ECLI:NL:RBAMS:2018:2331
Rechtbank Amsterdam
- Mondelinge uitspraak
- M.J. van den Bergh
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens ontbreken van gronden in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. Eiser had beroep ingesteld tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door verweerder. Het primaire besluit tot ongeldigverklaring vond plaats op 28 juni 2017, gevolgd door een ongegrondverklaring van het bezwaar op 11 oktober 2017. Eiser heeft pro forma beroep ingesteld op 21 november 2017, maar heeft nagelaten om binnen de gestelde termijn zijn beroepsgronden in te dienen. De rechtbank heeft op 3 april 2018 contact opgenomen met de gemachtigde van eiser, die aangaf hierop terug te komen, maar dit is niet gebeurd. Tijdens de zitting op 11 april 2018 bleek eiser niet te zijn verschenen en heeft de griffier vernomen dat hij zich kon vinden in een niet-ontvankelijkverklaring.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiser geen gronden heeft ingediend, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft geen verschoonbare redenen voor het te laat indienen van de gronden kunnen vaststellen. De gemachtigde van verweerder merkte op dat eiser inmiddels weer een rijbewijs had gekregen, maar de rechtbank vond het beter geweest als de zaak was ingetrokken om onnodige tijdsbesteding te voorkomen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M.J. van den Bergh, rechter, in aanwezigheid van mr. F.S. Zwerwer, griffier.