Op 27 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het (in vereniging) bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van diverse soorten harddrugs en softdrugs, alsook van witwassen. De verdachte was niet aanwezig op de zitting en werd vertegenwoordigd door zijn raadsman, mr. R.H. Bouwman. De officieren van justitie, mrs. A. van de Venn en M.A. van der Vlugt, stelden dat de verdachte wetenschap had van de aanwezige verdovende middelen en geldbedragen in de woning waar hij kortstondig aanwezig was. Echter, de verdediging betoogde dat er geen bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de aanwezigheid van deze goederen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap van de verdachte over de in de woning aangetroffen verdovende middelen en geldbedragen. De rechtbank oordeelde dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning niet voldoende was om te concluderen dat hij wetenschap had van de goederen die daar waren aangetroffen. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de voorwerpen in de woning op verschillende plaatsen waren gevonden, wat het bewijs van wetenschap verder bemoeilijkte.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de tenlastegelegde feiten niet bewezen konden worden en heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen. Tevens is besloten dat de in beslag genomen goederen aan de verdachte teruggegeven dienen te worden. Dit vonnis is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 27 februari 2018.