Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen en medeplichtigheid aan diefstal van (statiegeld)kratten. De zaak kwam ter terechtzitting op 27 februari 2018, waar de officier van justitie, mr. P.J. Borst, de vordering indiende. De verdachte, geboren in 1993, werd beschuldigd van het samen met anderen wegnemen van kratten in Breukelen en Yerseke. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet had deelgenomen aan de diefstal en dat er geen sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, zowel van het medeplegen als van de medeplichtigheid aan de diefstal. De benadeelde partij, een bedrijf dat schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank wees ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf af, omdat de verdachte zich niet schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd.