ECLI:NL:RBAMS:2018:2264

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
12 april 2018
Zaaknummer
AWB 17-1399
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in WOZ-zaak met betrekking tot heffingsambtenaar

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Amsterdam, ging het om een beroep tegen een WOZ-beschikking die was opgelegd door de Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam. De eiser, wonende in [woonplaats], had op 29 februari 2016 een gecombineerde aanslag ontvangen voor de onroerende zaak gelegen aan [adres] in [woonplaats]. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 8 februari 2017, heeft de eiser beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 februari 2018 was de eiser en zijn gemachtigde niet aanwezig, terwijl de verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, wel aanwezig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat op basis van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht de rechtbank bevoegd is binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft. De verweerder heeft tijdens de zitting aangegeven dat de rechtbank het beroep moet doorzenden aan de rechtbank Noord-Holland. Dit standpunt werd ook door de eiser in een brief van 8 februari 2018 ondersteund.

De rechtbank concludeert dat de bestreden uitspraak, die door de Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam is ondertekend, niet het bestuursorgaan vermeldt dat de uitspraak heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] bevoegd is, en dat de rechtbank Amsterdam daarom niet bevoegd is om van het beroep kennis te nemen. De rechtbank verklaart zich onbevoegd en zendt het beroep door naar de rechtbank Noord-Holland. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 22 maart 2018 door mr. F.L. Bolkestein, in aanwezigheid van griffier mr. E. van der Zweep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/1399

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. A. Bakker),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Landsmeer, verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Op 29 februari 2016 is aan eiser een gecombineerde aanslag opgelegd voor de onroerende zaak [adres] in [woonplaats] .
Op 8 februari 2017 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard (de bestreden uitspraak).
Eiser heeft tegen de bestreden uitspraak beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 8 februari 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Op grond van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is bevoegd de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft dat de bestreden uitspraak heeft gedaan.
Verweerder heeft op de zitting gezegd dat de rechtbank het beroep moet doorzenden aan de rechtbank Noord-Holland. Eiser heeft bij brief van 8 februari 2018 aan de rechtbank hetzelfde standpunt ingenomen.
De rechtbank oordeelt als volgt over haar bevoegdheid. De bestreden uitspraak vermeldt als ondergetekende de Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam. De uitspraak vermeldt niet het bestuursorgaan dat de uitspraak heeft gedaan. Op de zitting heeft verweerder toegelicht dat de Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam de uitspraak heeft gedaan als heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] . Verweerder heeft een benoemings- en aanwijzingsbesluit overgelegd van burgemeester en wethouders van de gemeente [woonplaats] van 1 januari 2006, waarop de bevoegdheid daartoe is gebaseerd.
Artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet regelt de bevoegdheden en verplichtingen van de gemeenteambtenaar, belast met de heffing van gemeentelijke belastingen (de heffingsambtenaar). Op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken kan een college van burgemeester en wethouders de heffingsambtenaar belasten met de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken. Op grond van artikel 232, tweede lid, van de Gemeentewet kunnen de colleges van twee of meer gemeenten bepalen dat de heffingsambtenaar van één van die gemeenten daarvoor wordt aangewezen. Het college van burgemeester en wethouders van [woonplaats] heeft de Directeur Belastingen van de gemeente Amsterdam daarvoor aangewezen.
Op grond hiervan oordeelt de rechtbank dat in de bestreden uitspraak moet worden gelezen dat zij is gedaan door de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats] . Dit brengt mee dat deze rechtbank niet bevoegd is van het beroep kennis te nemen en dat het beroep moet worden doorgezonden aan de rechtbank Noord-Holland.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, in aanwezigheid van
mr. E. van der Zweep, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam.