ECLI:NL:RBAMS:2018:2132

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
13/751994-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Duitsland op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van opzettelijke brandstichting. Het EAB was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie Aken op 12 oktober 2017 en bevatte een aanhoudingsbevel van 25 september 2017. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon klopt en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. Tijdens de zittingen op 20 februari en 13 maart 2018 heeft de rechtbank de vordering behandeld, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was maar zijn raadsman, mr. R. van der Horst, vertegenwoordigde.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de feitomschrijving in het EAB te summier was, verworpen. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldoende informatie bevatte over de omstandigheden van het strafbare feit, en dat er geen evidente tegenstrijdigheid was tussen de feitomschrijving en de aangekruiste strafbare feiten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het feit waarvoor overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar is en dat de garantie van de Duitse autoriteiten voldoende was om de overlevering toe te staan. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering van de opgeëiste persoon aan Duitsland toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan en er geen weigeringsgronden waren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751994-17
RK-nummer: 18/15
Datum uitspraak: 27 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 20 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 12 oktober 2017 door het Openbaar Ministerie Aken (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres], [plaats (land)],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [locatie detentie],
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 februari 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op 19 februari 2018 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R. van der Horst, advocaat te Amsterdam, heeft verklaard dat de opgeëiste persoon hem uitdrukkelijk heeft gemachtigd namens hem het woord te voeren.
De rechtbank heeft op 20 februari 2018 het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie te vragen over de maximumstraf per feit.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de zitting van 13 maart 2018. De behandeling heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. R. Vorrink.
De niet verschenen opgeëiste persoon heeft op 9 maart 2018 schriftelijk afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. De raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R. van der Horst, advocaat te Amsterdam, heeft opnieuw verklaard dat de opgeëiste persoon hem heeft gemachtigd.
De rechtbank heeft de termijn verlengd waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel betreffende voorlopige hechtenis van 25 september 2017, uitgevaardigd door het Kantongerecht Aken, met kenmerk:
620 Gs 1298/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de feitomschrijving in het EAB te summier is. Omdat de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon onvoldoende is omschreven, dient op zijn minst aanvullende informatie te worden opgevraagd bij de uitvaardigende justitiële autoriteit, aldus de raadsman.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen. Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder het strafbare feit is gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het strafbare feit. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In het EAB van 12 oktober 2017 is omschreven dat de opgeëiste persoon op 1 mei 2011 omstreeks 02:00 uur in Selfkant-Tüddern in Duitsland een eengezinswoning in brand heeft gestoken, waarbij forse materiële schade is ontstaan en waarbij de opgeëiste persoon
“billijkend op de koop toe(nam) dat de gedurende dit tijdstip in de nacht slechts toevallig niet in het huis aanwezige benadeelden, wier argeloos- en hulpeloosheid als vermoedelijk slapende personen hij van plan was te exploiteren, door de brand zouden sterven”. Deze omschrijving voldoet aan voornoemde vereisten. Er bestaat derhalve ook geen aanleiding voor het aanhouden van de behandeling om een nadere omschrijving van het feit te verkrijgen.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het strafbare feit aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW en geschaard onder de nummers 14 en 28, te weten:
  • moord en doodslag, zware mishandeling;
  • opzettelijke brandstichting.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat het lijstfeit
moord en doodslag, zware mishandelingte ver verwijderd is van de feitomschrijving, zodat voor dat feit de overlevering geweigerd dient te worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.
Het feit valt aldus onder de nummers 14 en 28 (
moord en doodslag, zware mishandelingen
opzettelijke brandstichting) van voornoemde lijst, zodat onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit achterwege moet blijven.
Uit rubriek c) van het EAB en de aanvullende e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 5 maart 2018 volgt dat op dit feit en de bijbehorende strafbepalingen naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.Onschuldverweer

De opgeëiste persoon heeft bij zijn verhoor bij de officier van justitie op 20 december 2017 verklaard niet schuldig te zijn aan het feit. Hij heeft dit in onderhavige procedure echter niet kunnen aantonen. De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

7.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor het feit waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De
Leitende Oberstaatsanwaltin Aken heeft bij brief van 18 oktober 2017 de volgende garantie gegeven:
Er wordt verzekerd dat de vervolgde persoon in het geval van een veroordeling door een onherroepelijk vonnis in de Bondsrepubliek Duitsland op de basis van de geldende versie van het kaderbesluit 2008/909/JI van de Raad d.d. 27.11.2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen in strafzaken, waardoor een straf of maatregel van vrijheidsbeneming wordt opgelegd, voor de doelen van de tenuitvoerlegging in de Europese Unie (Publicatieblad L 327 d.d. 05.12.2008, pagina 27) voor de verdere tenuitvoerlegging van de straf teurg(de rechtbank begrijpt: terug)
naar Nederland wordt gebracht.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het onder 4 bedoelde feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeengevaar voor goederen en levensgevaar voor een ander te duchten is
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 157 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie Aken (Duitsland) ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.