ECLI:NL:RBAMS:2018:1699

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
13/684510-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met braak uit een oliebollenkraam met ISD-maatregel

Op 27 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in Algerije, die zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland was. De verdachte werd beschuldigd van diefstal met braak uit een oliebollenkraam op 27 november 2017 te Amsterdam. De officier van justitie, mr. P.J. Borst, vorderde een strafmaatregel van twee jaar ISD (Inrichting voor Stelselmatige Daders). Tijdens de zitting werd het bewijs besproken, waaronder de aangifte van de eigenaar van de oliebollenkraam en verklaringen van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de diefstal met braak, ondanks de verdediging die stelde dat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank vond de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig en concludeerde dat het uiterst onaannemelijk was dat iemand anders de inbraak had gepleegd.

De rechtbank legde de ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, omdat de verdachte een veelpleger was en er een hoog recidiverisico bestond. De rechtbank baseerde haar beslissing op het reclasseringsadvies, dat aangaf dat de verdachte in een vicieuze cirkel zat van detentie en delicten, en dat er geen alternatieven voor de ISD-maatregel waren. De rechtbank benadrukte dat de ISD-maatregel niet alleen diende ter beveiliging van de maatschappij, maar ook om de verdachte te helpen bij een terugkeer naar zijn geboorteland. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was mr. S.C. van Klaveren. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684510-17
Datum uitspraak: 27 februari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Algerije (geboorteplaats onbekend) op [geboortedag] 1968,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [Detentie adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.J. Borst, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. N. El Farougui, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 27 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een (oliebollen)kraam heeft weggenomen een of meer oliebol(len), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, waarbij hij, verdachte, die weg te nemen oliebol(len) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van een of meer (hang/cilinder)slot(en) van/aan voornoemde (oliebollen)kraam;
Subsidiair:
hij op of omstreeks 27 november 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk een of meerdere (hang/cilinder)slot(en) en/of een (toegangs)deur van een (oliebollen)kraam (gelegen aan de [straatnaam] in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde diefstal met braak wettig en overtuigend bewezen. Zij komt hiertoe op grond van de aangifte van [aangever] (hierna: aangever) en de processen-verbaal van bevindingen, waaronder de verklaring van getuige [getuige] (hierna: getuige).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden verklaard. Zij voert hiertoe aan dat er op het breekijzer, dat in de oliebollenkraam is aangetroffen, geen dactyloscopische sporen van verdachte zijn aangetroffen. Bovendien blijkt volgens de raadsvrouw niet hoe laat er melding van een inbraak is gedaan en hoeveel tijd er tussen de melding en het aantreffen van verdachte in de oliebollenkraam zat. Omdat niet is gezien dat verdachte de oliebollenkraam heeft opengebroken, is het goed mogelijk dat een ander zich hieraan heeft schuldig gemaakt. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde diefstal van een of meer oliebol(len), refereert zij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de primair ten laste gelegde diefstal met braak kan worden bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De getuige heeft op 27 november 2017 breekgeluiden gehoord en zag achter de oliebollenkraam voeten die niet verder liepen. Hierop belde hij de politie. Deze kregen op voornoemde datum omstreeks 00:51 uur een melding van een inbraak. Toen verbalisanten omstreeks 00:52 uur ter plaatse kwamen, zagen zij dat de deur aan de zijkant van oliebollenkraam openstond. Deze deur bleek geforceerd te zijn, zoals ook te zien is op de aan het proces-verbaal gehechte afbeeldingen. In de oliebollenkraam werd verdachte vervolgens, al kauwend, aangetroffen. Nadat hem de cautie werd gegeven, verklaarde hij ten overstaan van verbalisanten: ‘Ik zit alleen te eten, ik had honger. Ik ben daarom de kraam ingegaan en oliebollen gegeten.’
Gezien het voorgaande concludeert de rechtbank dat het uiterst onaannemelijk is dat een ander dan verdachte in dit zeer korte tijdsbestek, een cilinder- en een hangslot van de oliebollenkraam heeft geforceerd, in de oliebollenkraam spullen uit keukenkastjes heeft gehaald, deze over het aanrecht verspreid heeft neergelegd en dat verdachte vervolgens de oliebollenkraam is binnengegaan en een of meerdere oliebol(len) heeft gegeten. Al het voornoemde zou dan immers in slechts enkele minuten moeten zijn gebeurd.
Daar komt bij dat de rechtbank de verklaring van verdachte ter terechtzitting niet geloofwaardig acht. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij vlak voordat hij de oliebollenkraam binnenging, zag dat de deur van de oliebollenkraam open was en dat hij twee personen zag wegrennen. Hiervan is niets gebleken en bovendien heeft verdachte hierover in een eerder stadium niets verklaard, terwijl hij hiertoe wel de gelegenheid heeft gekregen.
De rechtbank is aldus van oordeel dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een diefstal met braak. Dat er op het gevonden breekijzer geen vingerafdrukken van verdachte zijn aangetroffen, doet daar niet aan af. Bij verdachte zijn immers stoffen handschoenen in beslag genomen, die hij wellicht aanhad toen hij de oliebollenkraam openbrak.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 27 november 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, in een oliebollenkraam heeft weggenomen een oliebol, toebehorende aan [aangever] waarbij hij, verdachte, die weg te nemen oliebol onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak van sloten van voornoemde oliebollenkraam.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.De maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelmatige daders

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd voor de duur van twee jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat oplegging van de ISD-maatregel niet passend en geboden is. Er zijn nog alternatieven voor de ISD-maatregel. Zij heeft verzocht aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met bijzondere (gedrags)voorwaarden. Zo valt volgens haar te denken aan het opleggen van de bijzondere voorwaarde dat hij moet meewerken aan een terugkeer naar Algerije . Terugkeer is ook de wens van verdachte. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de ISD-maatregel voor de duur van één jaar op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Jeugdbescherming en Reclassering van het Leger de Heils van 26 februari 2018, opgemaakt door reclasseringswerker A.R. Veenstra.
Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
Vanwege illegaal verblijf in Nederland zijn veel leefgebieden criminogeen. Er spelen problemen op het gebied van huisvesting, werk, middelengebruik, inkomen en familierelaties. Het ontbreken van een legaal inkomen en middelenmisbruik zijn delictgerelateerd: betrokkene pleegt vermogensdelicten om aan eten, drinken, alcohol en drugs te komen. Dit patroon kan niet doorbroken worden vanwege zijn vreemdelingenstatus: hij kan niet terugvallen op sociale voorzieningen in Nederland waardoor de kans op recidive als hoog wordt ingeschat. Zicht op een structureel bestaan in Nederland heeft hij niet. Betrokkene zou mee willen werken aan een terugkeer naar zijn geboorteland Algerije , maar niet in het kader van een ISD-maatregel. Er is sprake van een vicieuze cirkel waarin detentie afwisselt met (kortdurende) vrijheid, die tot dusver niet doorbroken kon worden. Het plegen van delicten duurt voort en de reclassering ziet, vanwege betrokkenes status als ongewenst vreemdeling en zijn lage responsiviteit, geen mogelijkheden in een voorwaardelijk kader toezicht te houden op bijzondere voorwaarden om de kans op recidive te kunnen verminderen. Een ISD-traject is ons inziens de enige overgebleven optie om het patroon te doorbreken.
Binnen het programma van de ISD voor vreemdelingen in PI Veenhuizen zal worden getracht om betrokkene te motiveren mee te werken aan terugkeer naar het land van herkomst, temeer omdat de maatregel beëindigd wordt als uitzetting mogelijk blijkt. Indien bovenstaand traject niet van de grond komt, dan kan een maatregel ISD dienen om het delictpatroon voor langere tijd te doorbreken.
De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van het bewezen geachte feit aan alle voorwaarden is voldaan die artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt. Bewezen is verklaard dat verdachte een misdrijf heeft begaan waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 1 februari 2018 blijkt dat verdachte in de vijf jaar voorafgaand aan het ten laste gelegde feit (27 november 2017) meer dan drie keer onherroepelijk is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf voor een misdrijf. Het in dit vonnis bewezen verklaarde feit is begaan na tenuitvoerlegging van die straffen. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat er ernstig rekening mee gehouden moet worden dat verdachte opnieuw een misdrijf zal plegen. Gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten eist de veiligheid van goederen het opleggen van de ISD-maatregel. Uit het uittreksel van de justitiële documentatie van 1 februari 2018 blijkt dat ook aan de voorwaarden uit de richtlijn van het Openbaar Ministerie is voldaan: verdachte is een zeer actieve veelpleger, die over een periode van vijf jaren voorafgaand aan het bewezen verklaarde feit meer dan tien processen-verbaal tegen zich zag opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen van de pleegdatum van het ten laste gelegde feit.
Het belangrijkste doel van de ISD-maatregel is de beveiliging van de maatschappij. Verdachte veroorzaakt stelselmatig overlast en schade. Gedurende de ISD-maatregel kan verdachte zich niet schuldig maken aan strafbare feiten. Bovendien zal de ISD-maatregel kunnen worden benut om een succesvolle terugkeer naar het land van herkomst te realiseren. Uit het reclasseringsrapport volgt dat verdachte zonder hulp wenst terug te keren naar Algerije . De rechtbank constateert dat verdachte hiertoe niet zelf in staat is gebleken. De rechtbank is niet gebleken van redenen om deze maatregel niet op te leggen. Zij zal daarom de officier van justitie op dit punt van de vordering volgen. Ter optimale bescherming van de maatschappij, door beëindiging van de recidive van verdachte, en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek en een terugkeer naar Algerije alle kansen te geven, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel nu aannemelijk is dat verdachte, gelet op zijn vreemdelingrechtelijke status, de gehele duur van de maatregel in gesloten setting zal moeten doorbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van hetgeen primair bewezen is verklaard:
-
Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Legt op
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige dadersvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die maatregel in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 februari 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.