ECLI:NL:RBAMS:2018:1912

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
3 april 2018
Zaaknummer
13/684315-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte en medeverdachten voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tijdens steekincident in Amsterdam

Op 3 april 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte en twee medeverdachten, die zijn veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging. De zaak betreft een steekincident dat plaatsvond op 24 juli 2017 bij het metrostation Postjesweg in Amsterdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met haar medeverdachten, betrokken was bij een gewelddadige confrontatie met het slachtoffer, waarbij het slachtoffer meerdere keren met een mes is gestoken. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom het incident zorgvuldig gewogen, waaronder de sociale media-ruzie die aan de confrontatie voorafging. Ondanks dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte zelf heeft gestoken, oordeelde de rechtbank dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar medeverdachten, waardoor zij ook verantwoordelijk zijn voor de messteken. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 190 dagen jeugddetentie, gelijk aan de duur van het voorarrest, en heeft een gedragsbeïnvloedende maatregel opgelegd voor de duur van één jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij een schadevergoeding van € 1.000,-- is vastgesteld voor immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aangemerkt, rekening houdend met haar gedragsproblematiek en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/684315-17
Datum uitspraak: 3 april 2018
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , [woonplaats] .
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J. Ang en van wat verdachte en haar raadsman, mr. M.L. van Gaalen, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat onder meer door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: Raad), [naam 2] , namens Jeugdbescherming Regio Amsterdam (hierna: JBRA), mevrouw [naam 3] , namens Spirit en door de moeder en de zus van verdachte naar voren is gebracht.
Namens de benadeelde partij [slachtoffer] heeft raadsvrouw mr. A. Koopsen het woord gevoerd.

1.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 24 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een of meer van haar mededader(s), althans alleen, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna zij, verdachte en/of haar mededader(s) (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de buik buik en/of in de heup, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
(Artikel 289/287 jo 45 Wetboek van Strafrecht)
Subsidiair:
zij op of omstreeks 24 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna zij, verdachte en/of haar mededader(s) (vervolgens) meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of in de buik en/of in de heup, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of gesneden;
(Artikel 303/45 Wetboek van Strafrecht)
2.
zij op of omstreeks 24 juli 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, de Postjesweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen, althans eenmaal,
- slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, steken en/of snijden in de buik en/of in de borst en/of in de heup, althans in het lichaam van voornoemde [slachtoffer] ,
en dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten een of meer steekwond(en) voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
(Artikel 141 Wetboek van Strafrecht)

2.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.Waardering van het bewijs

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair ten laste gelegde medeplegen van poging tot doodslag en de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging kunnen worden bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Verdachte heeft weliswaar tegen de medeverdachten gezegd dat zij één keer heeft gestoken, wat zou zijn te horen in een OVC-gesprek, maar dit heeft zij gedaan uit stoerheid. Er zijn ook indicaties waaruit blijkt dat er inderdaad sprake is van grootspraak. Zo heeft het slachtoffer zelf verklaard dat verdachte geen rol had bij het steken. Ook de andere getuigen belasten verdachte niet of nauwelijks. De enkele aanwezigheid ter plaatste is te weinig om tot een bewezenverklaring van de feiten te komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Voorafgaand aan de dag van de ten laste gelegde gedragingen hebben medeverdachte [medeverdachte 1] en [slachtoffer] via social media over en weer ruzie gemaakt naar aanleiding van geplaatste beelden en reacties daarop. De ruzie tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] is al enige tijd en in ieder geval een week gaande, gedurende welke tijd verdachten elkaar ook over de ruzie hebben gesproken, bijvoorbeeld over een eerdere uitnodiging van [slachtoffer] voor een gesprek bij het De Mirandabad. Verdachte zou [medeverdachte 1] hebben afgeraden naar het De Mirandabad te gaan, aldus [medeverdachte 1] .
Vast staat dat verdachte samen met haar medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] op 24 juli 2017 rond 16:00 uur aanwezig is bij het metrostation Postjesweg. Daar is ook [slachtoffer] die wordt vergezeld door meerdere vriendinnen. Er is eerder vanuit [slachtoffer] richting [medeverdachte 1] een bericht via social media verstuurd om elkaar te treffen op die plek en dat tijdstip, een bericht dat ze op een social media account van [medeverdachte 1] hebben ontvangen en op de telefoon van verdachte zou hebben bekeken, aldus [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Het komt daar vrijwel direct tot een confrontatie tussen beide groepen. Vast staat dat [slachtoffer] daarbij drie keer is gestoken, in de borst, in de buik en in de heup.
Verdachte is met de medeverdachten naar de Postjesweg gegaan. Onderling wordt besproken om in te gaan op de uitnodiging van [slachtoffer] . [verdachte] zegt dat ze niet moeten reageren op een bericht van [slachtoffer] dat ze niet durven te komen, anders zou de groep van [slachtoffer] misschien weer weg gaan, aldus [medeverdachte 1] . [medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij vernemen dat [slachtoffer] een mes zal meenemen. Voor de zekerheid nemen zij daarom ook een mes mee. Verdachte heeft verklaard dat zij met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] is meegegaan naar de Postjesweg. Zij gingen daar heen om ruzie te maken. [medeverdachte 1] is vervolgens ter plaatse in gevecht geraakt met [slachtoffer] en een ander uit haar groep. Aangeefster heeft [medeverdachte 2] stekende bewegingen in haar richting zien maken. Het kleine meisje (de rechtbank neemt aan [verdachte] ) stond dichtbij [slachtoffer] , zij was [slachtoffer] aan het slaan. Dan voelt [slachtoffer] een stoot in haar onderbuik en blijkt zij te zijn gestoken.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij ‘iets’ heeft aangenomen van [medeverdachte 2] nadat [slachtoffer] was gestoken. Zij heeft dit ‘iets’ aan een ander gegeven, die het heeft weggegooid. De rechtbank houdt het er – gelet op de overige bewijsmiddelen – voor dat dit ‘iets’ een mes betreft. De drie verdachten rennen vervolgens naar het metroperron. Daar wordt het mes door [naam 4] weggegooid die het kort daarvoor van verdachte aangereikt krijgt. De verdachten rennen gedrieën weg als de politie arriveert. Meerdere getuigen zien de drie verdachten als groep, hetgeen ook volgt uit de camerabeelden.
In de afgeluisterde OVC-gesprekken tijdens een van de ritten in de gedetineerden-bus vertellen [medeverdachte 2] en [verdachte] tegen elkaar dat zij [slachtoffer] hebben gestoken. Ook [medeverdachte 1] verklaart dat zij dit [medeverdachte 2] en [verdachte] in de gedetineerdenbus heeft horen zeggen. Verdachte heeft verklaard dat zij – voor zover dat volgens haar al uit de gesprekken volgt – heeft gezegd dat zij heeft gestoken om stoer te willen doen. De rechtbank acht deze uitleg op zich niet geloofwaardig, maar is van oordeel dat er onvoldoende steunbewijs is voor de stelling dat [verdachte] daadwerkelijk heeft gestoken.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor de bewezenverklaring dat de verdachte zich mede heeft schuldig gemaakt aan de ten laste gelegde feiten echter niet noodzakelijk dat verdachte de stekende bewegingen daadwerkelijk zelf voor haar rekening heeft genomen. Voor een bewezenverklaring van het handelen tezamen en in vereniging met anderen volstaat immers dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte en de medeverdachten bewapend met een mes de confrontatie met [slachtoffer] zijn aangegaan, het daadwerkelijke steken door een van de verdachten als een zó waarschijnlijke mogelijkheid besloten lag in de nauwe en bewuste samenwerking om het gevecht aan te gaan, dat ook van medeplegen van het steken en daarmee de poging tot doodslag kan worden gesproken.
Verdachte is daarmee met haar medeverdachten samen verantwoordelijk voor de messteken en zij hebben door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat [slachtoffer] ten gevolge van die messteken zou kunnen komen te overlijden. De rechtbank acht daarmee bewezen dat het opzet van de drie verdachten - in de zin van voorwaardelijk opzet - was gericht op de levensberoving van [slachtoffer] . De rechtbank acht gelet op het voorgaande ook de openlijke geweldpleging bewezen.
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte en haar medeverdachten hebben gehandeld met voorbedachte raad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Verdachte zal van dat bestanddeel worden vrijgesproken.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 24 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met haar mededaders, naar voornoemde [slachtoffer] is toegegaan waarna zij, verdachte en haar mededaders vervolgens meermalen met een mes in de borst en in de buik en in de heup van voornoemde [slachtoffer] hebben gestoken en gesneden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 24 juli 2017 te Amsterdam, met anderen, op de openbare weg, de Postjesweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het meermalen
- slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] en/of
- met een mes steken en snijden in de buik en in de borst en in de heup van voornoemde [slachtoffer] ,
en dit door haar gepleegde geweld enig lichamelijk letsel, te weten meer steekwonden voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie gelijk aan de duur van het voorarrest, te weten 190 dagen met aftrek van dat voorarrest. Daarnaast dient de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (GBM) te worden opgelegd voor de duur van een jaar, waarbinnen verdachte meewerkt aan de behandeling bij De Bascule en eventuele vervolgbehandeling, meewerkt met de Intensieve Forensische Aanpak (IFA) vanuit Spirit, naar school gaat volgens het rooster en zich ook daar aan de regels houdt. Daar tegenover dienen 12 maanden vervangende jeugddetentie te staan. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het programma van de GBM dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij een eventuele veroordeling de strafeis begrijpelijk is. Voor dadelijke uitvoerbaarheid van het programma van de GBM is echter onvoldoende aanleiding omdat verdachte first-offender is.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met twee anderen schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en aan openlijke geweldpleging door bij metrohalte Postjesweg [slachtoffer] meerdere malen met een mes te verwonden. De aanleiding was een ruzie op social media tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en het slachtoffer. Beide groepen zijn vervolgens bewapend met een mes naar de Postjesweg gegaan om ‘te praten’. Het is vervolgens tot een gevecht gekomen waarbij [slachtoffer] in de borst, de buik en de heup is gestoken, ten gevolge waarvan zij had kunnen overlijden. De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt en [slachtoffer] is fysiek en psychisch leed aangedaan, zoals ook volgt uit haar vordering benadeelde partij. Zij heeft nog steeds pijn aan haar verwondingen en er zijn littekens zichtbaar. Zij heeft last van nachtmerries en is in traumatherapie gegaan. Van een vrolijke meid is ze veranderd in een teruggetrokken stil meisje, aldus haar moeder. Verdachte is daar mede schuldig aan. Dat het slachtoffer een rol heeft gehad bij het ontstaan van de ruzie en het gevecht, maakt niet dat verdachte geen straf verdient voor haar handelen.
De rechtbank zal bij de strafoplegging rekening houden met artikel 55 Wetboek van Strafrecht, nu bij het feitencomplex (grotendeels) sprake is van eendaadse samenloop. De poging tot doodslag vormt daarmee de grondslag van de strafoplegging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 februari 2018 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Zij zal dan ook worden aangemerkt als first offender.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de volgende rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt:
  • rapport van de Raad opgemaakt op 27 juli 2017 en adviesbrief van 7 maart 2018;
  • rapporten van JBRA opgemaakt op 2 oktober 2017, 8 december 2017, 23 januari 2018 en 2 maart 2018;
  • Psychologisch Pro Justitia rapport opgemaakt op 11 december 2017 door drs. M.E. de Wit GZ-psycholoog en drs. D.E.M. van Dijk, psycholoog NIP;
  • Psychiatrisch Pro Justitia rapport opgemaakt op 10 december 2017 door A.X. Rutten, kinder- en jeugdpsychiater.
De psychologen komen tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de vorm van een oppositionele opstandige stoornis. Er is tevens sprake van een leer- en onderwijsprobleem en er bestaan grote zorgen rondom de opvoedingsomstandigheden. Dit was ook het geval ten tijde van de tenlastegelegde feiten en deze beïnvloedden haar gedragskeuzes en gedragingen. In het onderhavige onderzoek is zichtbaar geworden dat verdachte geneigd is om haar gedragsproblemen en slechte prestaties op school te ontkennen. Ook zijn de verhalen die zij vertelt niet altijd coherent noch consistent, is zij geneigd om haar eigen functioneren positiever af te schilderen en geeft zij er blijk van de waarheid naar haar hand te zetten. Verdachte heeft er moeite mee om gezag en autoriteit te accepteren en vertoont in sterke mate zelfbepalend gedrag. Dit gedrag lijkt versterkt te worden doordat ouders het negatieve gedrag van verdachte ontkennen, waarmee ze het negatieve gedrag van verdachte (wellicht onbewust en onbedoeld) legitimeren en waardoor verdachte (buitenshuis) onvoldoende begrensd wordt en zij antisociaal gedrag laat zien. Verdachte leek niet in staat om te reflecteren op haar eigen functioneren en de situatie waar zij in beland was, er verantwoordelijkheid voor te nemen en tot andere keuzes te komen, bijvoorbeeld om niet mee te gaan naar de Postjesweg. Geadviseerd wordt om verdachte de tenlastegelegde feiten verminderd toe te rekenen. Het risico op toekomstig grensoverschrijdend gedrag wordt als matig tot hoog ingeschat. Behandeling wordt noodzakelijk geacht en dient gericht te worden op de oppositionele opstandige stoornis, de gevolgen van de medische problemen (begeleiden acceptatieproces, psycho-educatie) en de opvoedingsvaardigheden van ouders, (gedrags)problemen op school (spijbelen, recalcitrant, brutaal en zelfbepalend gedrag, dreigende uitval) en constructieve besteding van de vrije tijd. Hierbij kan gedacht worden aan Forensische Ambulante Systeem Therapie (FAST) in combinatie met een individuele agressieregulatietraining op maat bij de Waag of (een) vergelijkbare behandeling(en) bij dezelfde of een andere instelling. Gezien het huidige functioneren van het gezin zouden idealiter gezien alle gezinsleden bij de therapie betrokken moeten worden. Voortzetting van de begeleiding door IFA is geïndiceerd. Een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) voor de duur van een jaar wordt aan de orde geacht, omdat verdachte de gedragsproblemen ontkent en
bagatelliseert. Dit leidt tot grote zorgen, waarbij de afhoudende houding van het systeem de
problemen (mede) in stand lijkt te houden. De ontwikkelingsmogelijkheden van verdachte worden zodoende onvoldoende aangesproken en zij dreigt op school uit te vallen en verder af te glijden. Haar medische problemen worden hierbij als reden van de schoolproblemen aangedragen, maar hoewel ze enigszins een rol gespeeld kunnen hebben, lijken zij niet de belangrijkste oorzaak hiervan te zijn. De GBM zou de nodige externe druk kunnen genereren om verdachte (en het gezin) tot voldoende actiever meewerken aan de interventies te bewegen en de ernst van de situatie te laten beseffen, zodat de ontwikkeling van verdachte ten positieve beïnvloed kan worden en de kans op toekomstig overschrijdend gedrag verkleind wordt. Begeleiding door Jeugdbescherming Regio Amsterdam dient hierbij te worden voortgezet.
De psychiater komt tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van een oppositioneel opstandige gedragsstoomis. Dit was ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde eveneens het geval. Deze stoornis heeft invloed gehad op verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Samenhangend met deze gedragsstoomis neigt zij er toe grenzen op te zoeken en deze te overtreden en is zij snel geprikkeld. Zij wordt snel boos en heeft moeite met het zich houden aan de gestelde regels waarbij zij er toe neigt om deze te overtreden. Geadviseerd wordt onderzochte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Gesteld kan worden dat beschermende factoren die in het leven van verdachte aanwijsbaar zijn, bestaan uit een gemiddelde intelligentie en het opgroeien in een milieu waarin iedereen zijn scholing afrondt en werkt. Zeer zorgelijk is wel dat er hij alle gezinsleden (bestaande uit ouders, een veel oudere broer en een aantal oudere, inmiddels volwassen, zussen) een neiging bestaat om te externaliseren. Gesignaleerde problemen in het gedrag van verdachte worden ontkend en aan anderen toegeschreven hetgeen de ontwikkeling van haar niet ten goede komt aangezien zij hierdoor minder goed aan haar problemen kan werken omdat deze ontkend worden. Geadviseerd wordt om verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen waarbij ze zich dient te houden aan de aanwijzingen van de Jeugdbescherming welke begeleiding bij voorkeur voor langere tijd dient te worden opgelegd met daarbij een traject van intensieve forensische begeleiding en een individueel behandeltraject op een jeugd forensisch psychiatrische polikliniek zoals de Waag, waarbij ouders nauw dienen te worden betrokken en ook zelf, naast het individuele traject van verdachte, intensieve begeleiding dienen te krijgen met onder meer als doel dat zij hun rol als ouder weer gaan pakken. De GBM wordt geadviseerd in verband met de combinatie van een ernstig ten laste gelegd feit, forse gedragsproblematiek de noodzaak van een zeer stevige stok achter de deur aangezien de ernst van de bij verdachte aanwezige problematiek en de daarmee samenhangende behandelnoodzaak niet onder ogen wordt gezien, noch door verdachte zelf, noch door haar ouders.
Ter zitting heeft de Raad overeenkomstig de conclusies van de deskundigen geadviseerd om aan verdachte een jeugddetentie op te leggen en daarnaast de GBM. Daarbij dient verdachte naar school te gaan, mee te werken met IFA en JBRA en mee te werken met de individuele en de systeembehandeling. Er staat reeds een intake gepland bij De Waag, maar indien er geen sprake is van vertraging heeft de Raad geen bezwaar als deze bij De Bascule plaatsvinden.
Ook JBRA heeft zich aangesloten bij voornoemde adviezen. Het strakke kader van de GBM is noodzakelijk om de kans dat verdachte terugvalt en recidiveert te verkleinen. Verdachte dient dan mee te werken met de individuele en de systeemtherapie.
Gelet op al het voorgaande zal aan verdachte mede gelet op de ernst van feit 1 een forse onvoorwaardelijke jeugddetentie worden opgelegd welke gelijk is aan het voorarrest. De rechtbank acht het niet opportuun om aan verdachte een langere jeugddetentie op te leggen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de ernst van het onder 1 primair begane misdrijf aanleiding geeft tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig strafbaar feit terwijl er bij verdachte sprake is van forse gedragsproblematiek in de vorm van een oppositioneel opstandige gedragsstoomis. De rechtbank zal verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar aanmerken, zoals geadviseerd. Om recidive te voorkomen dient zij in het kader van de maatregel mee te werken met de behandeling en begeleiding die haar worden opgelegd. Verdachte dient naar school en stage te gaan volgens het rooster en dient zich daar aan de regels te houden. Ook dient zij mee te werken met de begeleiding vanuit Spirit IFA en zij zal moeten deelnemen aan de individuele therapie en de systeemtherapie bij De Bascule dan wel De Waag. Verdachte dient in dat kader toezicht en begeleiding te krijgen van JBRA. Als verdachte niet meewerkt aan (één van) deze voorwaarden loopt zij het risico om met een time-out dan wel met vervangende jeugddetentie in een Justitiële Jeugdinrichting te worden geplaatst.
Dadelijke uitvoerbaarheid GBM
Gelet op het feit dat verdachte betrokken is geweest bij een ernstig geweldsincident en zij geen enkele openheid heeft gegeven over de feiten is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen. De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen over de persoon van verdachte voorts van oordeel dat de dadelijke uitvoerbaarheid in het belang van de verdachte is.
Daarom zal de rechtbank bevelen dat het programma waaruit de maatregel bestaat dadelijk uitvoerbaar is.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert – hoofdelijk – € 565,45 aan materiële schadevergoeding en € 2.500,-- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank begrijpt van mr. Koopsen dat de vordering tot immateriële schadevergoeding mogelijk slechts een deel van de geleden schade betreft. De benadeelde partij heeft zich het recht voorbehouden een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A bewezen verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit geestelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting door verdachte betwist.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden omtrent de verwondingen en het fysieke en psychische leed dat het incident heef toegebracht alsmede rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,--. De vordering zal hoofdelijk voor dat bedrag worden toegewezen, ter vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de schade mogelijk mede een gevolg is van een omstandigheid die aan de benadeelde partij zelf kan worden toegerekend. De benadeelde partij heeft immers zelf een actieve rol gespeeld bij het organiseren van de confrontatie met de verdachten. Er is door de verdachten [naam medeverdachten] aangifte tegen de benadeelde partij gedaan en het Openbaar Ministerie heeft daarop nog geen vervolgingsbeslissing genomen. De benadeelde partij kan het overige deel van die vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij zal daarnaast ten aanzien van het materiële deel niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het moment van het ontstaan van de schade te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77w, 77wa, 77wc, 77gg, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
medeplegen van poging tot doodslag
en
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
190 (honderdnegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 190 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt aan de verdachte op de
maatregel betreffende het gedrag van de jeugdigevoor de duur van 1 (één) jaar, die bestaat uit:
  • meewerken met de begeleiding vanuit Jeugdbescherming Regio Amsterdam;
  • meewerken met de begeleiding vanuit Spirit IFA (Intensieve Forensische Aanpak);
  • meewerken aan de behandelingen bij De Bascule dan wel De Waag;
  • onderwijs volgen volgens het lesrooster zonder ongeoorloofd schoolverzuim.
Jeugdbescherming Regio Amsterdam, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, heeft tot taak de ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van 12 (twaalf) maanden;
Beveelt dat het programma waaruit de maatregel bestaat,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen de som van € 1.000,-- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 10 (tien) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.S. Schoorl, voorzitter tevens kinderrechter,
mrs. I.M. Nusselder en A.S. Dogan, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 april 2018.