ECLI:NL:RBAMS:2018:1717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
13/650078-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse aangifte van diefstal met geweld en oplichting van een verzekeringsmaatschappij

Op 26 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van valse aangifte van diefstal met geweld en oplichting van een verzekeringsmaatschappij. De verdachte, geboren in 1972 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, deed op 28 januari 2015 aangifte van diefstal met geweld van twee iPhones in zijn restaurant. Hij beweerde dat twee mannen hem hadden overvallen en de telefoons hadden gestolen. Echter, uit technisch onderzoek bleek dat de IMEI-nummers van de opgegeven telefoons al in gebruik waren bij een derde persoon, wat de aangifte als vals deed blijken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een valse aangifte had gedaan, wetende dat het feit niet had plaatsgevonden. Daarnaast had hij de verzekeringsmaatschappij [bedrijf 1 B.V.] opgelicht door een schadeclaim in te dienen ter hoogte van € 1.333,30, gebaseerd op deze valse aangifte. De rechtbank achtte zowel de valse aangifte als de oplichting bewezen en veroordeelde de verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken en een geldboete van € 1.000,-. De rechtbank overwoog dat de verdachte met zijn handelen de politie onnodig had belast en misbruik had gemaakt van het vertrouwen in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650078-15 (Promis)
Datum uitspraak: 26 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1972,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
verblijfadres in het buitenland: [adres] , [plaats] te [land] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16 januari 2018 en 12 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.E. Woudman en van wat de (gemachtigd) raadsvrouw van verdachte, mr. A.H. Tiemens, naar voren heeft gebracht. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij:
een valse aangifte van diefstal met geweld heeft gedaan waarbij twee telefoons zouden zijn gestolen; en
verzekeringsmaatschappij [bedrijf 1 B.V.] heeft opgelicht door een schadeclaim in te dienen ter hoogte van € 1.330,30.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Zowel de valse aangifte als de oplichting kunnen bewezen worden verklaard. De overval waarvan [verdachte] aangifte heeft gedaan heeft niet plaatsgevonden. Verdachte heeft de IMEI-nummers opgegeven van de twee telefoons die volgens zijn aangifte van hem zijn gestolen, respectievelijk eindigend op [nummer 1] en [nummer 2] . Verdachte heeft verklaard dat hij met één van die twee telefoons aan het bellen was op het moment van de overval. Uit technisch onderzoek is echter gebleken dat de telefoon met IMEI-nummer eindigend op [nummer 1] al sinds november 2014 in gebruik was bij [persoon 1] . Daarnaast is uit het dossier ook niet gebleken dat met de telefoon met het IMEI-nummer eindigend op [nummer 2] is gebeld op het moment van de overval. De telefoon met het IMEI-nummer eindigend op [nummer 2] is in december 2014 slechts enkele dagen in gebruik geweest. De verzekeringsmaatschappij [bedrijf 1 B.V.] is naar aanleiding van de schadeclaim gebaseerd op de valse aangifte overgegaan tot uitkering van € 1.330,30. Verdachte heeft de verzekeraar middels een samenweefsel van verdichtsels bewogen tot afgifte van het geldbedrag.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel de valse aangifte als de oplichting. Verdachte heeft bij zijn aangifte ten onrechte het IMEI-nummer eindigend op [nummer 1] opgegeven. Verdachte moet zich in de IMEI-nummers hebben vergist, nu hij over meerdere telefoons beschikte (die nog ongebruikt waren). Verdachte had op het moment van de overval meerdere telefoons in zijn bezit en had tevens meerdere abonnementen lopen, waardoor de kans op vergissing groot was. Verdachte heeft geen valse aangifte gedaan, omdat niet kan worden gesteld dat hij
opzettelijkin strijd met de waarheid heeft verklaard toen hij aangifte deed. Het feit dat hij zich heeft vergist bij het opgeven van een IMEI-nummer, staat er niet aan in de weg dat het strafbare feit waarvan hij aangifte heeft gedaan daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verdachte niet verklaard dat hij met de telefoon met het IMEI-nummer eindigend op [nummer 2] aan het bellen was op het moment van de overval. Uit zijn aangifte blijkt dat hij aan het bellen was met een telefoon en vervolgens een telefoon heeft afgegeven, maar hieruit volgt niet dat het om dezelfde telefoon gaat. Gelet op het voorgaande heeft verdachte geen valse aangifte gedaan en hieruit volgt tevens dat verdachte [bedrijf 1 B.V.] niet heeft opgelicht, nu het vereiste oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling en enig oplichtingsmiddel ontbreken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van zowel de valse aangifte als de oplichting. De rechtbank stelt daarvoor aan de hand van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Verdachte heeft op 28 januari 2015 aangifte gedaan van diefstal met geweld van twee telefoons (beide type iPhone 6), gepleegd in zijn winkel op 27 januari 2015. Hij heeft verklaard dat hij in zijn restaurant aan het werk was, toen er twee negroïde mannen binnen kwamen en twee broodjes bestelden. Toen aangever al bellend naar de keuken liep, zou één van de mannen achter hem zijn gaan staan, een mes of een schroevendraaier in zijn rug hebben geprikt en hebben gezegd: “geef die telefoon”. Daarop zou verdachte hebben opgehangen en de telefoon achterlangs aan de man hebben gegeven. De mannen zouden ook nog een andere telefoon die aan de oplader lag hebben meegenomen. Verdachte heeft bij zijn aangifte opgave gedaan van twee IMEI-nummers die zouden horen bij de weggenomen telefoons, waarvan één eindigend op [nummer 1] en de ander eindigend op [nummer 2] .
Na technische acties op beide IMEI-nummers die door verdachte zijn opgegeven, is gebleken dat de telefoon met IMEI-nummer eindigend op [nummer 1] in gebruik was bij [persoon 1] . Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat [persoon 1] deze telefoon van 23 november 2014 tot en met 2 februari 2015 in gebruik heeft gehad. [persoon 1] heeft zelf verklaard dat hij ongeveer twee maanden gebruikt maakt van de telefoon, hetgeen overeenkomt met de historische gegevens. Uit vorenstaande leidt de rechtbank af dat de telefoon al voordat de overval zou hebben plaatsgevonden in gebruik was bij een ander. Het is dan ook onmogelijk dat verdachte deze telefoon op het moment van de overval onder zich had en deze op die dag van hem gestolen is.
Uit de aangifte van verdachte volgt dat hij met een telefoon aan het bellen was en die vervolgens probeerde op te bergen in zijn schort. Eén van de overvallers zei dat hij die telefoon moest geven, waarna hij zijn telefoon heeft gegeven. Dit kan, gelet op het bovenstaande, niet de telefoon met het IMEI-nummer eindigend op [nummer 1] zijn geweest.
Uit onderzoek naar de historische verkeersgegevens blijkt voorts dat met de andere beweerdelijk gestolen telefoon (met IMEI-nummer eindigend op [nummer 2] ) die dag geen gesprekken hebben plaatsgevonden. Uit de historische verkeersgegevens blijkt dat er slechts 26 telecommunicatiemomenten zijn geweest, allen tussen 21 december 2014 en 24 december 2014. Ook deze telefoon kan aldus niet de telefoon zijn waar verdachte ten tijde van de beweerdelijke overval mee aan het bellen was.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat de aangifte van verdachte op dit punt onjuist wordt geïnterpreteerd. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de aangifte duidelijk volgt dat verdachte heeft verklaard dat hij de telefoon waarmee hij aan het bellen was heeft afgegeven, en niet een andere telefoon.
Uit vorenstaande leidt de rechtbank af dat de telefoons waarover verdachte heeft verklaard niet zijn weggenomen op 27 januari 2015. Verdachte heeft aldus in strijd met de waarheid aangifte gedaan.
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouw, dat verdachte zich moet hebben vergist in de IMEI-nummers en dat aldus niet kan worden gesteld dat verdachte opzettelijk in strijd met de waarheid heeft verklaard, overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft in deze zaak twee verklaringen afgelegd. Zijn eerste verklaring betrof zijn aangifte en de tweede verklaring betrof zijn verhoor als verdachte. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte niet consistent is geweest in hetgeen hij heeft verklaard. Tijdens zijn aangifte heeft verdachte verklaard dat één telefoon aan de lader lag en dat hij met de andere telefoon aan het bellen was. Tijdens zijn verhoor als verdachte heeft hij verklaard dat beide telefoons op de werktafel in het doosje aan de oplader lagen. Daarnaast heeft verdachte in zijn aangifte verklaard dat de daders negroïde mannen waren, maar tijdens zijn verhoor als verdachte heeft hij verklaard dat de daders van Marokkaanse of Antilliaanse komaf konden zijn. Wanneer verdachte wordt geconfronteerd met de opgevraagde historische gegevens van beide telefoons, verklaart hij meermaals dat het niet kan. Enige toelichting daarop blijft uit. Zijn raadsvrouw heeft eerst ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte zich moet hebben vergist in de IMEI-nummers, nu hij meerdere telefoons bezat. Nu er geen andere IMEI-nummers zijn overgelegd en dit verweer niet nader is gespecificeerd, is dit verweer voor de rechtbank niet verifieerbaar. De rechtbank acht het geschetste scenario, mede gelet op de verschillende verklaringen die verdachte heeft afgelegd, onaannemelijk.
Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte opzettelijk een valse aangifte heeft gedaan. Verdachte heeft vervolgens, onder meer, deze valse aangifte aan de verzekeraar gestuurd en daarbij verzocht om vergoeding van de schade.
Om veroordeeld te kunnen worden voor oplichting is vereist dat verdachte bij een ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen. Dit moet zijn gedaan met een specifieke, voldoende ernstige vorm van bedrieglijk handelen en met het doel om misbruik van die onjuiste voorstelling te maken. Verdachte moet daarbij ten minste één van de in de wet genoemde oplichtingsmiddelen hebben gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat aan voornoemde vereisten is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte een samenweefsel van verdichtsels en listige kunstgrepen gebruikt, nu hij voorafgaand aan het indienen van de schadeclaim naar de politie is gegaan om aangifte te doen. Deze aangifte is op schrift gesteld en is nader onderbouwd met een factuur van de telefoons. Dit handelen heeft een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen bij de verzekeraar, die tot uitkering van de schadeclaim is overgegaan nu zij dacht dat verdachte was overvallen en was bestolen van beide telefoons. Verdachte had als doel om daar misbruik van te maken, nu hij de schadeclaim kennelijk heeft ingediend om geld te ontvangen van [bedrijf 1 B.V.] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 28 januari 2015 te Amsterdam, aangifte heeft gedaan dat een strafbaar feit is gepleegd, wetende dat dat strafbare feit niet is gepleegd, immers heeft hij, verdachte, ten overstaan van [persoon 2] en [persoon 3] , hoofdagenten Politie Eenheid Amsterdam, opzettelijk in strijd met de waarheid aangifte gedaan van diefstal met geweld;
2.
in de periode 27 januari 2015 tot en met 2 maart 2015 te Amsterdam, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen en door een samenweefsel van verdichtsels, [bedrijf 1 B.V.] heeft bewogen tot de afgifte van een geldbedrag van 1.333,30 euro, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en bedrieglijk en in strijd met de waarheid
- aangifte van diefstal met geweld gedaan op 28 januari 2015 te Amsterdam, van telefoons (merk/type Apple iPhone), gepleegd op 27 januari 2015 te Amsterdam en
- de diefstal met geweld op 27 januari 2015 gemeld bij [bedrijf 2 B.V.] te Amsterdam (tussenpersoon van [bedrijf 1 B.V.] ) en een claim van de schade hiervan ingediend in de periode van 27 januari 2015 tot en met 2 maart 2015,
waardoor [bedrijf 1 B.V.] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 50 (vijftig) dagen.
8.2.
Het standpunt/strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit en geen (subsidiair) strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft aangifte gedaan van een strafbaar feit (overval in zijn winkel, waarbij twee iPhones zijn weggenomen), terwijl hij wist dat dit feit niet was gepleegd. Verdachte heeft met zijn handelen de politie onnodig belast en geprobeerd het ambtelijk gezag te misleiden. Hij heeft dit kennelijk gedaan met het oogmerk om zijn verzekeringsmaatschappij, [bedrijf 1 B.V.] , op te lichten. De verzekeringsmaatschappij heeft als gevolg van deze valse aangifte een totaalbedrag van € 1.333,30 aan verdachte uitgekeerd. Verdachte heeft ogenschijnlijk geen enkel moment stil gestaan bij de gevolgen die een valse aangifte en claim hebben voor de politie en verzekeraar, waaronder bijvoorbeeld het verlies aan manuren bij de politie, die besteed hadden kunnen worden aan de opsporing van (wel gepleegde) strafbare feiten, en is enkel uit geweest op persoonlijk financieel gewin. Verdachte heeft misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer in ambtsedig opgemaakte processen-verbaal en schademeldingsformulieren wordt gesteld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel van de Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 30 januari 2018, waaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig gemaakt heeft aan soortgelijke feiten. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies van het Leger des Heils, gedateerd 1 juni 2017, opgesteld door N. van den Oord. De reclassering adviseert bij een bewezenverklaring een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, omdat verdachte nauwelijks ontvankelijk lijkt te zijn voor hulpverlening.
De rechtbank is van oordeel dat oplegging van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf, gelet op het blanco strafblad van verdachte, een brug te ver is. Om die reden zal zij in de straftoemeting dan ook afwijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd en door de reclassering is geadviseerd. De rechtbank zal een gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen, als 'stok achter de deur' voor verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan enig strafbaar feit. Gelet op het feit dat verdachte nauwelijks ontvankelijk lijkt te zijn voor hulpverlening, zal de rechtbank geen bijzondere voorwaarden aan de straf verbinden. De rechtbank vindt het belangrijk dat daarnaast ook een onvoorwaardelijke straf aan verdachte wordt opgelegd, zodat zij ook een geldboete aan verdachte zal opleggen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 22c, 22d, 23, 24c, 57, 188 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is.
Ten aanzien van feit 2:
oplichting.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) weken.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte voorts tot een
geldboetevan
€ 1.000,- (duizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 (twintig) dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg en S. Leenstra, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 maart 2018.