ECLI:NL:RBAMS:2018:1715

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 maart 2018
Publicatiedatum
26 maart 2018
Zaaknummer
13/659253-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de vervolging van verdachte wegens ziekte van Huntington

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die lijdt aan de ziekte van Huntington. De rechtbank heeft de vervolging van de verdachte geschorst op basis van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Dit oordeel is gebaseerd op een Pro Justitia rapportage van gedragsneuroloog prof. dr. C. Jonker, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte ernstige cognitieve stoornissen vertoont, waardoor hij niet in staat is om complexe situaties te begrijpen en beslissingen te nemen over zijn verdediging.

De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet effectief kan deelnemen aan het strafproces, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende begrijpt waar hij van beschuldigd wordt, wat leidt tot de conclusie dat de vervolging geschorst moet worden. De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vervolging geschorst dient te worden, maar verzet zich tegen een beëindiging van het strafproces, omdat de aangever niet ter terechtzitting aanwezig was.

De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de bevoegdheid tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten bevestigd. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging en het Openbaar Ministerie zorgvuldig afgewogen en uiteindelijk besloten om de vervolging van de verdachte te schorsen, terwijl het verzoek om de zaak te beëindigen werd afgewezen. De aangever moet in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op de schorsing van de vervolging.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/659253-16
Datum uitspraak: 12 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 19 september 2017 en 12 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.E. Woudman, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich tussen 2001 en 2003 schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht/ontuchtige handelingen jegens [persoon 1] , een destijds aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige jongen. Daarnaast is ook het verleiden van voornoemde [persoon 1] tot ontucht en het vertonen van pornografie aan voornoemde [persoon 1] aan verdachte ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen - schorsing van de vervolging

3.1.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen, zoals bedoeld is in artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering (Sv). De verdediging heeft hierbij verwezen naar de Pro Justitia rapportage van 14 december 2017. In dit rapport heeft gedragsneuroloog prof. dr. C. Jonker geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte de strekking van de tegen hem ingestelde vordering zal begrijpen. De gedragsneuroloog heeft vastgesteld dat op diagnostisch niveau sprake is van de ziekte van Huntington, met naar alle waarschijnlijkheid ernstige cognitieve stoornissen en aanwijzingen voor executieve functiestoornissen, waardoor verdachte complexe situaties niet meer begrijpt en niet meer kan overzien, een gestoord oordeelsvermogen heeft en perseverend gedrag vertoont. De verdediging heeft bepleit dat hiermee vast staat dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens, als bedoeld in artikel 16 Sv, wat dient te leiden tot schorsing van de vervolging.
Tevens heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat het voor verdachte niet mogelijk is om effectief deel te nemen aan zijn strafproces, zoals bedoeld in artikel 6 EVRM. Het is door het stadium waarin de ziekte van verdachte zich bevindt voor de raadsvrouw niet mogelijk om samen met verdachte een verdediging op te stellen, nu hij geen beslissingen kan nemen over de verdediging en goed overleg niet mogelijk is. Het bieden van adequate rechtsbijstand is niet mogelijk, aldus de raadsvrouw.
Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om, na de beslissing de vervolging te schorsen, de zaak geëindigd te verklaren, zoals bedoeld in artikel 36 Sv, nu de ziekte van Huntington een progressieve ziekte is, waardoor de toestand van verdachte alleen maar zal verslechteren en opheffing van de schorsing derhalve niet mogelijk zal zijn.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vervolging geschorst dient te worden, omdat hij van mening is dat - in overeenstemming met de conclusies in het rapport en hetgeen hij ter terechtzitting heeft waargenomen - verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen toepassing van artikel 36 Sv, nu aangever niet ter terechtzitting aanwezig is, maar wel heeft aangegeven dat hij van het verloop van de strafzaak op de hoogte wil worden gehouden. Aangever dient in de gelegenheid gesteld te worden om over de toepassing van artikel 36 Sv - een beëindiging van het strafproces - te worden gehoord.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Over de vraag of er redenen zijn voor schorsing van de vervolging overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de Pro Justitia rapportage en het verhandelde ter terechtzitting, blijkt dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestesvermogens zoals bedoeld in artikel 16 Sv. Gedragsneuroloog prof. dr. C. Jonker heeft in de Pro Justitia rapportage van 14 december 2017 geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte de strekking van de tegen hem ingestelde vordering zal begrijpen als gevolg van de aanwezigheid van cognitieve stoornissen, gediagnostiseerd op grond van observatiegegevens, geconstateerde gedragsproblemen en de uitkomsten van beperkt oriënterend cognitief onderzoek. De rechtbank neemt deze conclusie over. Daarnaast heeft de rechtbank haar eigen waarneming ter terechtzitting meegenomen in de beslissing omtrent de schorsing van de vervolging. De rechtbank heeft verdachte een aantal vragen van eenvoudige aard gesteld, waarop verdachte geen inhoudelijke reactie heeft kunnen geven. De rechtbank heeft geconstateerd dat verdachte inderdaad niet voldoende lijkt te begrijpen waarvan hij beschuldigd wordt. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet in staat kan worden geacht de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. De vervolging dient dan ook te worden geschorst.
Het verzoek van de raadsvrouw om artikel 36 Sv toe te passen zal worden afgewezen. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aangever, als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 36 lid 3 Sv, in de gelegenheid moet worden gesteld om op het verzoek te reageren.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Schorst de vervolging van verdachte,
[verdachte].
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.F. de Lemos Benvindo, voorzitter,
mrs. R.H.G. Odink en M. Snijders Blok-Nijensteen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg en S. Leenstra, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 maart 2018.