ECLI:NL:RBAMS:2018:2148

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
13/702524-17 en 18/150247-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een mobiele telefoon in een uitgaansgelegenheid te Amsterdam

Op 30 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Irak in 1983, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland verbleef. De zaak betreft een diefstal die plaatsvond op 10 september 2017, waarbij de verdachte beschuldigd werd van het stelen van een iPhone 6 uit de tas van een slachtoffer in een club te Amsterdam. Tijdens de terechtzitting op 19 maart 2018 heeft de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, de vordering ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. I. Baardman. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de diefstal, ondanks de ontkennende verklaringen van de verdachte en de kanttekeningen van de verdediging bij de getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de getuigen elkaar ondersteunden en dat er geen reden was om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had een strafblad met eerdere veroordelingen voor diefstal en was in een proeftijd toen hij het feit pleegde.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig had gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de straf te matigen op basis van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die illegaal in Nederland verbleef en gezondheidsproblemen had. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 30 maart 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702524-17 en 18/150247-15 (TUL)
Datum uitspraak: 30 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] (Irak) op [geboortedag] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 maart 2018 gewezen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. W.J. de Graaf, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. I. Baardman, naar voren hebben gebracht. Verdachte en zijn raadsman zullen hierna gezamenlijk ook worden aangeduid als: ‘de verdediging’.

2.Beschuldiging

De officier van justitie heeft verdachte gedagvaard voor de terechtzitting van 19 maart 2018, waarbij verdachte ervan is beschuldigd dat
hij op of omstreeks 10 september 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon, te weten een Iphone 6, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(Artikel 310 Wetboek van Strafrecht)

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het op de dagvaarding ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Bewijs

4.1
Bewezenverklaring
De rechtbank acht, met de officier van justitie en anders dan de verdediging, bewezen dat verdachte
op 10 september 2017 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een telefoon, te weten een Iphone 6, toebehorende aan [persoon 1] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
4.2
Motivering van de bewezenverklaring
4.2.1
Redengevende feiten en omstandigheden in bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals hieronder weergegeven.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017192387-1 van 10 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 1] (doorgenummerde pag. 003).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 1] , zakelijk weergegeven:
  • Ik doe aangifte van zakkenrollerij.
  • Ik was op 10 september 2017 omstreeks 3:30 uur in club [club] op de [adres] te Amsterdam.
  • Ik checkte mijn tas en zag dat mijn telefoon er nog in zat.
  • Tien a vijftien minuten later checkte ik mijn tas opnieuw. Ik kwam er achter dat mijn telefoon weg was. Het betrof een iPhone 6.
  • Buiten sprak ik de portier en de politie. De portier vertelde mij dat er een
zakkenroller was waarvan hij de telefoon heeft afgepakt.
  • De politie vroeg mij aangifte te doen. Ik kreeg mijn telefoon hierop terug.
  • Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017192387-10 van 5 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 2] , zakelijk weergegeven:
  • Ik heb gesproken met de beveiliging. Hij heeft die jongen gepakt.
  • Ik heb met de politie gesproken nadat die jongen was aangehouden.
  • Ik heb gezegd, dat hij die gestolen telefoon afgepakt had. Die hebben zij toen weer aan de eigenaar gegeven.
  • De tas hing aan de schouder van die vrouw, op heuphoogte. Die jongen deed zijn
hand in de tas van die mevrouw.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017192387-11 van 12 oktober 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar
[opsporingsambtenaar 4] (ongenummerd).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van [persoon 3] , zakelijk weergegeven:
  • Ik stond met een collega aan de deur. Wij werden aangesproken door een jongen. Hij vertelde dat hij had gezien dat een persoon doelbewust de drukte opzoekt en tegen dames aanloopt en dat er binnen een dame was die haar telefoon kwijt was.
  • Ik besloot die persoon erop aan te spreken en ging naar binnen.
  • Ik sprak hem aan en zei dat ik hem even wilde spreken. Hij liet toen direct
een telefoon uit zijn hand vallen. Ik raapte de telefoon op en heb de persoon vastgehouden. Mijn collega heeft de politie gebeld.
  • Toen kwam het meisje eraan van wie de telefoon was en zij wilde hem terug hebben. Zij herkende haar telefoon. Ik heb haar de telefoon niet teruggegeven, maar aan de politie overhandigd.
  • De persoon wilde wegrennen, maar ik heb hem tegen gehouden, waarbij wij beiden ten val zijn gekomen.
  • Uiteindelijk heb ik hem aan de politie overgedragen.
Een proces-verbaal met nummer PL1300-2017192387-5 van 10 september 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 5] en [opsporingsambtenaar 6] (doorgenummerde pag. 008).
Dit proces-verbaal houdt onder meer in als verklaring van voornoemde verbalisanten, zakelijk weergegeven:
  • Op 10 september 2017 omstreeks 03:28 uur bevonden wij ons op en om het Leidseplein te Amsterdam.
  • Wij liepen in de Lange Leidse Dwarsstraat waar wij gewenkt werden door een beveiliger van Café [club] , gelegen op de [adres] te Amsterdam.
  • Wij zagen dat de beveiliger een man vast hield.
  • Ik, verbalisant [opsporingsambtenaar 5] , vroeg aan de beveiliger wat er aan de hand was. Hij vertelde mij dat de man die hij vast had zojuist een diefstal had gepleegd.
  • Tevens werd ik aangesproken door een politie collega welke een telefoon in zijn hand had. Hij vertelde mij dat deze telefoon zojuist door de man, die de beveiliger vast had, was weggenomen en de eigenaar onderweg naar buiten was.
  • Op dat moment hebben wij, verbalisanten, de man aangehouden. De man bleek later te zijn genaamd: [verdachte] geboren op [geboortedag] 1983 te [geboorteplaats] in Irak.
4.2.2
Nadere bewijsoverwegingen; verwerping bewijsverweer
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte vrij te spreken, omdat er ruimte is voor twijfel ten aanzien van het daderschap van verdachte. Hierbij heeft hij gewezen op de ontkennende verklaringen van verdachte. Verder heeft hij kanttekeningen geplaatst bij de verklaringen van getuigen [persoon 2] en [persoon 3] . Zo heeft hij naar voren gebracht dat de getuigen hun waarnemingen hebben gedaan midden in de nacht, in een stampvolle uitgaansgelegenheid, waarbij veel van de aanwezigen hadden gedronken, wat de nodige dynamiek moet hebben veroorzaakt. Deze omstandigheden maken volgens de raadsman voorstelbaar dat de getuigen zich hebben vergist. Ook heeft hij aangevoerd dat het een gemiste kans is dat er geen onderzoek is gedaan naar vingerafdrukken op de telefoon van aangeefster.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen de raadsman heeft aangevoerd onvoldoende is om te twijfelen aan de juistheid van de verklaringen van getuigen [persoon 2] en [persoon 3] , zoals hiervoor weergegeven. Van belang is dat beide verklaringen elkaar ondersteunen voor wat betreft het (indirect) aanwijzen van verdachte als de dader van de diefstal. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank een vergissing niet aannemelijk geworden. Het bewijs is voor de rechtbank zelfs zo overtuigend, dat ook het ontbreken van onderzoek naar vingerafdrukken op de telefoon van aangeefster geen aanleiding geeft voor twijfel.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit levert het in artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafbare feit ‘diefstal’ op.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van voorarrest. Ter onderbouwing van zijn strafeis heeft de officier van justitie gewezen op de ernst van het feit, in het bijzonder de vervelende gevolgen voor het slachtoffer. Verder heeft hij rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit de officier van justitie afleidt dat sprake is van recidive en een patroon van het plegen van diefstallen. Ook heeft hij meegewogen dat verdachte de diefstal heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep. Tot slot heeft de officier van justitie de strafrichtlijnen van het Openbaar Ministerie toegepast.
7.2
Standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot strafoplegging zou komen, heeft de raadsman aangevoerd dat oplegging van een gevangenisstraf van twee maanden passend zou zijn. Daarbij heeft hij verwezen naar de oriëntatiepunten voor strafoplegging voor zakkenrollerij, vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De raadsman is van mening dat sprake is van recidive, maar niet van veelvuldige recidive door verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf van vier maanden passend is gelet op de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte.
Wat betreft de ernst van het bewezen geachte en de omstandigheden waaronder het is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende meegewogen, en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf leiden.
Verdachte heeft de benadeelde, de 19-jarige [persoon 1] , een vervelende nacht bezorgd. Een mobiele telefoon is tegenwoordig vrijwel onmisbaar, mede omdat daarop veel persoonlijke informatie is opgeslagen. Het moet voor de benadeelde dan ook erg vervelend zijn geweest te ontdekken dat haar telefoon was gestolen. De gedachte dat iemand haar persoonlijke eigendom heeft afgepakt, zal daarbij voor gevoelens van onveiligheid hebben gezorgd. Verder heeft zij aangifte moeten doen, wat voor overlast heeft gezorgd. Wat het nog kwalijker maakt, is dat verdachte in een uitgaansgelegenheid, waar de aanwezigen een leuke avond/nacht wilden beleven, de diefstal heeft gepleegd. Juist het feit dat verdachte – zoals de raadsman naar voren heeft gebracht – midden in de nacht, in een stampvolle uitgaansgelegenheid, waarbij veel van de aanwezigen hadden gedronken, wat de nodige dynamiek moet hebben veroorzaakt, heeft geprobeerd van deze situatie te profiteren door op slinkse wijze benadeelde een telefoon afhandig te maken, rekent de rechtbank hem zwaar aan.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zich bepaald niet voor de eerste keer schuldig heeft gemaakt aan het plegen van diefstal (zakkenrollerij). Sinds 13 mei 2009 is hij namelijk meerdere malen daarvoor veroordeeld, waarbij de laatste veroordeling (in hoger beroep) dateert van 7 maart 2017. Dit levert een strafverzwarende omstandigheid op. Daarbij is strafverzwarend dat verdachte ook gedurende proeftijden van voorwaardelijke veroordelingen doorgaat met het plegen van diefstallen. Dat geldt voor de diefstal in deze zaak, en ook in een wat verder verleden is dat al eens gebeurd. Uit het strafblad komt het beeld naar voren van een onverbeterlijke dief. Dat baart ook zorgen met het oog op toekomstige recidive, temeer omdat verdachte in deze zaak geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor wat hij heeft gedaan. Het opleggen van een voorwaardelijke straf ter voorkoming van recidive blijkt niet afdoende te werken bij verdachte. De rechtbank zal daarom geen voorwaardelijk strafdeel opleggen. Met het opleggen van een forse gevangenisstraf beoogt de rechtbank verdachte er ook van te weerhouden nogmaals een diefstal (of ander strafbaar feit) te plegen.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte kan uit het dossier worden opgemaakt dat hij illegaal in Nederland verblijft en dat hij een vrouw en dochter heeft. Naar eigen zeggen heeft verdachte gezondheidsproblemen. Verdachte zou in het verleden zwart hebben gewerkt als schoonmaker. Momenteel zouden zijn vrouw en dochter een uitkering ontvangen. De rechtbank ziet in deze persoonlijke omstandigheden geen aanleiding voor strafmatiging. Verdachte zal het als illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling wellicht moeilijk hebben het hoofd boven water te houden. Voor zover dat mede ten grondslag ligt aan het plegen van de onderhavige diefstal, levert dat echter geen strafmatigende omstandigheid op. Verdachte zal er naar het oordeel van de rechtbank voor moeten zorgen dat hij zijn leven weer op orde krijgt en dus moeten afzien van het plegen van nieuwe strafbare feiten.
Tot slot heeft de rechtbank rekening gehouden met de oriëntatiepunten voor strafoplegging, vastgesteld door het LOVS. Dat heeft er niet toe geleid dat verdachte een gevangenisstraf van twee maanden wordt opgelegd, zoals verzocht door de raadsman. Dat zou, gelet op wat de rechtbank hiervoor heeft overwogen, een te milde straf zijn. Wel ziet de rechtbank aanleiding bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling (18/150247-15)

Voorwaardelijke veroordeling
Uit de stukken blijkt het volgende.
Op 14 oktober 2015 heeft de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, verdachte in de zaak met parketnummer 18/150247-15 veroordeeld tot twee weken gevangenisstraf voor een diefstal, gepleegd op 26 juli 2015. De politierechter heeft deze straf voorwaardelijk aan verdachte opgelegd. Als verdachte zich voor het einde van de op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit zou schuldig maken, zou de rechter alsnog de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf kunnen gelasten. Het vonnis van de politierechter is op 29 oktober 2015 onherroepelijk geworden en de proeftijd is aangevangen op die datum.
De mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering – kort samengevat: de kennisgeving van de beslissingen van de politierechter ten aanzien van de voorwaardelijke veroordeling – is aan verdachte per post toegezonden
Vordering van de officier van justitie
Op 14 september 2017 is ter griffie van deze rechtbank een vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam ontvangen in de zaak met parketnummer 18/150247-15. Deze vordering strekt ertoe dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken wordt tenuitvoergelegd, omdat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal zoals ten laste gelegd in de dagvaarding in de hoofdzaak (zie rubriek 2).
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de officier van justitie af te wijzen, omdat verdachte moet worden vrijgesproken van de diefstal die aan de vordering van de officier van justitie ten grondslag ligt.
Mocht de rechtbank die diefstal wel bewezen achten, dan moet de vordering ook worden afgewezen. In dat geval geldt namelijk dat verdachte in de hoofdzaak al 100 dagen in voorlopige hechtenis verblijft, terwijl de op te leggen straf die passend zou zijn voor de diefstal twee maanden zou bedragen. Daarmee moet rekening worden gehouden bij de te nemen beslissing op de vordering van de officier van justitie, aldus de raadsman.
Beslissing van de rechtbank op de vordering
De rechtbank heeft in de rubrieken 4, 5 en 6 vastgesteld dat verdachte zich inderdaad schuldig heeft gemaakt aan de diefstal die aan de vordering van de officier van justitie ten grondslag ligt. Dat betekent dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De diefstal is immers gepleegd op
10 september 2017, terwijl de proeftijd van twee jaar is aangevangen op 29 oktober 2015. De rechtbank ziet hierin, met de officier van justitie en anders dan de raadsman, aanleiding de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf van twee weken te gelasten. De rechtbank zal verdachte in de hoofdzaak een gevangenisstraf van vier maanden opleggen. Dat betekent dat de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte de duur van de opgelegde gevangenisstraf niet overtreft. Aan een “verrekening” van “teveel” voorarrest, zoals gewenst door de raadsman, komt de rechtbank om die reden dus al niet toe.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.1 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 14 oktober 2015 van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, aan verdachte in de zaak met parketnummer 18/150247-15 opgelegde voorwaardelijke straf, te weten: een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.C.J. Klaver en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2018.
Mr. R.K. Pijpers is buiten staat dit vonnis mede te
ondertekenen.