Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.Het onderzoek ter terechtzitting
2.Tenlastelegging
3.Voorvragen - schorsing van de vervolging
4.Beslissing
[verdachte].
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 maart 2018 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die lijdt aan de ziekte van Huntington. De rechtbank heeft de vervolging van de verdachte geschorst op basis van artikel 16 van het Wetboek van Strafvordering, omdat de verdachte niet in staat is de strekking van de tegen hem ingestelde vervolging te begrijpen. Dit oordeel is gebaseerd op een Pro Justitia rapportage van gedragsneuroloog prof. dr. C. Jonker, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte ernstige cognitieve stoornissen vertoont, waardoor hij niet in staat is om complexe situaties te begrijpen en beslissingen te nemen over zijn verdediging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verdachte niet effectief kan deelnemen aan het strafproces, wat in strijd is met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet voldoende begrijpt waar hij van beschuldigd wordt, wat leidt tot de conclusie dat de vervolging geschorst moet worden. De officier van justitie heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat de vervolging geschorst dient te worden, maar verzet zich tegen een beëindiging van het strafproces, omdat de aangever niet ter terechtzitting aanwezig was.
De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de bevoegdheid tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten bevestigd. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging en het Openbaar Ministerie zorgvuldig afgewogen en uiteindelijk besloten om de vervolging van de verdachte te schorsen, terwijl het verzoek om de zaak te beëindigen werd afgewezen. De aangever moet in de gelegenheid worden gesteld om te reageren op de schorsing van de vervolging.