ECLI:NL:RBAMS:2018:223

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
13.752047-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Finland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 januari 2018 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Finse autoriteiten was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1989, die de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geen identiteitsverweer gehoord van de verdediging. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met dertig dagen verlengd, omdat zij niet binnen de wettelijke termijn kon oordelen.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin melding wordt gemaakt van een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon wegens illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar is. De verdediging heeft verzocht om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek, omdat er een beroepsprocedure in Finland loopt die mogelijk tot intrekking van het EAB kan leiden. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwing was dat de beroepsprocedure tot intrekking zou leiden.

De rechtbank heeft ook de garantie beoordeeld die door de Finse autoriteiten is gegeven, dat de opgeëiste persoon, indien hij in Finland wordt veroordeeld, zijn straf in Nederland zal ondergaan. De rechtbank heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor overlevering is voldaan en dat er geen weigeringsgronden zijn. Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon kan worden overgedragen aan de Finse autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752047-17
RK-nummer: 17/7301
Datum uitspraak: 18 januari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 9 november 2017 door
the Prosecutor’s Office of Inland Finland, Tampere(Finland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.J. Jansen, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit heeft. De opgeëiste persoon heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de voornaam
[naam]en de geboortedatum [geboortedag]
1987, die in het EAB in rubriek a) zijn gemeld, niet juist zijn. De verdediging heeft geen identiteitsverweer gevoerd. Tegen de achtergrond van de inhoud van het EAB en hetgeen de opgeëiste persoon naar aanleiding daarvan heeft verklaard, twijfelt ook de rechtbank er niet aan dat hij de persoon is van wie de overlevering wordt gevraagd.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van
the decision on remanduitgevaardigd op 9 november 2017 door
the District Court of Pirkanmaamet als zaaknummer 17/2356, PK17/6053.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Finland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Verzoek om aanhouding

Ter zitting heeft de raadsman om aanhouding van de behandeling van het overleveringsverzoek verzocht. Door de opgeëiste persoon is in Finland een beroepsprocedure tegen de uitvaardiging van het EAB ingesteld en dit leidt mogelijk tot intrekking van het EAB. De beroepsprocedure wordt aanstaande vrijdag (
rechtbank: 5 januari 2017) behandeld en binnen een week volgt een uitspraak. Dit is derhalve een reden om de behandeling van het overleveringsverzoek aan te houden en de uitkomst van de beroepsprocedure af te wachten. Hiervoor pleit ook dat de EAB’s ten aanzien van medeverdachten nog ter zitting moeten worden behandeld. In de beroepsprocedure in Finland wordt aangevoerd dat de in het EAB genoemde verdenking onvoldoende grond heeft en het EAB daarom niet proportioneel is.
De officier van justitie heeft zich, zakelijk weergegeven, verzet tegen het aanhoudingsverzoek. Er ligt een geldig EAB. Mocht op korte termijn het beroep tegen het uitvaardigen van het EAB gegrond worden verklaard en het EAB worden ingetrokken, dan bestaat voor de rechtbank nog de mogelijkheid om de behandeling van het overleveringsverzoek te heropenen en de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering ex artikel 23 OLW te verklaren.
De rechtbank heeft ter zitting nog niet op het aanhoudingsverzoek beslist.
De rechtbank dient te beoordelen of er een reële verwachting bestaat, gelet op hetgeen door de opgeëiste persoon is aangevoerd, dat de beroepsprocedure tot intrekking van het EAB zal leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd dat dit het geval zal zijn.
Daarom wijst de rechtbank het aanhoudingsverzoek af.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Central Administration of the Criminal Sanctions Agencyheeft bij schrijven van 4 december 2017 de volgende garantie gegeven:
Please be advised that the Central Administration of the Criminal Sanctions Agency
in Finland, as the competent authority in matters of the Council Framework Decision
2008/909/JHA (on the application of the principle of mutual recognition to judgments
in criminal matters imposing custodial sentences or measures involving deprivation of
liberty for the purpose of their enforcement in the European Union), hereby consents
that [opgeëiste persoon] , in the event of his surrender to Finland and if the custodial
sentence is imposed on him in Finland, is to be returned to the Netherlands for the
execution of the sentence in a procedure according to the Council Framework
Decision 2008/909/JHA.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht strafbaar feit oplevert.
Het onder 4. bedoelde feit is naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de
Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de
Opiumwet gegeven verbod
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • Het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • De bewijsmiddelen bevinden zich in Finland;
  • De verdovende middelen werden in Finland in beslag genomen;
  • Er zijn medeverdachten in Finland aangehouden.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Finse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Finse autoriteiten en de verdere vervolging in Finland de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. De opgeëiste persoon is in Finland op vakantie geweest en een medeverdachte verklaart dat hij weer terug naar Nederland is gegaan. Er is niet meer aan de hand dan dat de opgeëiste persoon bij een aantal personen is blijven slapen en hen in Nederland heeft gesproken. Daarbij is niet over de feiten waarvoor zijn overlevering wordt gevraagd gesproken. Dit heeft zich enkel in Nederland, in de woning van de opgeëiste persoon afgespeeld. Daarom is het onbegrijpelijk dat Finland de overlevering van de opgeëiste persoon vraagt. Daarnaast heeft het uitvaardigen van een EAB en de daaruit voortvloeiende gevolgen een grote impact gehad op het leven van de opgeëiste persoon.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft zij in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 47 Wetboek van Strafrecht, 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 6, 7 en 13 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Prosecutor’s Office of Inland Finland, Tampereten behoeve van het in Finland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 januari 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze
uitspraak mede te ondertekenen
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.