ECLI:NL:RBAMS:2018:2333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
C/13/628244 / FA RK 17-2831
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot verdeling van schulden in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man. De rechtbank had eerder op 6 september 2017 de echtscheiding uitgesproken en de behandeling van de verdeling van de gemeenschappelijke schulden aangehouden. De vrouw had verzocht om de verdeling vast te stellen, terwijl de man vroeg om de verdeling van een schuld bij de ING bank. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen hun verzoeken niet tijdig hebben geconcretiseerd en onderbouwd, ondanks eerdere verzoeken daartoe. De rechtbank oordeelde dat het in strijd met de goede procesorde zou zijn om de zaak opnieuw aan te houden, gezien het tijdsverloop van meer dan anderhalf jaar sinds het indienen van het verzoekschrift. De rechtbank wees het verzoek van de vrouw af, omdat zij geen concreet verzoek had gedaan en enkel een formulier had overgelegd. Ook het verzoek van de man werd afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat schulden niet kunnen worden verdeeld en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de in de gemeenschap vallende schulden. De rechtbank besloot dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht Team Familie & Jeugdzaken
locatie Amsterdam
zaaknummer / rekestnummer: C/13/628244 / FA RK 17-2831 (JK/SV)
Beschikking d.d. 18 april 2018
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. A. el Aqde, gevestigd te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
blijkens de huwelijksakte: [de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. S. Makhloufi, gevestigd te Utrecht,

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken.
1.2.
Bij beschikking van 6 september 2017 heeft de rechtbank onder meer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en de behandeling betreffende de verdeling aangehouden.
1.3.
Vervolgens is de behandeling pro forma aangehouden tot 26 maart 2018, waarna de beschikking is bepaald op heden.

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank neemt over en blijft bij wat zij heeft overwogen en beslist in haar beschikking van 6 september 2017.
2.2.
Thans liggen nog aan de rechtbank voor het verzoek van de vrouw om de verdeling vast te stellen volgens een nader in het geding te brengen voorstel en het verzoek van de man te bepalen dat de schuld bij de ING bank tussen partijen wordt verdeeld.
2.3.
Bij voornoemde tussenbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat partijen hun verzoeken moeten concretiseren en zo mogelijk met producties dienen te onderbouwen. Partijen hebben de rechtbank niet tijdig geïnformeerd. De rechtbank heeft op de pro formadatum zelf – derhalve niet tijdig – een bericht van de vrouw ontvangen dat om nader uitstel wordt gevraagd. Van de zijde van de man is daar bezwaar tegen gemaakt, omdat de vrouw, zo stelt de man, voldoende tijd heeft gehad en verdere aanhouding tot een onredelijke en onnodige vertraging van de procedure leidt.
2.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Tot op heden heeft de vrouw geen concreet verzoek tot vaststelling van de verdeling gedaan. Het enkel overleggen van een formulier Verdelen en verrekenen is in ieder geval niet voldoende. Gelet op het tijdsverloop sinds het indienen van het inleidende verzoekschrift, acht de rechtbank het in strijd met de goede procesorde om de zaak – die inmiddels ruim anderhalf jaar duurt – nogmaals aan te houden. Te meer daar de vrouw nog altijd geen concreet verzoek heeft gedaan, waar het ontbreken van bepaalde documenten naar het oordeel van de rechtbank niet zonder aan in de weg zou hoeven staan. Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank het verzoek van de vrouw afwijst.
2.5.
Het verzoek van de man betreft enkel de verdeling van een schuld. Het verzoek van de man betreft derhalve niet verdeling van de algehele gemeenschap van goederen die sinds 2009 tussen partijen bestaat en betreft daarom geen verdeling bij helfte. De rechtbank overweegt voorts dat schulden niet kunnen worden verdeeld en dat ieder van partijen voor de helft draagplichtig is voor in de gemeenschap vallende schulden. Dit leidt ertoe dat het verzoek van de man eveneens wordt afgewezen.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijst de verzoeken af;
3.2.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Kloosterhuis, rechter, , tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.J. van der Veen op 18 april 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..