ECLI:NL:RBAMS:2018:1880

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
13-751058-18 RK 18-1098
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een opgeëiste persoon in het kader van een Europees aanhoudingsbevel met identiteitsverweer

Op 29 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Staatsanwaltschaft Berlin. De opgeëiste persoon, geboren in Bosnië-Herzegovina, ontkent dat hij de gezochte persoon is en stelt dat de Duitse autoriteiten hem verwarren met zijn tweelingbroer. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat hij inderdaad de persoon is van wie de overlevering wordt verzocht. De rechtbank benadrukt dat de vraag of hij ook de dader van de inbraak is, ter beoordeling van de Duitse strafrechter ligt.

De vordering tot overlevering is behandeld op een openbare zitting op 15 maart 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering. De opgeëiste persoon heeft zijn verweer ondersteund met de stelling dat hij niet de gezochte man is en dat er geen overtuigend bewijs is dat hij betrokken is bij de inbraak waarvoor hij wordt verdacht.

De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank staat de overlevering toe aan de Duitse autoriteiten voor het strafrechtelijk onderzoek naar de woninginbraak. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751058-18
RK-nummer: 18/1098
Datum uitspraak: 29 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 oktober 2017 door de Staatsanwaltschaft (Public Prosecutor’s Office) Berlin, Duitsland, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon 1]volgens het EAB ook bekend onder de volgende namen
[alias 1] , [alias 2] , [alias 3]en
[alias 4]
geboren te [geboorteplaats] , Bosnië-Herzegovina , op [geboortedag 1] 1983, dan wel op [geboortedag 2] 1984, dan wel op [geboortedag 3] 2014
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is:
[alias 2] ,geboren te [geboorteplaats] , Bosnië, op [geboortedag 2] 1984 en dat hij de Bosnische nationaliteit heeft.
De opgeëiste persoon heeft betoogd dat hij niet de door de Duitse autoriteiten gezochte persoon is en dat het EAB geen betrekking op hem heeft. Hij heeft aangevoerd dat hij een tweelingbroer heeft die niet alleen sprekend op hem lijkt maar dat zij ook dezelfde tatoeages hebben laten zetten. Deze tweelingbroer is het criminele pad opgegaan en het contact tussen de beide broers is verbroken. Deze broer is naar alle waarschijnlijkheid degene die de Duitse autoriteiten feitelijk zoeken, aldus de opgeëiste persoon. Voorts heeft hij zijn verbazing er over uitgesproken dat in het dossier een foto zit van een onbekende man.
Standpunt raadsvrouw en verzoek aanhouding
De raadsvrouw heeft de bewering van de opgeëiste persoon ondersteund. Zij heeft verklaard dat zij heeft verzocht om nader onderzoek van de in Duitsland aanwezige vingerafdrukken van haar cliënt, nu de ingestuurde vingerafdrukken niet afkomstig zijn uit de woning waar de inbraak heeft plaatsgevonden en om die reden niet overtuigen. Op dit verzoek is door het IRC afwijzend gereageerd.
[
De rechtbank stelt vast dat deze vraag van de raadsvrouw en het antwoord van het IRC niet zijn opgenomen in het overleveringsdossier, maar dat de officier van justitie niet bestrijdt dat er een e-mailwisseling tussen de raadsvrouw en het IRC heeft plaatsgevonden die door de officier van justitie niet aan het dossier is toegevoegd].
De raadsvrouw heeft om aanhouding verzocht opdat kan worden nagegaan of er op de plaats van de inbraak vingerafdrukken zijn gevonden die overeenkomen met de vingerafdrukken van haar cliënt, de in het kader van de OWL aangehouden persoon.
Standpunt officier van justitieHet is aan de Duitse autoriteiten om te beoordelen of er een redelijke verdenking bestaat jegens de opgeëiste persoon van betrokkenheid bij het in het EAB iomschreven feit. Dat onderzoek is niet aan het openbaar ministerie of aan de rechtbank. Daarom is het verzoek van de raadsvrouw door het Openbaar Ministerie afgewezen. De officier van justitie verzet zich daarom tegen inwilliging van het verzoek. Het zou er toe leiden dat in Nederland een deel van het onderzoek in de Duitse strafzaak wordt gedaan en dat is niet de bedoeling, aldus de officier van justitie.
De opgeëiste persoon bedient zich al langere tijd van meerdere aliassen. In een dergelijk geval gaat het openbaar ministerie af op lichaamskenmerken en bepaalt aan de hand daarvan of dit de door de Duitse autoriteiten gezochte persoon is.
Oordeel rechtbank
De rechtbank moet beoordelen of de opgeëiste persoon degene is die de Duitse autoriteiten willen vervolgen voor de woninginbraak die in het EAB staat omschreven. Ter beoordeling ligt niet voor of de opgeëiste persoon daadwerkelijk bij die inbraak betrokken is. Dit laatste is een bewijsvraag en het antwoord daarop is voorbehouden aan de Duitse rechter die inhoudelijk over de strafzaak zal oordelen en het strafdossier tot zijn beschikking heeft.
Vast staat dat de opgeëiste persoon onder vele aliassen geregistreerd staat. Om die reden is er een dactyloscopisch onderzoek gedaan om zijn identiteit vast te stellen.
De vingerafdrukken die op 22 september 2016 in Duitsland zijn afgenomen van degene die met het EAB wordt opgeëist, zijn vergeleken met de vingerafdrukken van deze op grond van het EAB in Nederland aangehouden persoon. Het vergelijkend onderzoek heeft geleid tot herkenning en identificatie van de aangeboden vingerafdrukken van een persoon geregistreerd onder biometrienummer [nummer] . Onder dit laatste nummer is de aangehouden persoon bekend. De rechtbank concludeert dan ook dat de aangehouden persoon die ter zitting is gehoord de opgeëiste persoon is van wie de overlevering door de Duitse autoriteiten wordt verzocht. De vraag of hij ook de dader van die inbraak zal blijken te zijn, is ter beoordeling van de Duitse strafrechter.
Er is geen aanleiding om hier verder onderzoek naar te doen. Het verzoek om aanhouding wordt daarom afgewezen.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB maakt melding van een aanhoudingsbevel, op vordering van
the Public Prosecutor’s Office in Berlinafgegeven door
the Tiergarten Local Courten gedateerd 12 september 2017.
Zaaksnummer: 353 Gs 3795/17.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Duitsland strafbaar feit.
Dit feit is als volgt omschreven in onderdeel e) van het EAB:
On 11th August, 2016 between 9.00 a.m. and 4.45 p.m., the Party Accused made his way to [adres] , [plaats (Duitsland)] , to the property accomodating the detached single-family dwelling house of the Witness [naam] and attempted, initialy without any success and using a suitable tool, to force open the double-door opening on to the patio at the rear of the building. He subsequently smashed the glass in a kitchen window by using a stone, which he had taken from the garden and proceeded to climb into the dwelling through this opening. The Party Accused searched the living quarters on the ground floor and in the cellar and took cash and jewellery with him to the total value of approximately 13,260.00 Euros, his intention thereby having been to use it for himself.
Degree of participation: Perpetrator.
Standpunt raadsvrouw
De betrokkenheid van de opgeëiste persoon blijkt niet uit de omschrijving van het feit in het EAB. In zoverre voldoet het EAB niet aan de eisen van artikel 2 OLW en moet de overlevering geweigerd worden.
Oordeel rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
In de feitsomschrijving wordt de verdachte van de inbraak aangeduid als ‘the Party Accused’ – in het Duitstalig origineel van het EAB aangeduid als ‘der Beschuldigte’.
Zijn betrokkenheid wordt aangeduid als ‘Perpetrator (‘Täterschaft’).
Uit de feitsomschrijving blijkt dat de opgeëiste persoon ervan wordt verdacht dat hij de gedragingen heeft verricht die in de feitsomschrijving worden beschreven. Het is niet noodzakelijk dat in de feitsomschrijving de opgeëiste persoon met naam en toenaam wordt genoemd, dit geldt nog minder in het geval dat een verdachte zich van meerdere identiteiten bedient en onder verschillende aliassen bekend staat.
De rechtbank is dan ook met de officier van justitie van oordeel dat het verweer faalt. De opgeëiste persoon weet van welk feit hij wordt verdacht en waartegen hij zich in de Duitse strafzaak moet verweren. Dat hij zich hiervan bewust is, bleek ook wel uit het onderzoek ter zitting waarin zijn stelling, kort samengevat, luidt ‘ik was het niet maar mogelijk heeft mijn tweelingbroer de inbraak gepleegd’.
De specialiteit is dan ook voldoende gewaarborgd.

4.Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 18, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Onschuldverweer

Voor zover het gevoerde verweer opgevat moet worden als een onschuldverweer – immers de opgeëiste persoon heeft ter zitting beweerd dat hij niet de door de Duitse autoriteiten gezochte man is, zich dus ook niet heeft schuldig gemaakt aan de in het EAB omschreven woninginbraak en dat hij zelfs nog nooit in Duitsland is geweest – slaagt dit verweer niet.
De opgeëiste persoon heeft zijn bewering tijdens het verhoor ter zitting niet kunnen aantonen.
De onschuldbewering kan dan ook niet leiden tot weigering van de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
de opgeëiste persoon, zich noemende
[alias 2] ,
volgens het EAB zijnde:
[opgeëiste persoon 1]maar volgens het EAB ook bekend onder de volgende namen
[alias 1] , [alias 3]en
[alias 4]en de door de opgeëiste persoon ter zitting opgegeven naam
[alias 2] ,
aan the Prosecutor’s Office Berlin, ten behoeve van het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en N. Rozemond, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.