ECLI:NL:RBAMS:2018:2149
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep op noodweer in strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging met vuurwapen
In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2018, is de verdachte beschuldigd van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 mei 2015 te Amsterdam, waarbij de verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op een persoon, hierna aangeduid als [persoon]. De rechtbank heeft op 19 maart 2018 een zitting gehouden, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering heeft gepresenteerd en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Sietsma, zijn verdediging heeft gevoerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om kennis te nemen van de zaak. De verdachte heeft verklaard dat hij zich bedreigd voelde door [persoon], die zich agressief gedroeg door een ruit van de auto van de verdachte in te slaan en te proberen hem uit de auto te sleuren. De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat hij zich in een situatie bevond waarin hij zich moest verdedigen tegen een wederrechtelijke aanranding.
De officier van justitie heeft betoogd dat het beroep op noodweer niet kan slagen, omdat de verdachte tijdens zijn verhoor geen beroep heeft gedaan op noodweer en het richten met een vuurwapen niet proportioneel was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de feiten en omstandigheden, zoals verklaard door getuigen, de noodzaak tot verdediging van de verdachte aannemelijk maken. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte in een situatie verkeerde waarin hij niet kon vluchten en dat zijn handeling van het richten met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op [persoon] als een verdedigingshandeling kan worden aangemerkt. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat het bewezen verklaarde niet strafbaar was.