ECLI:NL:RBAMS:2018:1928

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
13/669085-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord op schoonzus met voorbedachten rade

Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van de moord op zijn schoonzus op 19 mei 2016 in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade het leven van het slachtoffer heeft beëindigd. De zaak kwam aan het licht na een 112-melding van de broer van de verdachte, die aangaf dat de vrouw van zijn andere broer was gedood. De verdachte werd later die avond aangehouden. Tijdens het onderzoek zijn er verschillende getuigenverklaringen en camerabeelden verzameld die de betrokkenheid van de verdachte bij de dood van het slachtoffer bevestigden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte het slachtoffer had gewurgd en dat dit leidde tot verstikking door het inademen van braaksel. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachte raad, gezien de eerdere chats tussen de verdachte en zijn medeverdachte, waarin plannen werden gesmeed om het slachtoffer iets aan te doen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, waarbij de rechtbank de ernst van het delict en de gevolgen voor de nabestaanden in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669085-16 (Promis)
Datum uitspraak: 4 april 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring “ [naam Huis van Bewaring] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 en 14 november 2017 en 7, 8, 12 en 21 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mr. M.L. Vermeulen en H. Oppe en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.M. Steller naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 19 mei 2016 in de gemeente Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met veel kracht op het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of met een voorwerp geslagen en/of de keel dicht geknepen, ten gevolge waarvan genoemde [slachtoffer] is gaan braken en er een afsluiting van de luchtwegen is ontstaan en die [slachtoffer] is gestikt en/of - die [slachtoffer] gewurgd/gesmoord
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 19 mei 2016 in de gemeente Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] , opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk,
zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten (onder meer) één of meerdere kneuzing(en) op het gehele lichaam en/of één of meerdere breuken in onder meer een schouderblad en/of (een) rib(ben) en/of van de beide bovenste hoorns van het strottenhoofd en/of het tongbeen en/of hersenzwellingen, althans enig ander zwaar lichamelijk letsel,
door met dat opzet die [slachtoffer] één of meermalen met kracht op het lichaam te slaan en/of te stompen en/of te trappen en/of te schoppen en/of met een voorwerp te slaan en/of de keel dicht te knijpen, ten gevolge waarvan genoemde [slachtoffer] is gaan braken en er een afsluiting van de luchtwegen is ontstaan,
waardoor die [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Melding en aantreffen stoffelijk overschot
Op 19 mei 2016 wordt een 112-melding gedaan door [naam 1] , de broer van verdachte. Tijdens dit telefoongesprek zei [naam 1] dat hij op de [adres] was en dat zijn broertje de vrouw van zijn andere broer had gedood. Op de achtergrond tijdens dit gesprek is te horen dat er een ruzie plaatsvindt. Dit gesprek wordt gevoerd in het Arabisch, maar uit vertalingen blijkt dat aan verdachte wordt gevraagd of “ze” dood is en wat hij met “haar” heeft gedaan. Even later die avond, om ongeveer 23.10 uur, komt een auto met daarin verdachte en zijn broers [naam 1] en [naam 2] aan bij het politiebureau Meer en Vaart te Amsterdam. In de auto was een vechtpartij gaande waarbij verdachte in elkaar werd geslagen. [naam 1] verklaart tegenover de politie dat verdachte de vrouw van [naam 2] heeft doodgeslagen en dat hij daarom met verdachte is gaan vechten. Hierop is verdachte aangehouden. Medeverdachte [medeverdachte] is drie dagen later aangehouden.
Naar aanleiding van de melding en de verklaringen van de broers krijgen verbalisanten de opdracht te gaan kijken bij de woning op de [adres] waar alle drie de broers wonen. In de woning wordt niets aangetroffen, maar op de benedenverdieping, in een nis van een smalle gang bij de nooduitgang, wordt het levenloze lichaam van een vrouw aangetroffen. Dit blijkt [slachtoffer] te zijn, de vriendin van [naam 2] . Zij ligt op haar rug en blijkt geen polsslag meer te hebben. Zij voelt koud aan en in de gang hangt een sterke geur van braaksel.
Bewoners [adres]
De woning aan de [adres] te [plaats] werd bewoond door verdachte en zijn broers [naam 1] en [naam 2] . De woning stond op naam van [naam 1] . Ook het slachtoffer en de toenmalige partner van verdachte, medeverdachte [medeverdachte] , woonden in de woning.
Beelden beveiligingscamera’s [adres]
In het complex [complex] te [plaats] hangen meerdere beveiligingscamera’s. Op 19 mei 2016 zijn zowel verdachte als medeverdachte, maar ook het slachtoffer op meerdere momenten waargenomen door de camera. Uit de beelden en de geluiden van de opnames van deze beveiligingscamera’s, zoals die beschreven zijn in het dossier, maar ook uit de beelden met verbeterde audio zoals getoond tijdens de terechtzitting, leidt de rechtbank, voor zover relevant, het volgende af.
(NB: de weergegeven tijden betreffen de werkelijke tijden. Uit onderzoek is gebleken dat de tijdstippen zoals weergegeven door de camera’s afwijken van deze werkelijke tijd).
Camera entree [complex]
  • 7:24:42 uur: het slachtoffer vertrekt uit het complex [complex] .
  • 16:15:23 uur: verdachte en zijn medeverdachte vertrekken uit het complex [complex] .
  • 16:37:33 uur: het slachtoffer betreedt het complex het complex [complex] en loopt in de richting van de lift.
  • 17:44:59: verdachte komt aangelopen vanuit de fietsenstalling, door de centrale hal, richting de lift.
Camera nooduitgang [complex]
Deze camera maakt alleen beeld- en geluidopnamen als er beweging plaatsvindt. Om die reden zijn er in de opnamen verspringingen in de tijd:
  • 18:08:05 uur: Er zijn twee stemgeluiden te horen, één van een zwaardere stem en een hogere stem. De stemgeluiden die te horen zijn, zijn schreeuwend of brullend.
  • 18:18:31-18:22:34: Er zijn meerdere ondefinieerbare stemgeluiden te horen en stemgeluiden die lijken op hoesten. Een stemgeluid spreekt in een onbekende taal, ook is een stemgeluid te horen dat op zeer luide toon schreeuwende en brullende geluiden maakt.
  • 18:25:39-18:26:52 uur: Te zien is dat verdachte in de gang loopt, in de richting van de nooddeur. Hij kijkt daarbij achterom de nis in. Verdachte pakt daarbij zijn telefoon en hij belt met iemand. Er is namelijk te horen dat iemand met een hoge stem het telefoongesprek beantwoordt met ‘hallo’. Ook is te zien dat verdachte de nooddeur opent en meerdere keren deels of geheel naar buiten stapt. Ondertussen is te horen dat iemand in de gang luide zuchtende en/of kreunende geluiden maakt. Op het moment dat verdachte weer de nis in loopt worden de zuchtende en/of kreunende geluiden harder. Op het moment dat verdachte uit beeld verdwijnt, in de richting van de nis, zijn twee verschillende stemmen door elkaar heen te horen. Ook is te horen dat er wordt gekreund.
  • 18:44:29 uur: Te zien is dat verdachte loopt in de richting van de nooddeur. Verdachte is daarbij aan het bellen met een persoon. Verdachte loopt al bellend heen en weer door de gang. Hij brengt zijn telefoon daarbij naar beneden en loopt richting de nis. De schermverlichting is daarbij te zien. Ondertussen zijn (op de beelden met de verbeterde audio) meerdere geluiden te horen die naar het oordeel van de rechtbank lijken op geluiden die eerder van het slachtoffer te horen zijn geweest en die dan ook aan het slachtoffer worden toegerekend.
  • Tussen 18:48:13 en 18:58:43 uur is te zien dat verdachte meerdere keren heen en weer loopt door de gang waarbij hij meerdere telefoongesprekken voert waarna hij niet meer in beeld te zien is.
  • Om 19.01:13 uur verschijnt medeverdachte [medeverdachte] aan de buitenzijde voor de nooddeur. Zij verdwijnt hierna weer uit beeld.
Nadat medeverdachte [medeverdachte] is aangekomen op de [adres] zijn door de camera’s bij de nooduitgang, de entree bij de hoofdingang en de fietsenstalling meer bewegingen van zowel verdachte als medeverdachte waargenomen. Nadat medeverdachte arriveert is te zien dat zij door de nooddeur, waar de gang met de nis op uitkomt, naar binnen kijkt. Zij loopt hierna buitenom naar de hoofdingang, waar zij binnen wordt gelaten door verdachte. Om 19.10 uur is in de gang bij de nooduitgang een silhouet te zien en is een mannelijke stem te horen die zegt: “geen enkel probleem, alles is oké.” Het silhouet lijkt op dat van medeverdachte. Om 19.16 uur lopen verdachte en medeverdachte vanuit de nis richting de nooddeur waarbij te horen is dat medeverdachte huilend met verdachte praat.
Tussen 19.19 uur en 20.22 uur zijn verdachte en medeverdachte meerdere keren te zien bij de nooduitgang. Zij lopen daarbij heen en weer met tassen en koffers. Te horen is dat verdachte om 19.33 uur zegt: “we zijn laat, ik zweer bij Allah dat niemand…ga je werk doen”. Te horen is om 19.46 uur dat medeverdachte zegt: “omdat ze al dood is”.
Doodsoorzaak en letsel
Schouwverslag
De schouwarts drs. M. Balai heeft op 21 mei 2016 geconcludeerd dat [slachtoffer] een niet-natuurlijke dood is gestorven en dat er sterke aanwijzingen zijn voor een misdrijf. Zo worden er meerdere uitwendige letsels geconstateerd, zowel verse letsels als oude letsels, over het gehele lichaam en gezicht. Gezien het letsel in de hals en de diffuse puntbloedingen in het gezicht zijn er sterke aanwijzingen voor verwurging of verstikking.
Radiologisch onderzoek Maastricht UMC
Van het slachtoffer is een CT scan van het lichaam en een MRI scan van de hals gemaakt. Radioloog drs. F. Bakers komt naar aanleiding van deze scans tot de volgende conclusie over de letsels en de doodsoorzaak.
Er is een vochtophoping in de onderhuidse weke delen van de hals ter hoogte van de kaakhoek rechts, met ter plaatse ook een opvallend vergrote halslymfeklier, een fractuur aan de rechterzijde van het tongbeen en een bloeduitstorting ter hoogte van het schildklierkraakbeen. Gezien deze radiologische bevindingen kan dit passen bij een verwurging. Bijkomend enige zwelling door vochtophoping in het onderhuidse vetweefstel ter hoogte van het voorhoofd en het jukbeen rechts, doorlopend tot de zwelling rondom de rechterkaakhoek. Deze zwellingen zijn de oorzaak van stomp extern inwerkend geweld.
Op meerdere plaatsen op het lichaam, o.a. rondom de linkerschouder, de onderrug, de heupen en de benen worden vochtophopingen gezien in het onderhuidse vetweefstel. Met grote waarschijnlijkheid zullen dit onderhuidse hematomen zijn. Daarnaast zijn er breuken zichtbaar in het linkerschouderblad en in één enkele rib links aan de achterzijde (rib 9). […] De onderhuidse afwijkingen en de breuken wijzen op recent extern inwerkend geweld, aangezien de breuken geen tekenen van genezing vertonen. […] De keelholte en luchtwegen zijn deels opgevuld met een substantie die eenzelfde aspect heeft als de inhoud van de maag. De substantie in de keelholte belemmert de doorgankelijkheid van de luchtwegen. Ook zijn er vochtophopingen in de longblaasjes beiderzijds. Gehele beeld past zeer waarschijnlijk bij aspiratie (in ademen) van maaginhoud.
De doodsoorzaak is meest waarschijnlijk verwurging en daarbij bemoeilijkte ademhaling door aspiratie van de substantie afkomstig uit de maag.
Rapport NFI van prof. dr. B. Kubat van onderzoek mogelijke niet natuurlijke dood
Bij de sectie is vastgesteld dat er sprake is van verschillende letsels, die op verschillende tijdstippen zijn opgetreden, ten gevolge van uitwendig mechanisch geweld. Deze verwondingen moeten volgens de patholoog in ieder geval deels zijn ontstaan door heftig geweld, zoals slaan of hard vallen, gezien het feit dat bij het slachtoffer een breuk in het linker schouderblad en een breuk in een rib aan de linkerkant zijn vastgesteld. Ook zijn vele rode tot paarse, onderhuidse, bloeduitstortingen en oppervlakkige huidbeschadigingen in het gezicht, de romp, armen, benen en rechterhand geconstateerd. Deze verwondingen zijn bij leven ontstaan en kunnen voor een deel zijn ontstaan in het kader van afweer.
Ten aanzien van het aangetroffen letsel op de hals merkt de patholoog op dat het gaat om bloeduitstortingen in de (diepe) halsspieren, een breuk in de bovenste hoorns van het strottenhoofd en van de rechter grote hoorn van het tongbeen met daarbij meerdere bloeduitstortingen. Ook zijn er bloeduitstortingen in het oogwit en de bindvliezen van de oogleden geconstateerd en was er sprake van zeer talrijke stipvormige bloeduitstortingen in de huid van het gelaat. Deze letsels waren bij leven ontstaan en kunnen naar het oordeel van de patholoog goed passen bij inwerking van samendrukkend of omsnoerend geweld op de hals (wurging).
In de achterste delen van de neus, keelholte, mond en in de hoofdtak van de luchtpijp is maaginhoud gevonden. Dit wijst erop dat de maaginhoud is ingeademd toen het slachtoffer nog in leven was. Dit leidt ertoe dat de luchtwegen worden afgesloten en dat het niet langer mogelijk is om adem te halen. Deze afsluiting kan leiden tot verstikking en kan het overlijden van [slachtoffer] volledig verklaren.
Alles bij elkaar genomen leidt dit tot de volgende conclusie van Kubat:
Het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door verstikking. Deze verstikking is opgetreden ten gevolge van afsluiting van de bovenste luchtwegen door braaksel. Gezien het gegeven dat er geen ziekelijke verklaring gevonden werd die het braken zou kunnen verklaren dient er rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat het braken uitgelokt werd door het oplopen van de aangetroffen traumatische letsels.
Indien er tevens sprake was van wurging/smoren dan hebben zij een bijdrage kunnen hebben
geleverd aan de verstikking waarbij de mate van deze bijdrage niet is aan te geven.
[…]
Op aanvullende vragen naar aanleiding van het rapport verklaart de patholoog dat het op grond van de vorm en de verdeling van de letsels op het lichaam vrijwel uitgesloten is dat deze allemaal, tegelijkertijd, door één val van een trap zijn ontstaan. Dit wordt volgens de patholoog ondersteund door de letseldateringen die een verschillende ouderdom van de letsel aantonen. De letseldateringen van prof. dr. H.W.M. Niessen, patholoog, VU Medisch Centrum, tonen onder meer aan dat letsel in de hals, te weten twee parallel verlopende, oppervlakkige huidbeschadigingen van zes centimeter meerdere minuten voor de dood zijn ontstaan en ook zijn er meerdere letsels enkele tientallen minuten voor het overlijden ontstaan.
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officieren van justitie hebben, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van moord. Zij hebben daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat op basis van de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting, de camerabeelden, de Whatsapp-foto die naar medeverdachte is gestuurd en het DNA-onderzoek kan worden vastgesteld dat verdachte op 19 mei 2016 bij het slachtoffer aanwezig is geweest, eerst in de woning en daarna bij de nis en dat verdachte het geweld heeft toegepast dat tot de dood van [slachtoffer] heeft geleid. Op basis van het dossier kan ook worden geconcludeerd dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Dit blijkt uit de aard, hoeveelheid en de ernst van het door de radioloog en patholoog geconstateerde letsel, maar ook uit de ongeloofwaardige verklaring die verdachte heeft afgelegd ten aanzien van het ontstaan van het letsel en zijn rol daarin. Volgens de officieren van justitie is er tevens sprake van voorbedachte raad. Verdachte is weloverwogen te werk gegaan ter uitvoering van een eerder bedacht scenario om [slachtoffer] van het leven te beroven. Dit blijkt uit het tijdsverloop, de meerdere momenten dat verdachte zich heeft kunnen beraden en zijn handelen had kunnen staken, maar dit niet heeft gedaan. De opeenvolgende handelingen boden de mogelijkheid tot bezinning en er is geen sprake van een korte tijdspanne tussen het besluit en de uitvoering daarvan. De chats en de voorgeschiedenis bevestigen een van te voren bedacht plan. De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte in elk geval voorafgaand aan het toebrengen van het letsel bij de hals, waarna na enkele minuten het slachtoffer is overleden, tijd en gelegenheid heeft gehad om de reikwijdte van zijn handelen te overzien en hij op zijn voornemen terug had kunnen komen. Volgens de officieren is er sprake van medeplegen nu uit de chats blijkt van een voorgenomen plan, de medeverdachte verdachte niet heeft doen stoppen, zij geen hulp heeft ingeschakeld, zij bij het slachtoffer is geweest terwijl deze vermoedelijk nog leefde en zij ook achteraf nog handelingen heeft verricht om ontdekking te voorkomen.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, onder verwijzing naar de pleitnota, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van moord of doodslag. Daartoe is, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Uit de chatgesprekken tussen verdachte en zijn medeverdachte kan geen voorbedachte raad worden gedestilleerd. De Whatsapp gesprekken hebben namelijk plaatsgevonden binnen een specifieke context die niet zonder meer blijkt wanneer de chatgesprekken door een buitenstaander worden gelezen. Daarnaast was er sprake van een taalbarrière aangezien verdachte de straattaal van Casablanca spreekt, een taal die medeverdachte niet goed spreekt. Dit zorgde voor communicatieproblemen. In ieder geval was het over en weer niet altijd duidelijk wat er bedoeld werd. Ook moet worden opgemerkt dat meerdere gesprekken door elkaar worden gevoerd of in elkaar overlopen. Ook hierbij is de specifieke context niet duidelijk. Alles bij elkaar kan volgens de verdediging niet uit de chatgesprekken afgeleid worden dat er een plan is gemaakt om [slachtoffer] iets aan te doen of om haar van het leven te beroven.
Ook kan niet worden aangenomen dat verdachte tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken. Er kan niet worden geconcludeerd dat er een voorgenomen daad was of dat er beneden in de nis nog enige geweldshandelingen hebben plaatsgevonden die uiteindelijk tot de dood van het slachtoffer hebben geleid. Omdat niet vastgesteld kan worden of er in de nis geweldshandelingen plaatsvonden, kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte de tijd had en heeft genomen om rustig over zijn handelen na te denken.
Evenmin kan worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet in voorwaardelijke zin, opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] . Er kan niet worden geconcludeerd dat het handelen van verdachte de aanmerkelijke kans met zich heeft gebracht dat het slachtoffer zou komen te overlijden of dat verdachte deze kans willens en wetens heeft aanvaard. Er zijn ook contra-indicaties voor het hebben van opzet op de dood. Zo heeft verdachte geprobeerd om het slachtoffer te helpen met ademhalen.
Ten aanzien van de doodsoorzaak heeft de verdediging aangevoerd dat op basis van het rapport van Kubat kan worden geconcludeerd dat het slachtoffer is overleden door verstikking in het eigen braaksel. Er kunnen geen conclusies getrokken worden over de manier waarop het braaksel in de luchtwegen is gekomen. Het kan goed zijn dat dit het gevolg is van het trauma dat is opgelopen bij de val van de trap. De val van de trap is niet veroorzaakt door bewust handelen van verdachte. Het aan de val voorafgaande dichtknijpen of houden van de mond en keel en het letsel dat daarbij zou zijn ontstaan hoeft niet te hebben bijgedragen aan de dood van het slachtoffer. Het pathologisch rapport spreekt slechts van de mogelijkheid dat dit handelen een bijdrage aan de dood heeft geleverd. Een mogelijkheid is niet voldoende om vast te stellen dat er een causaal verband is tussen het handelen van verdachte en het intreden van de dood. Verdachte dient daarom te worden vrijgesproken van zowel de beschuldiging van doodslag als van zware mishandeling met de dood ten gevolg hebbende. Er kan in het onderhavige geval slechts gesproken worden van een zware mishandeling. Het tenlastegelegde schoppen en slaan kunnen niet worden bewezen.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
Heeft verdachte [slachtoffer] opzettelijk gedood?
Zowel de radioloog Bakers als de patholoog Kubat komen in hun rapporten tot de conclusie dat het slachtoffer is overleden doordat zij is gestikt in haar eigen braaksel en dat dit braken kan zijn veroorzaakt door verwurging. Bakers schrijft zelfs dat verwurging het meest waarschijnlijk is.
De rechtbank neemt deze conclusies over. Niet alleen wijst het letsel in de hals (huidbeschadigingen, diverse bloeduitstortingen, gebroken strottenhoofd en gebroken tongbeen) sterk op samendrukkend/omsnoerend geweld op de hals. Ook de zeer talrijke stipvormige bloeduitstortingen in het gezicht passen bij verwurging. Deze ontstaan immers als het bloed uit het gebied boven de omsnoering niet meer kan afvloeien. Een andere oorzaak voor het ontstaan van dergelijke bloeduitstortingen is bij de sectie niet aangetroffen.
Deze bevindingen passen bij de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Zij heeft immers bij de politie verklaard dat toen zij het slachtoffer zag liggen, verdachte tegen haar zei dat hij haar bij haar nek had gepakt en haar had gewurgd.
Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer niet gewurgd heeft maar dat hij haar wel bewusteloos heeft gemaakt door zijn hand op haar mond te leggen en met zijn andere hand haar bij de keel te pakken. Dit zou boven in de woning zijn gebeurd. Eenmaal beneden in de nis heeft er volgens verdachte geen geweld meer plaatsgevonden. Wel zou het slachtoffer nog van een trap zijn gevallen. Mogelijk zou deze val van de trap het braken, en daarmee de verstikking hebben uitgelokt, zo stelt de verdediging.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet te verenigen valt met het aangetroffen letsel. Uit de letseldatering blijkt dat letsel in de hals, te weten twee parallel verlopende, oppervlakkige huidbeschadigingen van zes centimeter rechts voor in de hals, slechts enkele minuten voor de dood is ontstaan. Uit de camerabeelden in de nis blijkt dat het slachtoffer in ieder geval vanaf 18:09 uur in de nis is geweest en dat zij om 18.44 uur nog in leven was. De rechtbank leidt hieruit af dat het letsel in de hals niet al boven in de woning kan zijn ontstaan. Immers, op zijn vroegst is dit letsel enkele minuten voor 18:44 uur ontstaan, toen verdachte al met het slachtoffer in de nis was.
De rechtbank ziet geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat het genoemde letsel in de hals ook op andere wijze zou kunnen zijn ontstaan. Uit de verklaringen van verdachte blijkt in ieder geval niet op welke andere wijze het slachtoffer, enkele minuten voor haar dood, een verwonding aan haar hals zou hebben opgelopen.
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte het slachtoffer beneden in de nis heeft gewurgd en dat zij kort daarna is overleden door het inademen van maaginhoud. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Was er sprake van voorbedachte raad?
Chats en eerdere dreigementen
De officieren van justitie hebben aangevoerd dat de voorbedachte raad is af te leiden uit een plan om [slachtoffer] iets ernstigs aan te doen. Dat plan zou vanaf enkele dagen voor haar dood, vanaf 16 mei 2016, tot stand zijn gekomen en blijken uit de Whatsapp-berichten tussen verdachte en zijn medeverdachte. Dat verdachte al langere tijd het plan had om [slachtoffer] daadwerkelijk te vermoorden blijkt volgens de officieren uit de ingesproken berichten op de telefoon van het slachtoffer en uit diverse getuigenverklaringen over dreigementen die verdachte in de maanden en dagen voorgaand aan de dood van het slachtoffer zou hebben geuit.
De rechtbank vindt met de officieren en de verdediging dat de chatgesprekken zoals die hebben plaatsgevonden op 16 en 17 mei 2016 niet duidelijk genoeg zijn om hier een vooropgezet plan om het slachtoffer van het leven te beroven in te lezen. Uit de bewoordingen van die chatgesprekken kan niet worden afgeleid dat een dergelijk plan is bedacht, zeker nu de context van de desbetreffende gesprekken onvoldoende blijkt. Daar komt bij dat, zo blijkt ook uit meerdere verklaringen in het dossier, gecommuniceerd werd in de straattaal van Casablanca en dat (zo heeft de verdediging gesteld) daarin grove en harde bewoordingen wordengebruikt. Om deze laatste reden acht de rechtbank, anders dan de officieren, ook de eventueel door verdachte geuite mondelinge dreigementen onvoldoende om hieruit de voorbedachte raad van verdachte op de dood van het slachtoffer af te leiden.
De rechtbank is met de officieren van justitie van oordeel dat uit de chatgesprekken van 18 mei 2016 tussen verdachte en zijn medeverdachte, in combinatie met de eigen verklaringen van verdachten, wel kan worden afgeleid dat verdachte een plan heeft gehad om [slachtoffer] iets ernstigs aan te doen. De rechtbank leidt dit af uit de volgende chats:
  • Op 18 mei 2016 om 01:01 uur chat verdachte aan medeverdachte: “Ik weet het wat heeft zij op haar telefoon, alles morgen mijn liefde, zichtbaar worden de waarheid van haar”;
  • Op 18 mei 2016 om 1:03 uur chat verdachte aan medeverdachte: “Als zij gaat dan ga ik werken en als zij blijft dan ik ga naar buiten tot hij weggaat hij en [naam 1] en ik kom naar binnen voor haar”
  • Op 18 mei 2016 om 19:07 uur chat verdachte aan medeverdachte: “als je mij haar liet pakken dan hadden we rust”;
  • Op 18 mei 2016 om 19:09 uur chat verdachte aan medeverdachte: “maar hij was nog had niet moeten belemmeren daarstraks anders waren we […] goed nu”. De taaldeskundige verklaart over deze zin dat het woord dat is vertaald als ‘belemmeren’ betekent ‘als jij niet in de weg stond/hinderde/tegen was’.
  • Op 18 mei 2016 vanaf 19:42 uur chat verdachte aan medeverdachte: “als zij weggaat ga ik haar achterna [,] ik pak haar” […] Ik pak haar en ik breng haar naar beneden?????”
  • Op 18 mei 2016 om 20:16 uur chat verdachte aan medeverdachte: “zij is krachteloos [,] als ik haar te pakken had gekregen, owei, dan hadden we onze woede/drift op haar afgereageerd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat zij uit een van de chatgesprekken (de chat van 18 mei 2016 om 1:03 uur) met verdachte heeft begrepen dat verdachte [slachtoffer] iets aan zou willen doen en dat zij hierover heeft gesproken met verdachte en hem heeft tegengehouden. In haar verhoor bij de politie heeft medeverdachte eveneens verklaard dat verdachte [slachtoffer] bewusteloos wilde maken en haar mee naar beneden, naar de box, wilde nemen om haar vast te binden en in haar telefoon te kunnen kijken Ook verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat hij [slachtoffer] bewusteloos wilde maken. De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat verdachte in ieder geval op 18 mei 2016 van plan was om het slachtoffer iets aan te doen. Zoals gezegd kan de rechtbank uit deze chats echter niet afleiden dat hij het slachtoffer ook wilde doden. De rechtbank ziet wel aanwijzingen dat verdachte zijn op 18 mei reeds voorgenomen plan om [slachtoffer] iets aan te doen, op 19 mei alsnog ten uitvoer heeft gebracht.
Verloop van de gebeurtenissen op 19 mei 2016
Op 19 mei 2016 komt verdachte, zo blijkt uit de camerabeelden, ruim een uur na het slachtoffer thuis. Verdachte heeft daarover bij de politie en ter terechtzitting het volgende verklaard. Hij trof [slachtoffer] slapend in haar bed aan. Hij heeft haar toen wakker gemaakt omdat hij dacht dat zij zijn kleding verstopt had in een kast waar alleen zij de sleutel van zou hebben. Toen ze door verdachte wakker werd gemaakt begon ze, volgens verdachte, direct te schreeuwen. Hij heeft vervolgens de mond van het slachtoffer met tape beplakt, maar die haalde zij er weer af. Omdat hij bang was dat de politie zou worden gebeld door het geschreeuw heeft hij zijn hand op de mond van [slachtoffer] gelegd en met zijn andere hand haar keel gepakt om haar bewusteloos te maken. Verdachte verklaart voorts dat hij alleen zijn kleding wilde pakken, maar dat er een gevecht uitbrak omdat [slachtoffer] bleef schreeuwen. Toen het schreeuwen niet ophield deed verdachte een arm om haar nek en toen werd zij slap. Dit gebeurde in de slaapkamer van het slachtoffer en medeverdachte. Omdat verdachte niet wilde dat zijn broers [slachtoffer] bewusteloos zouden vinden in de woning, heeft hij haar naar beneden gedragen richting het trappenhuis bij de nooduitgang. Bij het naar beneden dragen heeft [slachtoffer] hem gebeten waarna verdachte haar heeft laten vallen.
Gelet op de letseldateringen in het dossier gaat de rechtbank er vanuit dat er, zoals verdachte verklaart, boven in de woning geweld is gebruikt door verdachte tegen [slachtoffer] . Er zijn immers meerdere letsels geconstateerd die tussen de tientallen minuten en enkele uren voor het overlijden zijn ontstaan.
Op basis van de camerabeelden kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval om 18.08 uur met het slachtoffer in de gang bij de nooduitgang was. Op de camerabeelden is te horen dat [slachtoffer] schreeuwende en brullende geluiden maakt. Om 18.11 is een schuivend geluid en neerploffend geluid te horen. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer na de val van de trap heeft opgepakt en in de hoek (de rechtbank begrijpt van de nis in de nooduitgang) heeft geplaatst. Om 18.25 uur, [slachtoffer] ligt op dat moment al ten minste 13 minuten in de nis bij de nooduitgang, is op de camerabeelden te zien dat verdachte, terwijl hij rustig heen en weer loopt door de gang, belt met een persoon. Uit de verklaringen van verdachten volgt dat ze op dat moment met elkaar bellen. Verdachte vertelt aan medeverdachte dat hij met [slachtoffer] heeft gevochten. Medeverdachte verklaart over dit gesprek dat verdachte haar belde met de vraag: “Ik heb haar geslagen en ik heb haar beneden” en , “Wat doe ik met haar? Laat ik haar liggen of maak ik haar dood?”. Dit gesprek wordt om 18.30 uur gevolgd door een foto van verdachte aan medeverdachte waarop te zien is dat [slachtoffer] op de grond ligt in de nis, waar zij later die avond dood is gevonden. De rechtbank merkt op dat, terwijl verdachte aan het bellen is, nog steeds kreunende en zuchtende geluiden te horen zijn die aan het slachtoffer worden toegeschreven. Medeverdachte heeft bij de politie ook verklaard dat verdachte na het sturen van de foto zijn telefoon bij het slachtoffer heeft gehouden en dat zij “mmmm” hoorde.
Om 18.44 uur, 33 minuten nadat verdachte het slachtoffer in de nis heeft neergelegd, zijn op de camerabeelden voor het laatst geluiden te horen die aan het slachtoffer kunnen worden toegeschreven. Uit de camerabeelden kan derhalve worden opgemaakt dat het slachtoffer om 18.44 uur nog in leven was. De rechtbank gaat ervan uit dat zij – gelet op de aard van de geluiden in combinatie met de hiervoor weergegeven doodsoorzaak - (zeer) kort hierna is overleden. Vanaf 18.48 uur, het volgende moment waarvan camerabeelden beschikbaar zijn, is het slachtoffer ook in het geheel niet meer te horen.
De rechtbank is er op grond van het voorgaande van overtuigd dat verdachte de tijd en gelegenheid heeft gehad om na te denken over zijn handelen en dat hij hierin een weloverwogen keuze heeft gemaakt. Uit de chronologie van de gebeurtenissen op 19 mei 2016 blijkt namelijk niet alleen dat verdachte zich ten minste enkele tientallen minuten heeft kunnen beraden op wat hij met het slachtoffer zou doen, maar ook dat hij daadwerkelijk een moment van reflectie heeft gehad tijdens zijn telefoontje naar medeverdachte om 18.25 uur, gezien zijn vraag aan medeverdachte of hij haar moest laten liggen of moest doden. Verdachte zag derhalve ook zelf een mogelijkheid om tot inkeer te komen. Verdachte, die het slachtoffer al bepaald ongunstig gezind was, heeft er vervolgens evenwel bewust toe besloten om het slachtoffer toch te verwurgen. De rechtbank ziet geen contra-indicaties voor het aannemen van voorbedachte raad. De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte op aanwijzing van de medeverdachte nog heeft geprobeerd om het slachtoffer te helpen met ademhalen. De rechtbank gaat er echter van uit dat op het moment dat de medeverdachte in de nis aankwam het slachtoffer al was overleden. Bovendien ging dit initiatief van de medeverdachte uit, en niet van verdachte. Een en ander doet dan ook niets af aan de tijd en de gelegenheid die verdachte voorafgaand aan de verwurging heeft gehad om zich rekenschap te geven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad.
Alles overwegend is de rechtbank dan ook van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] op 19 mei 2016 opzettelijk en met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Het primair ten laste gelegde kan daarmee worden bewezen.
Was er sprake van medeplegen?
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte het bewezen verklaarde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan.
Zoals hiervoor overwogen, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte en medeverdachte samen een plan hebben gemaakt om [slachtoffer] om het leven te brengen. Bij de chatgesprekken, waar volgens de officieren van justitie uit zou blijken dat er een gezamenlijk plan is geconstrueerd, ontbreekt de juiste context om zulke conclusies te trekken. Ten aanzien van het plan om [slachtoffer] op 18 mei 2016 iets aan te doen merkt de rechtbank op dat medeverdachte juist degene is geweest die verdachte op dat moment heeft tegengehouden. Niet kan worden vastgesteld dat medeverdachte wist dat verdachte het slachtoffer bij een volgende gelegenheid, in dit geval op 19 mei 2016, alsnog iets zou aandoen.
Voorts kan niet worden vastgesteld dat de medeverdachte op de dag zelf betrokken is geweest bij de totstandkoming of de uitvoering van het plan van verdachte om het slachtoffer te doden. Zo is bijvoorbeeld niet gebleken dat zij verdachte heeft aangemoedigd toen hij haar telefonisch vroeg wat hij met het slachtoffer moest doen. Nu de rechtbank ervan uitgaat dat het slachtoffer al was overleden op het moment dat medeverdachte voor het eerst aanwezig was in de gang bij de nooduitgang, kan zij in ieder geval geen feitelijke handelingen hebben verricht waardoor het slachtoffer is komen te overlijden. Het feit dat zij heeft nagelaten hulp in te roepen toen ze van verdachte hoorde wat er aan de hand was, is, wat daar ook verder van kan worden gezegd, onvoldoende om te spreken van een bewuste en nauwe samenwerking. Van medeplegen is dan ook geen sprake.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage Ivervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 19 mei 2016 in de gemeente Amsterdam opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- met veel kracht op het lichaam van die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en de keel dicht geknepen, ten gevolge waarvan genoemde [slachtoffer] is gaan braken en er een afsluiting van de luchtwegen is ontstaan en die [slachtoffer] is gestikt
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor het door hen bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft onder verwijzing naar de pleitnota als strafmaatverweer aangevoerd dat verdachte vanaf het moment dat hij is aangehouden, heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft erkend dat hij een fout heeft gemaakt en dat daarvoor een straf dient te volgen.
De voorlopige hechtenis is erg zwaar voor verdachte geweest omdat hij geen Nederlands spreekt en hij dus niet met medegedetineerden kan communiceren en geen televisie kan kijken. Ook heeft verdachte weinig tot geen contact meer met zijn familie en krijgt hij bijna geen bezoek. Detentie is ook zwaar voor verdachte omdat hij geen contact meer kan hebben met zijn dochter die ziek is. De migraines waar verdachte al eerder mee te kampen had zijn in detentie opnieuw en heviger opgestoken. De paracetamol en ibuprofen die hij krijgt voor deze migraines zorgen voor nieuwe gezondheidsklachten.
Bij het bepalen van de strafmaat moet daarnaast ook rekening worden gehouden met het feit dat verdachte ongewenst vreemdeling is. Hij komt daarom niet in aanmerking voor voorwaardelijke invrijheidstelling of voor gefaseerde detentie. Verdachte zal een eventueel opgelegde straf daarom volledig moeten uitzitten. Artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting biedt de mogelijkheid voor een strafonderbreking voor ongewenste vreemdelingen als tweederde van de straf is uitgezeten, maar dit is echter geen garantie omdat deze regeling zal worden aangescherpt. Als er rekening gehouden wordt met factoren als de aard, zwaarte, achtergronden en gevolgen van het gepleegde delict zal dat betekenen dat verdachte niet voor deze regeling in aanmerking zal komen. De verdediging verzoekt dan ook om de op te leggen straf bij voorbaat met een derde verminderen zodat er gecompenseerd wordt voor het ontbreken van de voorwaardelijke invrijheidsstelling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft op een gruwelijke manier [slachtoffer] om het leven gebracht. Uit het dossier blijkt dat er zowel boven in de woning, als beneden in de nis bij de nooduitgang, buitensporig geweld op haar is toegepast waarbij zij veel letsel heeft opgelopen. Op de camerabeelden is te horen dat het slachtoffer, terwijl zij in de nis ligt, zeer veel pijn lijdt en in doodsnood verkeert. De geluiden gaan door merg en been. In die nis is zij door toedoen van verdachte uiteindelijk overleden. Daarmee heeft verdachte een jonge vrouw uit het leven gerukt en heeft hij een kind zijn moeder ontnomen.
De rechtbank constateert dat verdachte bewust en berekenend heeft gehandeld. Daar waar verdachte een dag eerder nog was tegengehouden door de medeverdachte heeft hij zijn voorgenomen plan om [slachtoffer] bewusteloos te maken en haar naar beneden te brengen (om in haar telefoon te kunnen) uitgevoerd zodra hij zijn kans schoon zag.
Op de beelden van de beveiligingscamera is te zien dat verdachte rustig heen en weer loopt terwijl het slachtoffer hulpeloos in de nis ligt en kermt van de pijn. Ook is te zien dat hij, rondom het moment dat het slachtoffer moet zijn overleden, nog een niet-gerelateerd telefoongesprek voert, volgens verdachte over de verkoop van een fiets, op een ogenschijnlijke rustige manier.
Vervolgens heeft verdachte na zijn daad ook nog geprobeerd zijn broers [naam 1] en [naam 2] , de partner van het slachtoffer, te chanteren door te zeggen dat hij het slachtoffer in een kamer op een boot had vastgebonden en dat hij pas zou zeggen waar ze was op het moment dat zij hem € 500,- zouden geven. Met dit geld zou hij het samen met zijn medeverdachte naar het buitenland hebben willen vertrekken.
Dat verdachte vanwege zo iets onbeduidends als het kijken in een telefoon tot dit alles is overgegaan is zeer verontrustend. De rechtbank had dan ook graag meer informatie willen hebben over de persoon van de verdachte en over het bestaan van eventuele psychische stoornissen. Verdachte heeft echter op geen enkele wijze willen meewerken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Nu ook de gedragskundige rapportages over de weigerende houding van verdachte onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een gedwongen observatie, rest de rechtbank geen andere mogelijkheid dan te reageren met een lange gevangenisstraf. Gelet op het feit dat verdachte in staat is gebleken om een ander ‘om niets’ van het leven te beroven vindt de rechtbank dat de maatschappij maximaal tegen verdachte dient te worden beschermd.
De verdediging heeft ten aanzien van een gevangenisstraf aangevoerd dat deze met een derde dient te worden verlaagd omdat verdachte gezien zijn vreemdelingenstatus niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank verwerpt dit verweer. Voorwaardelijke invrijheidstelling is bedoeld om de resocialisatie in de maatschappij te bevorderen. Aan een dergelijke invrijheidstelling zitten voorwaarden verbonden waar een gedetineerde zich aan dient te houden. Door bij de strafoplegging aan een illegaal in Nederland verblijvende vreemdeling op voorhand een derde van de straf af te trekken, zou deze vreemdelingminder worden gestraft dan iemand die legaal in Nederland verblijft. Daarvoor ziet de rechtbank mede gelet op de wettelijke systematiek en de bedoeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling geen enkele aanleiding.
Daarnaast merkt de rechtbank op dat het onmogelijk is om op voorhand te zeggen dat verdachte niet in aanmerking zal komen voor een regeling als bedoeld in artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Deze regeling is er juist om rekening te kunnen houden met situaties zoals die waar verdachte zich in bevindt. De rechtbank wil deze regels niet omzeilen.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de straf die is geëist door de officier van justitie passend is. Verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op het artikel 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
-
moord
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. T.T. Hylkema en F. Dekkers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. van der Putte, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2018.

Voetnoten

1.De rechtbank ziet ondersteuning voor deze waarneming in de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] . Zij heeft verklaard dat na het sturen van de foto (om 18.30 uur) een gesprek plaatsvond waarin verdachte zijn telefoon bij het slachtoffer heeft gehouden en zij “mmmm” hoorde.