ECLI:NL:RBAMS:2018:2032

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
EA 18-96 en EA 18-104
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en vernietiging arbeidsovereenkomst na incident op de werkvloer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 4 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen Bracamonte Daily Foods B.V. en een werknemer, hierna te noemen [verweerder/verzoeker]. De werknemer was op staande voet ontslagen na een incident op de werkvloer waarbij hij een collega had vastgegrepen na een conflict over hun werkzaamheden. De werknemer verzocht om vernietiging van het ontslag en om wedertewerkstelling, terwijl de werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was. De rechter overwoog dat het gedrag van de werknemer, hoewel verwijtbaar, niet zodanig was dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd was. De werkgever had eerder signalen van de werknemer over problemen met de collega moeten serieus nemen. De kantonrechter vernietigde het ontslag en wees het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst af. De werknemer werd in zijn verzoek tot wedertewerkstelling toegewezen, en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van het salaris van de werknemer, vermeerderd met wettelijke verhogingen en rente. De proceskosten werden ook aan de werkgever opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 6633642 EA VERZ 18-96 en 6634533 EA VERZ 18-104
beschikking van: 4 april 2018

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e
het verzoek met nummer 6633642 EA VERZ 18-96 van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BRACAMONTE DAILY FOODS B.V.,
gevestigd te Weesp,
verzoekster,
nader te noemen: Bracamonte,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering,
t e g e n

[verweerder/verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
nader te noemen: [verweerder/verzoeker] ,
gemachtigde: W. Azaimi,
en het verzoek met nummer 6634533 EA VERZ 18-104 van

[verweerder/verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
nader te noemen: [verweerder/verzoeker] ,
gemachtigde: W. Azaimi,
t e g e n

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

BRACAMONTE DAILY FOODS B.V.,
gevestigd te Weesp,
verweerster,
nader te noemen: Bracamonte,
gemachtigde: mr. Ph. Ekering,

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bracamonte heeft op 31 januari 2018 een verzoek met producties ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, voor zover deze nog tussen partijen mocht bestaan (6633642 EA VERZ 18-96).
[verweerder/verzoeker] heeft op 30 januari 2018 een verzoek met producties ingediend dat strekt tot vernietiging van het ontslag op staande voet, weder te werkstelling en doorbetaling loon (6634533 EA VERZ 18-104).
Op 9 maart 2018 is een verweerschrift met producties binnengekomen van Bracamonte tegen het door [verweerder/verzoeker] ingediende verzoek.
Op 12 maart 2018 heeft [verweerder/verzoeker] een “correctie verzoekschrift” met producties ingediend met daarin een gewijzigde eis.
De verzoeken zijn gezamenlijk mondeling behandeld ter terechtzitting van 14 maart 2018. Namens Bracamonte zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [verweerder/verzoeker] is in persoon verschenen, vergezeld door zijn gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht, Bracamonte deels aan de hand van een pleitnota. Na verder debat is in beide zaken een datum voor beschikking bepaald. Gelet op de nauwe samenhang van de verzoeken, zal op de verzoeken in deze beschikking tegelijkertijd worden beslist.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1. Uitgegaan wordt van het volgende.
1.1.
Bracamonte drijft een onderneming die sandwiches en aanverwante producten produceert en distribueert.
1.2.
[verweerder/verzoeker] , geboren op [geboortedatum] 1995, is sedert 22 januari 2011 in dienst van Bracamonte in de functie van productie medewerker op basis van een oproepcontract. Het gemiddelde bruto salaris bedroeg € 1.123,29 per maand inclusief vakantietoeslag en vakantiedagen. In het begin werkte [verweerder/verzoeker] alleen op zaterdag en zondag, dit werd geleidelijk meer. De laatste drie maanden, nadat hij zijn school had afgemaakt, werkte hij 40 uur per week.
1.3.
Op 30 november 2017 heeft tijdens het werk een incident plaatsgevonden tussen [verweerder/verzoeker] en collega [naam 3] , waarbij [verweerder/verzoeker] [naam 3] heeft vastgegrepen.
1.4.
Bracamonte heeft een op haar briefpapier getypte verklaring van [naam 3] overgelegd, waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Op donderdag 30 november 2017 was ik druk bezig kaas en panini’s uit te pakken maar ik liep op een gegeven moment vast op mijn werkplek door gebrek aan ruimte. [verweerder/verzoeker][ [verweerder/verzoeker] , ktr]
was op dat moment karton aan het weggooien met de bakken, dus daar wachtte ik op. Het duurde echter zo lang dat ik ging kijken waar [verweerder/verzoeker] bleef. Ik zag [verweerder/verzoeker] praten met een chauffeur over de dagelijkse dingen en sprak hem hierop aan. Ik had niet gezien dat [verweerder/verzoeker] al twee bakken geleegd had.
[verweerder/verzoeker] kwam hierna terug in de ompak en gooide een kratje in mijn richting. Hij begon me uit te schelden met o.a. kanker en riep dat hij me in elkaar ging slaan. Vervolgens vloog hij me naar de keel en greep deze hardhandig vast. Gelukkig is [naam 4] er op dat moment tussen gesprongen.
Door het overlijden van mijn vader, ben ik de laatste tijd misschien wat botter naar collega’s toe maar dit is natuurlijk geen excuus om me naar de keel te vliegen. (…)”
1.5.
Bracamonte heeft ook een op haar briefpapier getypte verklaring van collega [naam 4] overgelegd, waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Donderdag 30 november 2017 stond ik naast [naam 5] in de ompak.
Ik zag dat [verweerder/verzoeker] heel agressief richting [naam 3][ [naam 3] , ktr]
liep en hem boos aansprak met “wat is dit?” en “wat bedoel jij?”. Kort daarna gooide [verweerder/verzoeker] een stapel kratten richting [naam 3] . Vervolgens greep [verweerder/verzoeker] vast bij zijn keel.
Ik sprong ertussen en probeerde hun tweeën uit elkaar te halen maar dat lukte niet omdat [verweerder/verzoeker] op dat moment nog meer kracht gebruikte.
Ik ervaarde dit voorval als zeer heftig en zeker niet prettig. (…)”.
1.6.
Verder heeft Bracamonte een op haar briefpapier getypte verklaring van [naam 5] , QA/QC assistent bij Bracamonte, overgelegd, waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Op donderdag 30 november 2017 stond ik brood te wegen in de ompak cel en opeens hoorde ik [verweerder/verzoeker] achter mij schreeuwen.
Ik had niet gelijk door wat er nou precies aan de hand was maar toen ik mij omdraaide zag ik dat hij [naam 3] bij zijn keel had gegrepen.
Ondertussen zei hij dat hij het zat was en dat hij [naam 3] ’s ochtends zou pakken en op zijn bek zou rammen.
(…)
Ik had het daarna met [naam 4] nog even over de gebeurtenis en hij vertelde dat [verweerder/verzoeker] ook al eerder iemand in de kantine in de haren is gevlogen. (…)”
1.7.
Tot slot heeft Bracamonte een verklaring van [naam 6] , productieleider van Bracamonte, overgelegd, waarin onder meer is vermeld:
“(…)
Donderdag 30 november 2017 liep ik op de gang en werd aangesproken door [naam 5] dat er een vechtpartij was gebeurd in de ompak.
Ik ben er gelijk heen gegaan met [naam 5] en zij wees [verweerder/verzoeker] aan als schuldige.
Ik heb [naam 5] haar verhaal aangehoord op dat moment. Vervolgens heb ik [verweerder/verzoeker] gelijk bij me geroepen en gevraagd of het allemaal waar is. [verweerder/verzoeker] gaf toe dat dit is gebeurd.
Ik heb daarna nog heel nadrukkelijk gevraagd aan [verweerder/verzoeker] of hij [naam 3] hardhandig heeft aangepakt en vast heeft gepakt bij zijn keel. [verweerder/verzoeker] antwoorde: Ja, dat is gebeurd”. Op dat moment heb ik [verweerder/verzoeker] geschorst. (…)”
1.8.
Bij brief en per e-mailbericht van 1 december 2017 is [verweerder/verzoeker] door Bracamonte op staande voet ontslagen. In de brief is over de gronden van het ontslag het volgende vermeld:
“(…) Op donderdag 30 november 2017 heeft u een collega, de heer [naam 3] , eerst uitgescholden en vervolgens aangevallen omdat u het niet eens was met de omstandigheid dat u door uw collega werd aangesproken op uw functioneren. U heeft uw collega niet alleen een kratje naar zijn hoofd gegooid maar bent hem vervolgens naar zijn nek gevlogen en heeft hem hardhandig aangepakt. Daarbij zei u dat u hem “zou pakken en op zijn bek zou rammen”. De heer [naam 4] moest uw collega ontzetten. (…)”

Geschil

2. Bracamonte verzoekt (6633642 EA VERZ 18-96) de arbeidsovereenkomst met [verweerder/verzoeker] voor het geval deze nog mocht bestaan te ontbinden tegen de vroegst mogelijke datum en [verweerder/verzoeker] ingevolge artikel 7:677 lid 2 juncto lid 3 BW te veroordelen tot betaling van € 2.201,64, vermeerderd met wettelijke rente en met de proceskosten.
3. Aan dit verzoek legt Bracamonte ten grondslag dat sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen zodat van haar als werkgever niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Verder maakt Bracamonte aanspraak op een vergoeding van een bedrag gelijk aan het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze regelmatig zou zijn opgezegd. [verweerder/verzoeker] heeft hiertegen geen verweerschrift ingediend.
4. Op zijn beurt verzoekt [verweerder/verzoeker] wel (6634533 EA VERZ 18-104) primair het ontslag op staande voet te vernietigen, Bracamonte te veroordelen [verweerder/verzoeker] weder te werk te stellen en het loon vanaf 1 december 2017 door te betalen. Subsidiair verzoekt [verweerder/verzoeker] Bracamonte te veroordelen tot betaling van een billijke en een transitievergoeding. Voorwaardelijk, voor het geval dat de arbeidsovereenkomst wel is geëindigd door het ontslag op staande voet, verzoekt [verweerder/verzoeker] Bracamonte te veroordelen tot betaling van een transitievergoeding. [verweerder/verzoeker] verzoekt verder alle vorderingen te vermeerderen met de wettelijke rente en de proceskosten. Tot slot heeft [verweerder/verzoeker] nog verzocht om Bracamonte bij wijze van een voorlopige voorziening voor de duur van het geding te veroordelen tot betaling van € 1.400,00 bruto per maand aan salaris, te vermeerderen met vakantiegeld en vakantiedagen en [verweerder/verzoeker] op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag dat Bracamonte in gebreke blijft weder te werk te stellen.
5. Bracamonte heeft tegen dit verzoek van [verweerder/verzoeker] verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

6. De gemachtigde van [verweerder/verzoeker] heeft nadat hij zijn verzoekschrift had ingediend een “correctie verzoekschrift” ingediend. Bracamonte heeft hiertegen verweer gevoerd. De gemachtigde van [verweerder/verzoeker] heeft ter zitting echter uiteengezet dat het gecorrigeerde verzoekschrift geen inhoudelijke wijzigingen bevat, maar enkel tekstuele aanpassingen. De tekst van het verzoek zelf is eveneens iets aangepast, maar niet inhoudelijk gewijzigd. Nu de strekking van het verzoek(schrift) inderdaad inhoudelijk niet is gewijzigd en een en ander tijdens de mondelinge behandeling is besproken, wordt, hoewel laat ingediend, dan ook uitgegaan van het “correctie verzoekschrift”. Daarbij is in aanmerking genomen dat niet is gebleken dat Bracamonte daardoor in haar belangen is geschaad.
7. [verweerder/verzoeker] (22 jaar) erkent dat tijdens het werk een incident met [naam 3] heeft plaatsgevonden. Ter mondelinge behandeling heeft [verweerder/verzoeker] verklaard dat [naam 3] ongeveer net zo oud is als hij en dat zij collega’s zijn. Volgens [verweerder/verzoeker] kleineert [naam 3] hem en zegt hij dat hij zijn werk niet goed doet. Dat vindt [verweerder/verzoeker] vervelend, zeker omdat [naam 3] geen leidinggevende is, maar dezelfde functie heeft als hij. [verweerder/verzoeker] heeft verklaard dat hij dit heeft aangekaart bij zijn leidinggevenden, waaronder [naam 6] . Deze hebben daaraan echter niets gedaan. Wat [verweerder/verzoeker] ook als vervelend ervaarde was dat [naam 6] (32 jaar) grappen over hem maakte in het bijzijn van het andere personeel. Dan lachte hij dat maar weg, want hij wilde de relatie goed houden met zijn manager. Op 30 november 2017 werkte hij samen met onder meer [naam 3] . Hij ging naar buiten om afval weg te gooien, maar nadat hij twee tonnen had geleegd, kwam hij een chauffeur tegen die aan hem de weg naar het tankstation vroeg. Hij heeft toen even met de chauffeur gepraat. Vervolgens kwam [naam 3] naar buiten en zei tegen hem dat hij veel te lang bezig was en dat hij een ton nodig had. [verweerder/verzoeker] heeft toen tegen hem gezegd dat hij er zo aankwam en dat [naam 3] een van de twee reeds geleegde tonnen kon pakken. Daarna is [verweerder/verzoeker] binnen naar [naam 3] gegaan en heeft gezegd dat hij het niet op prijs stelde dat [naam 3] zijn gesprek met de chauffeur onderbrak. Volgens [verweerder/verzoeker] bleef [naam 3] hem tegenspreken, als gevolg waarvan [verweerder/verzoeker] [naam 3] bij zijn jas heeft gegrepen en heeft gezegd dat hij moest ophouden. [verweerder/verzoeker] heeft verklaard dat hij de huid van [naam 3] niet heeft aangeraakt. Daarna is hij weggelopen en heeft daarbij tegen een krat geschopt. [verweerder/verzoeker] betwist dat [naam 4] er tussen is gesprongen, hij heeft [naam 3] zelf losgelaten. Daarna is er vanuit het management nauwelijks met hem gesproken en is hij meteen door [naam 6] naar huis gestuurd. [verweerder/verzoeker] heeft nog verklaard dat hij [naam 4] direct erna heeft gebeld om ook aan [naam 3] zijn excuses aan te bieden.
8. Vooropgesteld wordt dat het gedrag zoals [verweerder/verzoeker] dat aan de dag heeft gelegd, door een werkgever niet hoeft te worden getolereerd. Het spreekt voor zich dat een werknemer zich moet onthouden van fysieke aanvaringen op de werkvloer. De vraag is echter of in dit geval, onder de omstandigheden als geschetst, het gegeven ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.
9. [verweerder/verzoeker] is kennelijk tegenover een leeftijdsgenoot met dezelfde functie ontploft en heeft zich agressief opgesteld. Dit gebeurde echter nadat hij eerder al bij leidinggevenden, zo is niet weersproken, had gemeld problemen te ondervinden van het gedrag van [naam 3] tijdens het werk. Overigens heeft [naam 3] in de door Bracamonte overgelegde verklaring zelf ook toegegeven dat hij zich de laatste tijd wat botter naar collega’s gedroeg. Verder betreft het hier jonge mannen, die werken als productiemedewerker (laag geschoold werk) en waarvan gesteld noch gebleken is dat zij fysiek voor elkaar onder deden. Bracamonte heeft geen actie ondernomen naar aanleiding van de meldingen van [verweerder/verzoeker] en heeft daarmee de kans laten bestaan dat het een keer tot een fysieke uitbarsting zou komen bij [verweerder/verzoeker] . Dat maakt niet dat het gedrag van [verweerder/verzoeker] aanvaardbaar is, maar weegt wel mee bij het oordeel of er een dringende reden is die een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
10. Evenzeer weegt mee dat [verweerder/verzoeker] direct na het incident heeft toegegeven dat hij verkeerd heeft gehandeld en nadat hem te kennen is gegeven dat hij werd geschorst, hij rustig naar huis is gegaan. Onbetwist is verder gebleven dat hij dezelfde dag [naam 4] heeft gebeld om zijn excuses aan te bieden. Bovendien is [verweerder/verzoeker] de afgelopen zeven jaar van onbesproken gedrag geweest, er is althans geen dossier over hem opgebouwd. Ten aanzien van de aanvaring zelf geldt dat gesteld noch gebleken is dat [naam 3] letsel heeft opgelopen ten gevolge daarvan, zodat niet is vast te stellen hoe stevig [verweerder/verzoeker] [naam 3] heeft vastgegrepen en wat de daadwerkelijke impact daarvan was. Verder is gelet op de betwisting van [verweerder/verzoeker] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [verweerder/verzoeker] het kratje naar het hoofd van [naam 3] zou hebben gegooid en kan alleen worden vastgesteld dat [verweerder/verzoeker] een zet tegen het kratje heeft gegeven. Genoemde feiten en omstandigheden leiden tot het oordeel dat een ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd is. De opzegging wordt dan ook vernietigd, zodat het primaire verzoek van [verweerder/verzoeker] wordt toegewezen.
11. Met de vernietiging van de opzegging is de voorwaarde waaronder het verzoek van Bracamonte is ingesteld vervuld, zodat daaraan wordt toegekomen. Uit artikel 7:671b lid 1 jo 7:669 lid 1 BW volgt dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden ontbonden indien daar een redelijke grond voor is als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub c tot en met h BW en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Bracamonte heeft haar verzoek tot ontbinding gegrond op verwijtbaar handelen van [verweerder/verzoeker] .
12. Het gedrag van [verweerder/verzoeker] is als gezegd verwijtbaar, maar niet zodanig dat van Bracamonte niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Daarbij speelt mee, naast hiervoor genoemde omstandigheden, dat zij de signalen van [verweerder/verzoeker] over de samenwerking met [naam 3] eerder serieus had kunnen en moeten nemen. Wanneer zij dat had gedaan, had wellicht een dergelijk incident kunnen worden voorkomen. Nu Bracamonte niet is ingegaan op de meldingen van [verweerder/verzoeker] , mag van haar verwacht worden dat zij hem een tweede kans geeft. Daarbij is in aanmerking genomen dat [verweerder/verzoeker] schuldbewust is en dat niet eerder in de afgelopen zeven jaar is gebleken van agressief gedrag jegens collega’s of anderen. Bracamonte kan er zo nodig voor kiezen [verweerder/verzoeker] niet langer te laten werken met [naam 3] . Bracamonte heeft thans 120 personeelsleden en het moet derhalve mogelijk zijn [verweerder/verzoeker] op andere diensten dan [naam 3] in te delen.
13. Conclusie van het voorgaande is dat de verzoeken van Bracamonte worden afgewezen en het primaire verzoek van [verweerder/verzoeker] wordt toegewezen, met dien verstande dat de gevorderde dwangsom wordt gematigd en gemaximeerd zoals hierna bepaald. Verder wordt uitgegaan van het salaris dat volgens beide partijen gemiddeld in 2017 door [verweerder/verzoeker] is verdiend, te weten € 1.123,29 bruto per maand inclusief vakantiegeld en vakantiedagen. De verzochte wettelijke verhoging over het achterstallige salaris wordt toegewezen, doch gematigd tot 25%, evenals de wettelijke rente. De gevraagde voorlopige voorziening wordt bij gebrek aan belang afgewezen. Nu de voorwaarde waaronder het voorwaardelijke verzoek is ingesteld niet intreedt, wordt op dit verzoek, als niet ingesteld, niet beslist.
14. Bracamonte wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van beide procedures, met dien verstande dat de kosten in de zaak met nummer 6634533 EA VERZ 18-104, behoudens de griffiekosten, gelet op de nauwe samenhang tussen de zaken worden begroot op nihil.

BESLISSING

De kantonrechter:
in de zaak met nummer 6633642 EA VERZ 18-96:
wijst de verzoeken af;
veroordeelt Bracamonte in de proceskosten tot op heden aan de zijde van [verweerder/verzoeker] begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde;
veroordeelt Bracamonte tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van het beschikking heeft plaatsgevonden en Bracamonte niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan het beschikking heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing inclusief BTW;
in de zaak met nummer 634533 EA VERZ 18-104:
vernietigt de opzegging van de arbeidsovereenkomst van 30 november 2017;
gelast Bracamonte [verweerder/verzoeker] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat Bracamonte daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 50.000,00;
veroordeelt Bracamonte tot betaling van € 1.123,29 bruto per maand, inclusief vakantietoeslag en vakantiedagen vanaf 1 december 2017, vermeerderd met de wettelijke verhoging van (maximaal) 25% en met de wettelijke rente vanaf de dag van verschuldigdheid tot de voldoening;
veroordeelt Bracamonte in de proceskosten van [verweerder/verzoeker] , begroot op € 226,00 aan griffiekosten;
veroordeelt Bracamonte tot betaling van een bedrag van € 50,00 aan nasalaris, te verhogen met een bedrag van € 68,00 aan kosten voor betekening onder de voorwaarde dat betekening van de beschikking heeft plaatsgevonden en Bracamonte niet binnen 14 dagen na aanschrijving vrijwillig aan de beschikking heeft voldaan, een en ander voor zover van toepassing inclusief BTW;
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.