ECLI:NL:RBAMS:2018:1841

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
29 maart 2018
Zaaknummer
AMS 16/6701
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht verleende omgevingsvergunning voor airco- en ventilatie-units op gemeentelijk monument

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 maart 2018 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunning die was verleend door het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuid van de gemeente Amsterdam aan een horecaonderneming voor het plaatsen van airco-units, een ventilatie-unit en een afvoerkanaal op het achterdak van een gemeentelijk monument. De eisers, bewoners van het pand boven het café, maakten bezwaar tegen deze vergunning, omdat zij vreesden voor geluidsoverlast en geuroverlast door de installatie van de units. De rechtbank oordeelde dat het algemeen bestuur onvoldoende rekening had gehouden met de belangen van de omwonenden en dat de motivering van de vergunningverlening niet voldeed aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg het algemeen bestuur op om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de eisers, waarbij rekening gehouden moet worden met de belangen van de omwonenden. De rechtbank stelde ook vast dat de eisers recht hadden op vergoeding van hun proceskosten en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afweging van belangen bij het verlenen van omgevingsvergunningen, vooral in situaties waar gemeentelijke monumenten en de belangen van omwonenden in het geding zijn.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 16/6701

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2018 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [eiser] (eiser), te [woonplaats] , tezamen: eisers

(gemachtigde: mr. J. Zwiers),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder (hierna: het algemeen bestuur)
(gemachtigde: mr. G.A. Janssen).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
de besloten vennootschap [bedrijf], gevestigd te [plaats] (hierna: [bedrijf] ).

Procesverloop

Met het besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft het algemeen bestuur aan [bedrijf] een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van airco-units, een ventilatie-unit en een afvoerkanaal op het achterdak van het gebouw [adres 1] in [plaats] . Eisers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 13 september 2016 (het bestreden besluit) heeft het algemeen bestuur het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het algemeen bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Het algemeen bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens [bedrijf] zijn de eigenaren [naam 1] en [naam 2] verschenen.

Overwegingen

Achtergrond
1. [bedrijf] is een horecaonderneming gevestigd op de begane grond van het adres [adres 1] , dat een gemeentelijk monument is. Ten behoeve van het café heeft de exploitant airco-units, een ventilatie-unit en een afvoerkanaal geplaatst. Eisers wonen schuin boven het café: eiseres woont op [adres 2] en eiser op [adres 3] . In goed overleg met eisers (en andere omwonenden) heeft de exploitant van [bedrijf] het afvoerkanaal op enige afstand van de dakterrassen van omwonenden geplaatst. De airco-units zijn in eerste instantie schuin onder de balkons en slaapkamers van eisers aangebracht. Omdat met name één van de airco’s, die van een ander type is dan de andere twee, voor geluidsoverlast zorgde heeft de exploitant van [bedrijf] besloten deze ene airco te verplaatsen. De overige airco’s zijn van een houten ombouw voorzien.
Besluitvorming
2. Op 7 januari 2016 heeft [bedrijf] een omgevingsvergunning aangevraagd ter legalisering van de geplaatste airco-units, de ventilatie-unit en het afvoerkanaal op het achterdak van het gebouw aan de [adres 1] in [plaats] .
3. Het bouwplan is voorgelegd aan de Commissie voor Welstand en Monumenten (de welstandscommissie). Op 25 februari 2016 heeft de welstandscommissie een negatief advies uitgebracht. Dit advies luidde:
“Niet akkoord. De installatie-units dienen in beginsel, voor zover mogelijk, intern te worden ondergebracht. De kanalen dienen rechtstandig omhoog te worden gerealiseerd (zonder bochten). Installaties die niet intern kunnen worden opgelost, dienen te worden geclusterd en voorzien van een hoogwaardige omkleding (dus geen pallets).”
4. Naar aanleiding van het advies van de welstandscommissie heeft [bedrijf] het bouwplan op 14 maart 2016 aangepast. Op 21 maart 2016 heeft de welstandscommissie opnieuw geadviseerd:
“Niet akkoord. Met de aanpassing is onvoldoende tegemoet gekomen aan het vorige advies. Er is niet aangetoond waarom de installaties niet intern kunnen worden opgelost. Op basis van het aangeleverde tekenwerk is slechts vast te stellen dat de aanwezige installaties voorzien zijn van een omkleding en dat het kanaal op de hogere bouwlagen rechtstandig is gemaakt. Voor een goede beoordeling dient de plattegrond van onderhavige verdieping te worden aangeleverd, waarbij inzichtelijk wordt gemaakt, dat (…) tegemoet wordt gekomen aan de bezwaren.”
5. [bedrijf] heeft het bouwplan opnieuw aangepast en ingediend op 11 april 2016. Op dezelfde dag heeft de welstandscommissie weer advies uitgebracht:
“Niet akkoord. De ombouw van de installaties op het achterdak is akkoord. Het afvoerkanaal tegen de achtergevel dient echter in zijn geheel rechtstandig te zijn. dit houdt in dat óf de kanalen vanaf de installatie intern dienen te worden verplaatst óf vanaf de buiten-unit een horizontaal kanaal over de dakvloer dient te lopen richting de hoek, met als resultaat een volledig rechtstandig kanaal.”
6. Nadat [bedrijf] het bouwplan op 12 april 2016 nogmaals heeft aangepast, heeft de welstandscommissie op 13 april 2016 een positief advies uitgebracht. Het bouwplan dat akkoord is bevonden wijkt af van de oorspronkelijk ingediende aanvraag (en de bestaande illegale situatie), met dien verstande dat het afvoerkanaal is verplaatst, verlaagd en rechtstandig is vormgegeven en dat alle airco-units zijn geclusterd op de plek waar op dit moment twee van de drie airco’s zijn geplaatst.
7. Met het primaire besluit is de omgevingsvergunning op basis van het aangepaste bouwplan verleend. Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt.
8. Met het bestreden besluit heeft het algemeen bestuur de bezwaren van eisers ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 29 augustus 2016.
9. Eisers zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Het algemeen bestuur heeft onvoldoende rekening gehouden met de belangen van omwonenden, waaronder eisers.
Wat kan en moet de rechtbank beoordelen?
10. Voor de wet- en regelgeving die op deze zaak van toepassing is, verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak, die daar deel van uitmaakt.
11. Zowel voor het bouwen van een bouwwerk als het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan en het verstoren of in enig opzicht wijzigen van een gemeentelijk monument is een omgevingsvergunning vereist. Dit volgt uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Een omgevingsvergunning wordt - onder meer - geweigerd indien het bouwen van een bouwwerk in strijd is met het bestemmingsplan of met redelijke eisen van welstand (artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wabo).
12. Het bouwplan is voor wat betreft het afvoerkanaal en de airco-units in strijd met het geldende bestemmingsplan “Rivierenbuurt” (het bestemmingsplan). Volgens dit bestemmingsplan hebben de gronden waarop de aanvraag ziet de bestemming “Gemengd-2”. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen “Waarde-Archeologie”, “Waarde-Architectonische eenheid” en “Waarde-Cultuurhistorie 1”. Het bouwplan is in strijd met artikel 7.2.2 van het bestemmingsplan, omdat de maximum bouwhoogte van 15 meter van het hoofdgebouw met 4 meter wordt overschreden door het afvoerkanaal en de maximum bouwhoogte van 3 meter ter plaatse van de achteruitbouw met 2,96 meter wordt overschreden door de airco-units. Tussen partijen is dit ook niet in geschil.
13. Het algemeen bestuur kan in afwijking van het bestemmingsplan toch een omgevingsvergunning verlenen, maar dit mag niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Dit staat in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo. In dit geval heeft het algemeen bestuur de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en sub a, onder 2º van de Wabo en artikel 4, eerste lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenaamde kruimelregeling.
14. Het algemeen bestuur heeft een zekere beoordelingsvrijheid bij de keuze om wel of niet van het bestemmingsplan af te wijken. Ter invulling van die beoordelingsruimte heeft het algemeen bestuur beleidsregels vastgesteld voor kruimelgevallen. Dit beleid is opgenomen in “Omgevingsvergunning A2. Voor het snel afhandelen van afwijkingsbesluiten voor omgevingsvergunningen” (hierna: de Beleidsregels).
15. Gelet op de beoordelingsruimte van het algemeen bestuur kan en zal de rechtbank in deze procedure alleen beoordelen of het algemeen bestuur ‘in redelijkheid’ de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Daarbij zal de rechtbank ook beoordelen of het algemeen bestuur heeft gehandeld overeenkomstig haar eigen beleid, dan wel of er sprake is van bijzondere omstandigheden om van dat beleid af te wijken.
Beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden
Strijd met het bestemmingsplan en toepassing kruimelregeling
16. Volgens het algemeen bestuur voldoet het bouwplan aan de Beleidsregels, waardoor de omgevingsvergunning in beginsel moet worden verleend als zich geen bijzondere omstandigheden en andere weigeringsgronden voordoen. Eisers zijn het daar niet mee eens. Volgens eisers wordt niet voldaan aan de voorwaarden 1, 4, 5 en 6 van beleidsregel 9. De rechtbank vindt hier het volgende van.
17. Beleidsregel 9 gaat over ventilatiesystemen met bijbehorende afvoerpijpen en leidingkokers en luidt:
In het hele stadsdeel wordt voor het bouwen en gebruiken van een voor het hoofdgebruik noodzakelijke ventilatiesysteem met bijbehorende afvoerpijpen en leidingkokers, een ‘omgevingsvergunning a2’ verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. het is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering van het hoofdgebruik;

(..)

4. de akoestische specificaties tonen aan dat wordt voldaan aan wettelijke normen;

5. de omvang en capaciteit is aantoonbaar met akoestische specificaties niet groter dan noodzakelijk;

6. voor de plaatsing wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met overlast voor omwonenden;

(…).

Onder een ventilatiesysteem wordt volgens de toelichting bij beleidsregel 9 verstaan: ‘een installatie voor het afvoeren van vuile lucht of het verwarmen of koelen van lucht (airco’s)’.
18. De rechtbank stelt vast dat eisers aanvankelijk hebben aangevoerd dat niet is voldaan aan voorwaarde 1 van beleidsregel 9, maar dat zij op de zitting hebben aangegeven dat zij niet langer betwisten dat het hoofdgebruik horeca is en de installaties noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering van [bedrijf] . Eisers vinden echter de wijze waarop de installaties in de omgevingsvergunning zijn uitgevoerd niet noodzakelijk. Aangezien voorwaarde 1 niet ziet op de noodzakelijkheid van de uitvoering van de installaties slaagt deze beroepsgrond niet.
19. Ten aanzien van voorwaarde 4 heeft het algemeen bestuur in het bestreden besluit aangegeven dat het afvoerkanaal en de airco’s gecertificeerde installaties betreffen waarbij er van kan worden uitgegaan dat deze voldoen aan de wettelijke (geluids)normen. De aanvraag van [bedrijf] met de bijbehorende specificaties van de installaties zijn getoetst door deskundige medewerkers van de afdeling Vergunningen, aldus het algemeen bestuur. Eisers voeren aan dat onduidelijk is welke certificaten van toepassing zijn en, als het standpunt van het algemeen bestuur al zou worden gevolgd, alleen is aangetoond dat de airco’s ieder voor zich voldoen aan de wettelijke geluidsnormen, maar niet dat de airco’s gezamenlijk ook zullen voldoen. Vanwege de clustering van de airco’s zal een cumulatie van geluid ontstaan.
20. De rechtbank overweegt dat het in de eerste plaats aan het algemeen bestuur is om aan te tonen dat wordt voldaan aan het beleid om een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van de maximum bouwhoogtes in het bestemmingsplan. Ook al ontbreken in dit geval de akoestische specificaties, de rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen dat het hier gaat om gecertificeerde airco’s die ieder op zich aan de wettelijke (geluids)normen voldoen, zoals is beoordeeld door deskundige medewerkers van de afdeling Vergunningen. Ten aanzien van de beroepsgrond van eisers dat niet is aangetoond dat de geclusterde airco’s gezamenlijk voldoen aan de wettelijke (geluids)normen, overweegt de rechtbank dat dit niet als vereiste is opgenomen in voorwaarde 4. Deze beroepsgrond zal worden besproken bij voorwaarde 6.
21. Het algemeen bestuur heeft ten aanzien van voorwaarde 5 in het bestreden besluit opgenomen dat de omvang en capaciteit niet worden vergroot ten opzichte van de bestaande situatie en dat de verwachting is dat de geluids- en geurproductie niet zal toenemen. Eisers wijzen erop dat de afvoerpijp aanzienlijk wordt verkort waardoor de afvoer onder het hoogste punt van het complex uitkomt waardoor geluids- en geuroverlast zal toenemen.
22. De rechtbank stelt voorop dat voorwaarde 5 van beleidsregel 9 ziet op akoestische specificaties van de installaties, zodat geuraspecten geen rol spelen bij de vraag of aan voorwaarde 5 wordt voldaan. Dat de omvang en capaciteit niet worden vergroot ten opzichte van de bestaande situatie - zoals het algemeen bestuur heeft gesteld - acht de rechtbank geen valide argument. De bestaande situatie betreft immers een niet vergunde - dus illegale - situatie. Omdat de aanvraag voor de installaties met de bijbehorende specificaties zijn getoetst voor deskundige medewerkers van de afdeling Vergunningen, ziet de rechtbank ook hier geen aanleiding om te twijfelen dat aan voorwaarde 5 wordt voldaan. Eisers hebben geen akoestisch rapport ingebracht waaruit het tegendeel blijkt. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
23. De grootste pijn voor eisers zit in voorwaarde 6 van beleidsregel 9. Eisers wijzen erop dat de afvoerpijp vijf meter korter wordt en vijf meter dichter bij het dakterras van eiseres komt. Dit, vanwege de (welstand) voorwaarde dat het afvoerkanaal rechtstandig moet worden uitgevoerd. Volgens eisers zorgt dit voor geuroverlast. De afvoerpijp komt ver onder het hoogste punt van het complex, vlak naast het dakterras van eiseres. Daardoor zal volgens eiseres de lucht blijven hangen pal naast en op haar dakterras. Verder moet de airco die het meeste geluid produceerde nu weer terug bij de andere airco’s worden geplaatst, waardoor de geluidsoverlast zal terugkeren. Destijds is vanwege ondervonden geluidsoverlast juist in goed overleg met de exploitant van [bedrijf] overeengekomen om deze ene airco te verplaatsen. Daardoor ondervinden eisers nu geen geluidsoverlast meer. Met de verleende omgevingsvergunning komt de airco die voor geluidsoverlast zorgde op 3 meter afstand van het raam van eiser ( [adres 3] ) en pal onder het slaapkamerraam van eiseres ( [adres 2] ) te staan. Ook door het clusteren van de airco’s zal de geluidsoverlast toenemen.
24. Het algemeen bestuur heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat wordt voldaan aan voorwaarde 6. Het afvoerkanaal zal dusdanig worden geplaatst dat het niet bij omwonenden voor de ramen langs loopt. Verder voldoen de installaties aan de wettelijke normen van geluid- en geuremissie. Mocht blijken dat eisers na plaatsing van het afvoerkanaal en de airco’s overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning geluids- en/of geuroverlast ervaren, dan kunnen metingen worden verricht en kan daartegen handhavend worden opgetreden als niet aan de wettelijke normen wordt voldaan. De enkele vrees voor toename van geluid is echter geen reden om de vergunning te weigeren, aldus het algemeen bestuur. In het verweerschrift heeft het algemeen bestuur erop gewezen dat het feit dat het hier om een gemeentelijk monument gaat heel bepalend (en beperkend) is voor de mogelijkheden voor de uitvoering van het bouwplan. Binnen de randvoorwaarden van de welstand en de status van het pand als monument is rekening gehouden met de belangen van omwonenden, aldus het algemeen bestuur.
25. De rechtbank stelt voorop dat strijd met redelijke eisen van welstand en strijd met het bestemmingsplan twee afzonderlijke weigeringsgronden zijn voor het verlenen van een omgevingsvergunning (zie artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder c en d, van de Wabo). Bij de beoordeling of in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning kan worden verleend, en in het bijzonder of daarbij voldoende rekening is gehouden met de belangen van eisers, kunnen redelijke eisen van welstand dan ook niet doorslaggevend zijn. De rechtbank is van oordeel dat het algemeen bestuur in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat - zoals in voorwaarde 6 is neergelegd - voor de plaatsing van de installaties zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met overlast voor omwonenden. Op de door eiseres aangevoerde vrees van geuroverlast vanwege de locatie van het afvoerkanaal, is het algemeen bestuur niet ingegaan. Dat welstandseisen voorschrijven dat het afvoerkanaal rechtstandig moet worden uitgevoerd, betekent niet dat het algemeen bestuur bij de beoordeling om af te wijken van het bestemmingsplan geen rekening meer kan houden met de belangen van eiseres. Verder acht de rechtbank de motivering van het algemeen bestuur dat “de enkele vrees voor toename van geluid geen reden is om de vergunning te weigeren” ontoereikend. Deze vrees van eisers is immers gebaseerd op in het verleden concreet ondervonden geluidsoverlast. Eisers hebben er daarom belang bij dat de airco niet wordt teruggeplaatst op de locatie, waar zij geluidsoverlast hebben ondervonden. De rechtbank is van oordeel dat het algemeen bestuur in zijn beslissing om - in afwijking van het bestemmingsplan - een omgevingsvergunning te verlenen onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van eisers. Evenmin heeft het algemeen bestuur aangetoond dat wordt voldaan aan voorwaarde 6 van beleidsregel 9.
26. Deze beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel van artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Gelet op de beoordelingsruimte van het algemeen bestuur ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. Het algemeen bestuur zal een nieuwe beslissing op het bezwaar moeten nemen.
27. De rechtbank zal nu ook nog ingaan op de overige beroepsgronden van eisers, zodat het algemeen bestuur bij de nieuw te nemen beslissing op het bezwaar rekening kan houden met het oordeel van de rechtbank.
Redelijke eisen van welstand
28. Het bouwplan is meerdere keren voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie. Na verschillende aanpassingen van het bouwplan heeft de welstandscommissie op
13 april 2016 aangegeven dat zij daartegen geen bezwaar (meer) heeft. Het algemeen bestuur stelt zich onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie op het standpunt dat geen sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Volgens eisers heeft het algemeen bestuur echter ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan het advies van de welstandscommissie. De welstandscommissie had volgens eisers niet alleen moeten toetsen aan hoofdstuk 6 uit de welstandsnota ‘De Schoonheid van Amsterdam 2013’ (hierna: de Welstandsnota), maar ook aan hoofdstuk 4, waarin staat dat welstand wat betreft de achterkant van gebouwen beperkt dient te blijven tot het voorkomen van excessen.
29. De rechtbank overweegt dat het algemeen bestuur, hoewel hij niet aan het welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid van de welstandstoetsing bij hem berust, volgens vaste rechtspraak in beginsel doorslaggevende betekenis aan het welstandsadvies mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het algemeen bestuur dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel over de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, hoeft het overnemen van het welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
30. De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan hoofdstuk 6.12 van de Welstandsnota. Uit het advies van de bezwaarschriftencommissie volgt dat de welstandscommissie op 6 juni 2016 nog een schriftelijke reactie heeft gegeven op het bezwaarschrift. Op de zitting is door de gemachtigde van het algemeen bestuur toegelicht dat het gaat om een e-mailbericht van de secretaris van de welstandscommissie, die in zijn geheel is opgenomen in het advies van de bezwaarschriftencommissie. In de schriftelijke reactie staat dat de welstandscommissie geen aanleiding ziet om af te wijken van de standaardcriteria uit hoofdstuk 6 (‘Veel voorkomende kleine bouwplannen’) van de Welstandsnota. Pas wanneer er sprake is van een initiatief dat niet past binnen de standaardcriteria in hoofdstuk 6, wordt toegekomen aan een ‘gewogen oordeel’ op basis van andere hoofdstukken en criteria uit de Welstandsnota. Dat is hier volgens de (secretaris van de) welstandscommissie niet aan de orde.
31. In hoofdstuk 6 is opgenomen dat voor installaties onder meer het volgende geldt:
- installaties inpandig realiseren (tenzij er aantoonbare redenen zijn dat deze niet of niet geheel inpandig kunnen worden gerealiseerd);
- installaties hebben een neutrale kleurstelling, waardoor de opbouw tegen de lucht of de achterliggende gevel wegvalt;
- bij meerdere installaties op een dak deze in beginsel clusteren en voorzien van een ombouw;
Voor afvoerkanalen geldt:
- hoogstens één afvoerkanaal aan, op of bij een pand;
- als één geheel vormgeven (recht en zonder bochten);
- materialen en kleuren onopvallend (zoals gegalvaniseerd staal, antraciet of een andere grijstint).
32. In dit geval is niet in geschil dat de airco’s niet inpandig kunnen worden gerealiseerd, zodat de welstandscommissie plaatsing op het dak akkoord heeft bevonden. De welstandscommissie heeft het bouwplan verder pas akkoord bevonden toen het afvoerkanaal rechtstandig was uitgevoerd en de airco’s geclusterd op het dak waren geplaatst. De rechtbank is van oordeel dat het bouwplan, dat hier voorligt en waarvoor het algemeen bestuur een omgevingsvergunning heeft verleend, past binnen de standaardcriteria van hoofdstuk 6. Er bestond dan ook geen aanleiding om het bouwplan ook nog te toetsen aan de criteria in hoofdstuk 4. Deze beroepsgrond van eisers slaagt niet.
33. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van gebreken in de totstandkoming van het advies. Dat eisers zich niet kunnen vinden in het welstandsadvies, maakt het advies niet ondeugdelijk of onzorgvuldig. Nu eisers tot slot geen deskundig tegenadvies hebben overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat het algemeen bestuur onder verwijzing naar het welstandsadvies heeft kunnen concluderen dat het bouwplan voldoet aan redelijke eisen van welstand. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo zich niet voordoet.

Conclusie

34. Het beroep is gegrond. Het algemeen bestuur zal een nieuwe beslissing moeten nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank geeft het algemeen bestuur in overweging om een oplossing te onderzoeken waarbij zowel de welstandseisen worden gerespecteerd als zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de belangen van eisers wat betreft geluids- en geuroverlast. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in hoofdstuk 6.12 van de Welstandsnota is opgenomen dat voor installaties op het dak geldt dat deze
in beginselworden geclusterd. Om het onderzoeken van een mogelijke oplossing tijd te gunnen, acht de rechtbank het toepassen van een bestuurlijke lus in dit geval geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze.
35. Omdat het beroep gegrond is zal de rechtbank bepalen dat het algemeen bestuur het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.
36. Daarnaast zal de rechtbank het algemeen bestuur veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het algemeen bestuur op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het algemeen bestuur op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het algemeen bestuur in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1.002,-
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. van der Linden-Kaajan, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Bakker, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken 13 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.