ECLI:NL:RBAMS:2018:1885

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
C/13/644049 / KG ZA 18-209
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een Syrische vluchteling uit een Asielzoekerscentrum na weigering van passende woonruimte

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) en een Syrische vluchteling, aangeduid als gedaagde. De gedaagde, die eerder in een Asielzoekerscentrum (AZC) verbleef, had een aanbod voor een containerwoning van de gemeente Amsterdam geweigerd. Het COA stelde dat de gedaagde geen recht meer had op opvang en vorderde ontruiming van het AZC. Tijdens de zitting op 14 maart 2018 voerde de gedaagde verweer aan, waarbij hij nieuwe omstandigheden aanvoerde, waaronder een posttraumatisch stresssyndroom als gevolg van zijn ervaringen in Syrië. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel de gedaagde geen recht meer had op opvang, er aanleiding was om hem een langere ontruimingstermijn te geven van zes weken na betekening van het vonnis. Dit was gebaseerd op de medische toestand van de gedaagde en de miscommunicatie van de gemeente over zijn huisvestingsstatus. De kosten van de procedure werden verrekend, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Het verzoek van de gedaagde om vrijstelling van griffierechten werd afgewezen, met de mogelijkheid om hiertegen in verzet te komen binnen een maand na betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/644049 / KG ZA 18-209 AB/MA
Vonnis in kort geding van 28 maart 2018
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
CENTRAAL ORGAAN OPVANG ASIELZOEKERS (COA),
zetelend te 's-Gravenhage,
eiseres bij dagvaarding van 5 maart 2018,
advocaat mr. W.H.J. Semeijn te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. A.H.A. Kessels te Amsterdam.
Partijen zullen hierna het COA en [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 14 maart 2018 heeft het COA gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
Mr. Semeijn en [gedaagde] met mr. Kessels en mevrouw S. Botani, tolk Syrische taal.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is een statushouder uit Syrië. Hij verbleef tot voor kort in het AZC [plaats] . De gemeente Amsterdam heeft hemeen zogenaamde containerwoning aangeboden aan de [adres] te [woonplaats] . [gedaagde] heeft deze woning geweigerd. Het COA heeft zich op het standpunt gesteld dat het om passende woonruimte ging en dat [gedaagde] geen recht meer had op verstrekkingen van het COA, waaronder opvang. [gedaagde] is verzocht het AZC [plaats] te verlaten. Omdat [gedaagde] daar geen gehoor aan gaf, heeft het COA hem in kort geding gedagvaard.
2.2.
Bij mondeling vonnis van 3 januari 2018 is [gedaagde] door de voorzieningenrechter van deze rechtbank veroordeeld het AZC [plaats] uiterlijk op 3 maart 2018 te ontruimen. Daarbij is overwogen dat hij op grond van de geldende regelgeving geen recht meer heeft op opvang door het COA.
2.3.
Op 15 februari 2018 zijn de sloopwerkzaamheden aan het AZC [plaats] , de vroegere [naam gebouw] , begonnen. De bewoners van het AZC [plaats] , onder wie gedaagde, zijn gedwongen verhuisd naar het AZC [plaats] . Het vonnis van 3 januari 2018 kan niet meer tegen [gedaagde] ten uitvoer worden gelegd, nu hij daarin is veroordeeld om zijn ruimte in het AZC [plaats] te ontruimen.

3.Het geschil

3.1.
Het COA vordert samengevat - ontruiming van [gedaagde] uit het AZC aan de [plaats] , dan wel uit enig andere door het COA geleide opvanggelegenheid, binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, ieder eigen kosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer zoals hierna vermeld onder 4.1. en 4.2..
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat sprake is van nieuwe omstandigheden. Inmiddels is door het GCA (medische dienst van het AZC en GGZ arts) en door de psychiater van de GGD vastgesteld dat hij door de gebeurtenissen in Syrië (gevangenschap en marteling) lijdt aan een posttraumatisch stresssyndroom. Dit was op de vorige zitting niet bekend. De ontruimingsbeslissing van 3 januari 2018 moet dus worden herzien.
De weigering van de aangeboden woning kwam door zijn traumatische ervaringen in Syrië; de kamer was namelijk erg klein en donker. [gedaagde] wilde wel een woning in het gebouw accepteren, maar dan op een hogere, lichtere verdieping.
4.2.
Daarbij komt dat de gemeente Amsterdam de afgelopen maanden de indruk heeft gewekt dat [gedaagde] op de wachtlijst stond om als statushouder weer gehuisvest te worden op een niet al te lange termijn. Eerst twee dagen vóór deze zitting is gebleken dat dit op een misverstand berust en dat er sprake is geweest van miscommunicatie tussen verschillende afdelingen binnen de gemeente. [gedaagde] heeft dus zoals het er nu uitziet geen recht op andere woonruimte en komt na ontruiming uit het AZC op straat te staan, zonder middelen van bestaan. Mocht de ontruiming worden toegewezen, dan verzoekt [gedaagde] hem een redelijke ontruimingstermijn te gunnen.
4.3.
Uitgangspunt is (het vonnis van 3 januari 2018 waarbij is vastgesteld) dat [gedaagde] geen recht meer heeft op verstrekkingen door het COA en derhalve ook geen recht op opvang in een AZC.
4.4.
In de onder 4.1. en 4.2. aangevoerde omstandigheden, de medische toestand van [gedaagde] en de door de gemeente gewekte verwachtingen, wordt aanleiding gezien hem een ruimere ontruimingstermijn te gunnen. Deze termijn wordt bepaald op zes weken na betekening van dit vonnis, wat neerkomt op ruim twee maanden na afloop van de in het vorige vonnis bepaalde termijn
4.5.
De kosten van deze procedure worden zoals door het COA ook gevorderd, verrekend, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
4.6.
[gedaagde] heeft verzocht om vrijstelling van de betaling van het griffierecht. Een dergelijk verzoek kan evenwel niet in een kort geding procedure worden behandeld. [gedaagde] kan op grond van artikel 29, lid 1, van de Wet griffierechten burgerlijke zaken gedurende een maand na de betaling van de griffierechten in verzet komen tegen de beslissing van de griffier tot heffing daarvan.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zes weken na betekening van dit vonnis de bij hem in gebruik zijnde ruimte(n) in het AZC [plaats] aan de [plaats] , dan wel in iedere andere door het COA geleide opvanggelegenheid, met al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden,
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.3.
verrekent de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.H. Abbas, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: