5.2.Voor de vraag of dat tot gevolg heeft dat de ligplaatsvergunningen van rechtswege zijn verleend is van belang dat eiser ter zitting heeft meegedeeld dat hij de [woonboot 1] bewoont en dat hij de [woonboot 2] verhuurt. Ingevolge artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb is paragraaf 4.1.3.3 van de Awb (“Positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen”) van toepassing indien dit bij wettelijk voorschrift is bepaald. Ten aanzien van de [woonboot 1] bevat de Vob geen wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, Dit betekent dat ten aanzien van de [woonboot 1] niet een ligplaatsvergunning van rechtswege is verleend. Ten aanzien van de [woonboot 2] is de rechtbank van oordeel dat het verhuren is aan te merken als een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet (Dw). Ingevolge artikel 28, eerste lid, van de Dw is, in afwijking van artikel 4:20a, eerste lid, van de Awb, paragraaf 4.1.3.3 van die wet van toepassing op een aanvraag om een vergunning, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 1.2.4, derde lid, van de Vob is ten aanzien van de ligplaatsvergunning en de exploitatievergunning voor bedrijfsvaartuigen bepaald dat paragraaf 4.1.3.3 van de Awb niet van toepassing is. Omdat de [woonboot 2] is bestemd tot woonverblijf en niet hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de uitoefening van een reëel bedrijf of beroep met dat vaartuig dan wel voor de uitoefening van sociaal-culturele activiteiten, is de [woonboot 2] geen bedrijfsvaartuig. Het derde lid van artikel 1.2.4 van de Vob vindt daarom geen toepassing. Dit betekent dat ten aanzien van de [woonboot 2] een ligplaatsvergunning van rechtswege is verleend. De aangevoerde beroepsgrond slaagt ten aanzien van de [woonboot 2] . Het beroep zal gegrond worden verklaard en verweerder zal worden opgedragen om bekend te maken dat van rechtswege aan eiser een ligplaatsvergunning voor de [woonboot 2] is verleend.
Over de weigering van de ligplaatsvergunning ten aanzien van de [woonboot 1] (besluiten 1 en 3)
6. In artikel 2.3.1. eerste lid, van de Vob - zoals dit luidde ten tijde van de besluit 1 - is bepaald dat het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college met een woonboot ligplaats in te nemen. De vergunning is persoons-, ligplaats- en vaartuiggebonden. In het tweede lid is bepaald dat de vergunning kan worden geweigerd in het belang van welstand, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart. In het derde lid is bepaald dat de vergunning alleen kan worden verleend, indien de overige vergunningen of ontheffingen zijn of worden verleend.
7. Verweerder heeft aan de besluit 1 onder meer ten grondslag gelegd dat de ligplaatsvergunningen worden geweigerd omdat er - kort gezegd - sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
8. In de uitspraak van 7 november 2017 (ECLI:NL:RBAMS:2017:9064), die inmiddels onherroepelijk is geworden, heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank - kort samengevat - geoordeeld dat het gebruik van de locaties van eisers woonboten is gelegaliseerd door het overgangsrecht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder - gelet op deze uitspraak en zoals ook op de zitting door verweerder onderkend - aan de weigering om de ligplaatsvergunning te verlenen ten onrechte ten grondslag gelegd dat sprake is van strijd met het bestemmingsplan. 9. De rechtbank merkt op dat, anders dan verweerder aanneemt, het aanvullende besluit 3 geen besluit in de zin van artikel 6:19, eerste lid, en artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is. Hoewel de motivering en grondslag van het besluit ingrijpend zijn gewijzigd, is het dictum dat niet, en daardoor zijn er geen (nieuwe) rechtsgevolgen verbonden aan dit besluit. De inhoud van dit besluit, samen met dat wat op de zitting is besproken, zal wel, als een aanvullende motivering van besluit 1, bij de beoordeling van het beroep betrokken worden.
10. Verweerder legt aan de weigering van de ligplaatsvergunning dan ten grondslag dat de ligplaatsvergunning eveneens op grond van de ordening, het milieu, en de omstandigheid dat eiser niet beschikt over een omgevingsvergunning voor bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geweigerd wordt.