ECLI:NL:RBAMS:2018:2327

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 januari 2018
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
AMS 16/7817
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor het plaatsen van steigers in Amsterdam

Op 9 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een omgevingsvergunning voor het plaatsen van vier steigers voor zeven ligplaatsen op een locatie in Amsterdam. Eiser, een inwoner van Amsterdam, had beroep ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, dat op 4 november 2016 een omgevingsvergunning had verleend. Eiser betwistte dat de vergunning ook vaarbewegingen na 23:00 uur toestond, wat volgens hem in strijd was met de belangen van de omwonenden. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten onrechte was afgeweken van de oorspronkelijke aanvraag en dat de wijziging van de vergunningvoorschriften niet als ondergeschikt kon worden beschouwd. De rechtbank stelde vast dat de vaarbewegingen uitsluitend in de dag- en avondperiode (van 07:00 uur tot 23:00 uur) zijn toegestaan en vernietigde het bestreden besluit, met uitzondering van de rechtsgevolgen die in stand blijven. De rechtbank droeg verweerder op het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Deze uitspraak volgt op een eerdere tussenuitspraak van 14 juni 2017, waarin de rechtbank verweerder had opgedragen het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/7817

uitspraak van de meervoudige kamer van 9 januari 2018 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.H.M. Huisman).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf], te Amsterdam, vergunninghoudster
(gemachtigde: mr. P. Nicolai).

Procesverloop

Bij besluit van 4 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van vier steigers voor zeven ligplaatsen op de [locatie] in Amsterdam.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door [de persoon 1] en [de persoon 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en door [de persoon 3] . Namens vergunninghoudster is verschenen [de persoon 4] , bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghoudster.
Bij tussenuitspraak van 14 juni 2017 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Op 11 juli 2017 heeft verweerder het bestreden besluit gewijzigd. Eiser heeft met een brief van 10 augustus 2017 gereageerd op het aldus gewijzigde besluit.
Op 5 oktober 2017 heeft de rechtbank aan partijen toestemming gevraagd één van de leden van de meervoudige kamer te vervangen. Bij brieven van 9, 10 en 11 oktober 2017 hebben partijen hiervoor toestemming gegeven. Op 27 november 2017 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. De rechtbank heeft in de tussenspraak, kortgezegd, overwogen dat verweerder de eindtijd van de tijdsperiode die ook ten grondslag heeft gelegen aan het akoestisch onderzoek van 12 september 2016 (activiteiten waaronder de vaarbewegingen alleen in de dag- en avondperiode (07:00-23:00 uur)) niet in de voorschriften bij de omgevingsvergunning heeft opgenomen. Dit is in strijd met artikel 2.22, eerste en tweede lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
3. Op 11 juli 2017 heeft verweerder de voorschriften bij de omgevingsvergunning aangepast:
  • Voorschrift nummer 8 is gewijzigd in:
  • Een nieuw voorschrift 9 is toegevoegd:
Daarbij heeft verweerder in de bijgevoegde brief aangegeven dat aldus is vastgelegd dat het uitvaren van passagiersvaartuigen uitsluitend is toegestaan binnen het genoemde tijdraam, en dat het invaren van deze schepen te allen tijde is toegestaan. Dit omdat de betreffende passagiersvaartuigen alleen mogen aanleggen op de locatie waarvoor zij ligplaatsvergunning hebben en deze vaartuigen dus alleen aan de [locatie] een ligplaats mogen innemen. Verweerder heeft aan deze wijziging een nieuw akoestisch onderzoek van 10 juli 2017 (hierna: akoestisch onderzoek-2) ten grondslag gelegd, waarbij verweerder er op wijst dat er maximaal zeven vaarbewegingen in de nacht kunnen plaatsvinden, en de geluidsbelasting van deze vaartuigen is berekend op basis van dieselvoertuigen, terwijl inmiddels vier van de zeven vaartuigen elektrisch zijn aangedreven. Volgens verweerder, die daarbij verwijst naar de uitkomsten van het akoestisch onderzoek-2, leidt een en ander niet tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de omliggende geluidgevoelige bestemmingen.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser mede gericht tegen het aldus gewijzigde bestreden besluit.
4. Eiser heeft met zijn brief van 10 augustus 2017 gereageerd. Ten aanzien van het in- en uitvaren heeft eiser opgemerkt dat verweerder ten onrechte de vergunningvoorschriften heeft verruimd en de aanvraag heeft gewijzigd door ook vaarbewegingen na 23:00 uur toe te staan, waarbij verweerder onvoldoende de belangen van de omwonenden heeft meegewogen.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte, en in afwijking van hetgeen de rechtbank in de tussenuitspraak van 14 juni 2017 heeft overwogen, is afgeweken van de oorspronkelijke aanvraag. In het geluidsrapport van 12 september 2016 (hierna: akoestisch onderzoek-1), dat onderdeel uitmaakt van de ruimtelijke onderbouwing staat:
“de activiteiten vinden alleen in de dag- en avondperiode plaats (van 07:00 uur tot 23:00 uur). Na 23:00 uur vinden geen vaarbewegingen meer plaats.”Daarnaast staat in het geluidsrapport dat 100% van alle passagiersvaartuigen in de avondperiode (de rechtbank begrijpt: vóór 23:00 uur, onder verwijzing naar de definitie op pagina 5 van het akoestisch onderzoek-1) weer binnen zullen varen. Ook uit de aanvraag, het primaire besluit en de toelichting op zitting door de gemachtigde van verweerder blijkt niet dat vergunninghoudster heeft aangevraagd om ook in de nachturen te mogen varen.
De rechtbank is van oordeel dat het hier geen wijziging van ondergeschikte aard betreft, mede gelet op de omstandigheid dat deze wijziging vaarbewegingen mogelijk maakt binnen de uren bestemd voor de nachtrust in een woonwijk. Dat het varen in de nachturen volgens verweerder niet leidt tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden, maakt dat niet anders. Daarbij is door deze wijziging het door de rechtbank in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek niet geheeld.
6. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit, zoals gewijzigd, zal geheel worden vernietigd. Gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te houden, met uitzondering van hetgeen is bepaald ten aanzien van de periode waarin de vaarbewegingen zijn toegestaan.
Met betrekking tot de periode waarbinnen vaarbewegingen zijn toegestaan, ziet de rechtbank aanleiding zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat de vaarbewegingen (zowel het uitvaren als het invaren) uitsluitend zijn toegestaan in de dag- en avondperiode (van 07:00 uur tot 23:00 uur). De rechtbank ziet tevens aanleiding om te bepalen dat, ten aanzien van deze periode waarbinnen de vaarbewegingen zijn toegestaan, deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van hetgeen hieromtrent in het bestreden besluit is opgenomen.
7. Voor zover eiser in diens reactie op de wijziging van het bestreden besluit gronden heeft aangevoerd die gericht zijn tegen de overwegingen van de rechtbank in de tussenuitspraak, liggen deze in beroep niet te beoordeling voor. Indien eiser die overwegingen wil aanvechten is hoger beroep tegen de tussen- en eind uitspraak daarvoor de aangewezen weg.
8. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt.
9. Van door eiser gemaakte proceskosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven, met uitzondering van de voorwaarde ten aanzien van de vaarbewegingen;
  • bepaalt ten aanzien van de vaarbewegingen (zowel het uitvaren als het invaren),dat deze uitsluitend zijn toegestaan in de dag- en avondperiode (van 07:00 uur tot 23:00 uur) en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Verberne, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. N.J. Koene, leden, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.