ECLI:NL:RBAMS:2018:2131

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
9 april 2018
Zaaknummer
13/751111-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel door de Rechtbank Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 maart 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 6 februari 2018 en betreft de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen die de opgeëiste persoon in Polen moet ondergaan. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en geconstateerd dat hij de Poolse nationaliteit heeft. Tijdens de openbare zitting op 13 maart 2018 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld, waarin verschillende vonnissen van de District Law Court of Wałbrzych zijn genoemd, die samen een totale gevangenisstraf van 5 jaar en 4 maanden omvatten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, voldoen aan de eisen van dubbele strafbaarheid en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering moet worden toegestaan, aangezien het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW).

De uitspraak is gedaan door de voorzitter mr. A.K. Glerum en de rechters mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals bepaald in artikel 29, tweede lid, OLW.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751111-18
RK nummer: 18/934
Datum uitspraak: 27 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 december 2017 door
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1984,
opgegeven woonadres: [adres] in [plaats] ,
thans gedetineerd in de [locatie detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. S.Ph.Chr. Wester, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een vonnis van
the District Law Court of Wałbrzychvan 20 september 2013, met kenmerk II K 334/12, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 2 jaar, die volgens het EAB nog volledig moet worden uitgezeten;
een vonnis van
the District Law Court of Wałbrzychvan 10 december 2014, met kenmerk II K 709/2014, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar en 4 maanden, waarvan volgens het EAB nog 1 jaar, 3 maanden en 28 dagen resteren;
een vonnis van
the District Law Court of Wałbrzychvan 5 november 2015, met kenmerk II K 829/14, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 1 jaar en 6 maanden, die volgens het EAB nog volledig moet worden uitgezeten;
een vonnis van
the District Law Court of Wałbrzychvan 13 oktober 2015, met kenmerk II K 607/2015, waarbij een gevangenisstraf is opgelegd van 10 maanden, waarvan volgens het EAB nog 9 maanden en 29 dagen resteren.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemde vrijheidsstraffen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
De vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit het EAB volgt dat ten aanzien van vonnis 2 van
the District Law Court of Wałbrzychvan 10 december 2014 (II K 709/2014), een procedure in hoger beroep heeft plaatsgevonden. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 12 maart 2018 volgt dat
the Circuit Law Court of Świdnicain hoger beroep op 26 mei 2015
made a final ruling on the guilt of [opgeëiste persoon] and found that the penalty of imprisonment for a year and four months imposed on him was an adequate one for the offences he had committed.
Hierbij is tevens een door de uitvaardigende justitiële autoriteit (kruisjes)formulier ingevuld zoals bedoeld in sectie D van het EAB. Op dit formulier is onder andere vermeld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep, maar ook:
being aware of the scheduled trial, the person had given a mandate to a legal counselor, who was either appointed by the person concerned or by the State, to defend him at the trial, and indeed defended by that counselor at the trial.
Op een vraag van het Internationaal Rechtshulp Centrum (IRC) van 12 maart 2018 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit verder op diezelfde datum als volgt geantwoord:
In reply to your letter I wish to inform you that in case II K 709/14 [opgeëiste persoon] appointed a counsel for his defence of his own choice on the day of 29.01.2015 and that the said legal counselor represented him at the trial held before the Circuit Law Court in Świdnica on the day of 26.05.2015.
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat uit de aanvullende informatie niet kan worden afgeleid dat er in hoger beroep een feitelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden, zodat de overlevering voor vonnis 2 (II K 709/2014) moet worden geweigerd.
Met de officier van justitie is de rechtbank echter van oordeel dat uit voornoemde informatie wel volgt dat de strafzaak in hoger beroep inhoudelijk is behandeld en dat de door de opgeëiste persoon gemachtigd raadsman daarbij aanwezig is geweest en hem aldaar heeft verdedigd. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is derhalve niet van toepassing en het verweer wordt verworpen.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
diefstal, meermalen gepleegd

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311 en 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court in Świdnicaten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum voorzitter,
mrs. C. Klomp en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 maart 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.