondeling uitspraak zal worden gedaan.
De voorzieningenrechter heeft de volgende uitspraak gedaan.
1.1.
Dit kort geding gaat over de door de Staat aangekondigde strafrechtelijke ontruiming van het bedrijfspand aan de [adres] te [plaats] (hierna: het pand). [eiseressen] vorderen als bewoners van het pand een tijdelijk verbod van deze ontruiming, tot 1 mei 2018.
1.2.
Niet in geschil is dat [eiseressen] zonder recht of titel wonen in het pand dat eigendom is van Rochdale. Nu dit verblijf als kraken strafbaar is gesteld in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht, is het openbaar ministerie als de met strafrechtelijke handhaving belaste instantie bevoegd om daartegen op te treden, ook door middel van strafrechtelijke ontruiming op de voet van artikel 551a Wetboek van Strafvordering (Sv). De door het openbaar ministerie aangekondigde strafrechtelijke ontruiming valt dan ook binnen de rechtmatige uitoefening van zijn taak.
1.3.
De Hoge Raad heeft evenwel bij arrest van 28 oktober 2011 (ECLI:NL:HR:2011:BQ9880) bepaald dat iedere bewoning, en dus ook wederrechtelijke bewoning door krakers, door artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) wordt beschermd. Deze bescherming houdt in dat een inbreuk op het huisrecht, en in het bijzonder de ontruiming als meest ingrijpende variant daarvan, moet voldoen aan het in artikel 8 van het EVRM voorgeschreven vereiste van proportionaliteit. De beoordeling of daaraan is voldaan, is afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Bij wederrechtelijke bewoning zal het weliswaar doorgaans zo zijn dat in het concrete geval het belang van de eigenaar het zwaarst zal wegen, maar niet kan worden uitgesloten dat, gelet op de zeer ernstige inbreuk op het huisrecht en de onomkeerbare gevolgen van een ontruiming, het belang van de kraker in het concrete geval, bijvoorbeeld voor beperkte tijd, toch zwaarder weegt.
1.4.
Bij de aldus hier te verrichten afweging zijn echter mede de volgende omstandigheden van belang:
- [eiseressen] wonen, samen met de groep van uitgeprocedeerde asielzoekers waarvan zij deel uitmaken, al sinds oktober 2016 in het pand, zonder dat dit tot noemenswaardige klachten van overlast of verslechtering van de staat van het pand heeft geleid. Integendeel, gebleken is dat de verstandhouding tussen Rochdale en de groep relatief goed is en dat zelfs wordt samengewerkt bij het onderhoud van het pand;
- evident is dat deze ongedocumenteerde, uitgeprocedeerde asielzoekers zich in een zeer moeilijke maatschappelijke positie bevinden in de moderne samenleving en dat hun perspectief op vervangende woonruimte die aan hun behoeften voldoet, niet rooskleurig is;
- [eiseressen] hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat de alternatieve opvangmogelijkheden waar de Staat op wijst op zichzelf niet, althans niet in voldoende mate, voldoen aan de specifieke noden en wensen van de groep waartoe zij behoren;
- tussen Rochdale en de stichting GGZ Ingeest (hierna: GGZ Ingeest) is in februari 2018 een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het pand met zeer korte termijnen. GGZ Ingeest wist op dat moment dat het pand gekraakt was, en dat het nog moest worden ontruimd, en moest er rekening mee houden dat deze ontruiming - gezien de penibele situatie van de groep - op verzet zou stuiten. Met het aangaan van de huurovereenkomst met daarin de genoemde korte termijnen heeft GGZ Ingeest dan ook bewust een risico genomen, dat niet ten volle voor rekening van de groep krakers hoeft te komen.
1.5.
Al het voorgaande in aanmerking nemende, komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat onder de gegeven omstandigheden de belangen van [eiseressen] een tijdelijk verbod van de aangekondigde strafrechtelijke ontruiming rechtvaardigen, maar dat de duur daarvan, vanwege de gerechtvaardigde belangen van Rochdale als eigenaar en verhuurder van het pand, en van de daarbij mede betrokken belangen van GGZ Ingeest, moet worden beperkt tot 11 april 2018. Dat betekent dat [eiseressen] nog drie weken in het pand mogen blijven, hetgeen hun de gelegenheid biedt om in die periode verdere pogingen te ondernemen om alternatieve woonruimte te vinden. Uiterlijk op 10 april 2018 moeten zij het pand verlaten, dit schoon en in goede staat achterlatend. Rochdale, dan wel GGZ Ingeest, heeft vervolgens een termijn van (eveneens) drie weken om het pand in de voor de aanstaande verhuur geschikte staat te brengen.
1.6.
Nu beide partijen met dit oordeel gedeeltelijk in het ongelijk worden gesteld, zal de voorzieningenrechter bepalen dat de proceskosten worden gecompenseerd. Deze beslissing zou overigens niet anders zijn geweest indien de vordering van [eiseressen] wel integraal zou zijn afgewezen. Aannemelijk is immers dat de kwetsbare groep waartoe [eiseressen] behoren niet of nauwelijks beschikt over eigen middelen van bestaan. Een veroordeling in de proceskosten, of de dreiging daarvan, komt in dat geval neer op een ontoelaatbare belemmering van het recht op toegang tot de rechter (HR 8 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:607).
1.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
verbiedt de Staat het pand aan de [adres] te [woonplaats] te ontruimen vóór 11 april 2018,
2.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt,
2.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
2.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzieningenrechter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.