4.2.Het oordeel van de rechtbank
De officieren van justitie hebben, onder verwijzing naar hun op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, meer subsidiair ten laste gelegde, kort gezegd, zware mishandeling met voorbedachte raad, de dood ten gevolge hebbende. Ook kan het onder 2 ten laste gelegde worden bewezen. De verdediging heeft, onder verwijzing naar de pleitnota, algehele vrijspraak bepleit.
Vrijspraak voor het onder 1 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank het eens dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. De rechtbank komt echter ook tot vrijspraak van het meer, meest en uiterst subsidiair ten laste gelegde.
Geen voorbedachte raad op basis van de chats
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de voorbedachte raad op de zware mishandeling is af te leiden uit een plan om [slachtoffer] dat zou vanaf enkele dagen voor haar dood, vanaf 16 mei 2016, tot stand zijn gekomen en blijken uit Whatsapp-berichten tussen verdachte en haar medeverdachte.
De rechtbank vindt de chatgesprekken zoals die hebben plaatsgevonden op 16 en 17 mei 2016 echter niet duidelijk genoeg om hier een dergelijke verstrekkende betekenis aan te kunnen geven. Uit de bewoordingen van die chatgesprekken kan niet worden afgeleid dat een dergelijk plan is bedacht, zeker nu de context van de desbetreffende gesprekken niet duidelijk genoeg blijkt. Daar komt bij dat, zo blijkt ook uit meerdere verklaringen in het dossier, gecommuniceerd werd in de straattaal van Casablanca en dat (zo heeft de verdediging gesteld) daarin grove en harde bewoordingen worden gebruikt.
Uit de chatgesprekken van 18 mei 2016 tussen verdachte en haar medeverdachte kan, in combinatie met de eigen verklaringen van verdachten, volgens de rechtbank wel worden afgeleid dat medeverdachte een plan heeft gehad om [slachtoffer] iets aan te doen. De rechtbank leidt dit af uit de volgende chats:
- Op 18 mei 2016 om 01:01 uur chat medeverdachte aan verdachte: “Ik weet het wat heeft zij op haar telefoon, alles morgen mijn liefde, zichtbaar worden de waarheid van haar”;
- Op 18 mei 2016 om 19:07 uur chat medeverdachte aan verdachte: “als je mij haar liet pakken dan hadden we rust”;
- Op 18 mei 2016 om 19:09 uur chat medeverdachte aan verdachte: “maar hij was nog had niet moeten belemmeren daarstraks anders waren we […] goed nu”. De taaldeskundige verklaart over deze zin dat het woord dat is vertaald als ‘belemmeren’ betekent ‘als jij niet in de weg stond/hinderde/tegen was’.
- Op 18 mei 2016 vanaf 19:42 uur chat medeverdachte aan verdachte: “als zij weggaat ga ik haar achterna [,] ik pak haar” […] Ik pak haar en ik breng haar naar beneden?????”
- Op 18 mei 2016 om 20:16 uur chat medeverdachte aan verdachte: “zij is krachteloos [,] als ik haar te pakken had gekregen, owei, dan hadden we onze woede/drift op haar afgereageerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij uit een van de chatgesprekken begrepen heeft dat medeverdachte [slachtoffer] iets aan zou willen doen. Bij de politie verklaart zij dat medeverdachte [slachtoffer] bewusteloos wilde maken en haar mee naar beneden, naar de box, wilde nemen om haar vast te binden en in haar telefoon te kunnen kijken. Uit de chatberichten kan ook worden opgemaakt dat verdachte dit plan van medeverdachte op 18 mei heeft tegengehouden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij het plan van medeverdachte om het slachtoffer wat aan te doen niet serieus heeft genomen. Deze verklaring vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Er is door verdachte uitgebreid gechat over dit plan met medeverdachte en verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij tegen medeverdachte heeft gezegd dat hij “het” niet moest doen, maar dat hij tegen haar zei dat hij “het” wel wilde doen. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat [slachtoffer] wist dat medeverdachte haar iets aan wilde doen en verdachte kan niet verklaren waarom ze [slachtoffer] niet heeft gewaarschuwd.
De rechtbank vindt echter niet dat verdachte uit de chatgesprekken en uit hetgeen de rechtbank bekend is geworden over de overige contacten tussen verdachten, had moeten afleiden dat medeverdachte [slachtoffer] bij een volgende gelegenheid, in dit geval op 19 mei 2016, alsnog iets zou aandoen, laat staan dat verdachte een dergelijk plan ondersteunde.
Daarmee kan, zo vindt de rechtbank, niet op basis van de chats worden bewezen dat verdachte voorbedachte raad had op de zware mishandeling van [slachtoffer] op 19 mei 2016.
Verloop van de gebeurtenissen op 19 mei 2016
Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat medeverdachte in ieder geval om 18.08 uur met het slachtoffer in de gang bij de nooduitgang was. Op de camerabeelden is te horen dat [slachtoffer] schreeuwende en brullende geluiden maakt. Om 18.11 is een schuivend geluid en neerploffend geluid te horen. Medeverdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer na een val van de trap heeft opgepakt en in de hoek (de rechtbank begrijpt van de nis in de nooduitgang) heeft geplaatst. Om 18.25 uur, [slachtoffer] ligt op dat moment al ten minste 13 minuten in de nis bij de nooduitgang, is op de camerabeelden te zien dat medeverdachte, terwijl hij rustig heen en weer loopt door de gang, belt met een persoon. Uit de verklaringen van verdachten volgt dat ze op dat moment met elkaar bellen. Medeverdachte vertelt aan verdachte dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten. Verdachte verklaart over dit gesprek dat medeverdachte haar belde met de vraag: “Ik heb haar geslagen en ik heb haar beneden” en “Wat doe ik met haar? Laat ik haar liggen of maak ik haar dood?”. Dit gesprek wordt om 18.30 uur gevolgd door een foto van medeverdachte aan verdachte waarop te zien is dat [slachtoffer] op de grond ligt in de nis, waar zij later die avond dood is gevonden. De rechtbank merkt op dat, terwijl medeverdachte aan het bellen is, nog steeds kreunende en zuchtende geluiden te horen zijn die aan het slachtoffer worden toegeschreven. Verdachte heeft bij de politie ook verklaard dat medeverdachte na het sturen van de foto zijn telefoon bij het slachtoffer heeft gehouden en dat zij “mmmm” hoorde.
Om 18.44 uur, 33 minuten nadat medeverdachte het slachtoffer in de nis heeft neergelegd, zijn op de camerabeelden voor het laatst geluiden horen die aan het slachtoffer kunnen worden toegeschreven. Deze geluiden kunnen, zo vindt de rechtbank, kunnen worden omschreven als geluiden die lijken op braken of het stokken van de adem. Geluiden die – gegeven ook de verdere context - duiden op een doodsstrijd. Uit de camerabeelden kan derhalve worden opgemaakt dat het slachtoffer om 18.44 uur nog in leven was. De rechtbank gaat er vanuit dat zij – gelet op de aard van de geluiden in combinatie met de hierna weer te geven doodsoorzaak - (zeer) kort hierna is overleden. Vanaf 18.48, het volgende moment waarvan camerabeelden beschikbaar zijn, is het slachtoffer ook in het geheel niet meer te horen.
Zowel de radioloog Bakers als de patholoog Kubat komen in hun rapporten tot de conclusie dat het slachtoffer is overleden doordat zij is gestikt in haar eigen braaksel en dat dit braken kan zijn veroorzaakt door verwurging. Bakers verklaart zelfs dat verwurging het meest waarschijnlijk is. Gelet op de letseldatering zoals die is vastgesteld door de patholoog Niessen, waarbij is geconstateerd dat enkele minuten voor de dood in de hals twee parallel verlopende huidbeschadigingen van zes centimeter zijn ontstaan, de mogelijke doodsoorzaak, het telefoongesprek dat verdachte om 18.25 uur met medeverdachte heeft gevoerd waarin deze vraagt “laat ik haar liggen, of maak ik haar dood” en de hiervoor aangehaalde verklaring van de verdachte is de rechtbank van oordeel dat er wettig bewijs is dat medeverdachte de keuze heeft gemaakt om [slachtoffer] te doden door haar te verwurgen, waarna het slachtoffer in haar eigen braaksel is gestikt.
Verdachte verschijnt om 19.01 aan de buitenzijde bij de nooddeur en bevindt zich om 19.10 uur in voor het eerst in de gang bij de nis. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat medeverdachte, toen verdachte het slachtoffer zag liggen, tegen haar zei dat hij haar (de rechtbank begrijpt het slachtoffer) bij haar nek had gepakt en haar had gewurgd. Verdachte en medeverdachte verklaren beiden dat verdachte zelf geen geweldshandelingen bij het slachtoffer heeft verricht.
Uit de verklaringen van verdachten, in combinatie met de beelden, leidt de rechtbank af dat verdachte op verzoek van medeverdachte rond 20.07 uur uit een auto in de garage een gordijn heeft gehaald om het slachtoffer toe te dekken. Tevens dragen verdachten koffers en tassen. Verdachte heeft voorts verklaard dat zij bebloede kleding van medeverdachte en een rol duct tape heeft weggegooid en dat zij kleding en schoenen van medeverdachte heeft meegenomen naar Rotterdam, alwaar zij naderhand is aangehouden.
Geen strafrechtelijke betrokkenheid verdachte bij de dood van het slachtoffer
Op basis van voormelde reconstructie van de gang van zaken op 19 mei 2016 kan niet worden vastgesteld dat verdachte op de dag zelf betrokken is geweest bij de totstandkoming of de uitvoering van het plan van medeverdachte om het slachtoffer te doden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat zij verdachte heeft aangemoedigd toen hij haar telefonisch vroeg wat hij met het slachtoffer moest doen. Evenmin heeft zij enige geweldshandeling verricht waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat het slachtoffer vermoedelijk al was overleden op het moment dat verdachte voor het eerst aanwezig was in de gang bij de nooduitgang, kan zij voorts geen feitelijke handelingen hebben verricht of nagelaten waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Het feit dat zij heeft nagelaten direct hulp in te roepen toen ze telefonisch van verdachte hoorde wat er aan de hand was, is, wat daar ook verder van kan worden gezegd, onvoldoende om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de dood van het slachtoffer. Verdachte heeft geen wezenlijke bijdrage geleverd aan het overlijden van het slachtoffer. Van medeplegen is dan ook geen sprake.
De rechtbank komt evenmin tot bewezenverklaring van medeplichtigheid aan zware mishandeling, de dood ten gevolge hebbende. Er is immers geen bewijs dat verdachte de medeverdachte behulpzaam is geweest bij of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft tot het plegen van dit misdrijf. Ook hier geldt dat niet bekend is of verdachte telefonisch iets tegen medeverdachte heeft gezegd wat in dit verband van belang zou kunnen zijn, terwijl het enkele niet onmiddellijk inroepen van hulp, het zich niet onmiddellijk distantiëren en de handelingen van verdachte nadat het slachtoffer al was overleden naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende zijn om te kwalificeren als een daadwerkelijke bijdrage aan het misdrijf.
De vraag die de rechtbank zich ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] nog gesteld ziet is of aan verdachte kan worden verweten dat zij schuld heeft aan de dood van het slachtoffer omdat zij heeft nagelaten adequate maatregelen te nemen voor hulpverlening aan het slachtoffer.
Voor bewezenverklaring van dood door schuld is vereist dat de dood van het slachtoffer door het handelen of in dit geval het nalaten van verdachte redelijkerwijs aan verdachte is toe te rekenen.
Verdachte werd op 19 mei 2016 om 18.25 uur door medeverdachte gebeld met de mededeling “Ik heb haar geslagen en ik heb haar beneden” en met de vraag “Wat doe ik met haar? Laat ik haar liggen of maak ik haar dood?”. Dit gesprek werd om 18.30 uur gevolgd door een foto van medeverdachte aan verdachte waarop te zien was dat [slachtoffer] op de grond lag in de nis. Ook hoorde verdachte gekreun. Verdachte heeft hierover verklaard dat
zij dit niet serieus heeft genomen, Nadat zij een foto kreeg met het slachtoffer op de grond, dacht zij dat medeverdachte en het slachtoffer een grap met haar uithaalden. Een zekere mate van ongeloof bij het zien van een schokkende foto vindt de rechtbank voorstelbaar. De rechtbank acht echter de verklaring dat de medeverdachte en het slachtoffer een grap met haar uithaalden niet geloofwaardig, gezien de onderlinge verhoudingen tussen verdachten en het slachtoffer en het plan dat medeverdachte een dag eerder al heeft gehad. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat verdachte vanaf 18.25 uur wist dat er iets goed mis was en dat het slachtoffer mogelijk in levensgevaar was.
Zoals hiervoor werd overwogen, gaat de rechtbank ervanuit dat het slachtoffer niet lang na 18.44 uur is overleden. Dit betekent dat het slachtoffer nog een kleine 20 minuten heeft geleefd nadat verdachte voor het eerst door medeverdachte werd gebeld. De rechtbank stelt vast dat verdachte er - onmiddellijk na het telefoontje - niet alles aan heeft gedaan om hulp voor het slachtoffer in te schakelen. Wie weet had het slachtoffer dan nu nog geleefd. Echter, mede gelet op de vermoedelijk korte tijdspanne tussen dit telefoontje en het overlijden van het slachtoffer, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte het gevaar dat het slachtoffer zou komen te overlijden in zodanige mate heeft verhoogd dat dat overlijden redelijkerwijs aan verdachte kan worden toegerekend als gevolg van haar nalaten tijdig adequate medische hulp in te roepen.
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte, na de dood van [slachtoffer] , met verschillende tassen heen en weer hebben gelopen in de gang bij de nooduitgang. Nadat verdachte in Rotterdam is aangehouden zijn in haar koffer spullen (waaronder een jas met bloedsporen) aangetroffen van medeverdachte. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij niets achter kon laten, maar dat er teveel spullen waren om in de trein mee te nemen naar Rotterdam. Zij verklaarde ter zitting ook dat ze spullen heeft weggegooid die, wanneer ze bij haar zouden zijn aangetroffen, aanwijzingen zouden kunnen geven dat medeverdachte iets met de dood van [slachtoffer] te maken had.
Bij de politie verklaart verdachte dat zij kleding van medeverdachte in de vuilnisbak heeft gegooid voor als de politie haar zou pakken. Dit betrof een blouse met bloed. Zij verklaart eveneens een rol duct tape weg te hebben gegooid. Bij de politie heeft ze voorts verklaard dat ze geen kleding van haarzelf heeft weggegooid, omdat zij niks had aangeraakt. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat verdachte zeer doelbewust heeft gehandeld. Het verweer dat verdachte bij het weggooien van de spullen niet de bedoeling had om het politie-onderzoek te frustreren, wordt dan ook verworpen.
Daarmee kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde begunstiging. Zij heeft Zij is zowel medeverdachte en zichzelf behulpzaam geweest bij het ontkomen aan de nasporing van en aanhouding door ambtenaren van justitie en de politie.