ECLI:NL:RBAMS:2018:1696

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 maart 2018
Publicatiedatum
23 maart 2018
Zaaknummer
13/680191-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplichtigheid aan diefstal en poging tot diefstal met braak in vereniging

Op 13 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan diefstal en poging tot diefstal. De zaak betreft meerdere diefstallen van kratten en pallets, gepleegd in de periode van mei 2015 tot en met maart 2016. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 27 februari 2018 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. P.J. Borst, de vordering heeft ingediend. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Veldheer, heeft zich tegen de beschuldigingen verweerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet zelf de diefstallen heeft gepleegd, maar dat hij wel medeplichtig was aan een van de diefstallen door een vrachtauto te huren die voor de diefstal werd gebruikt. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de meeste ten laste gelegde feiten, waaronder de primair ten laste gelegde diefstallen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de daders. Echter, de rechtbank heeft de verdachte wel schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de diefstal van 600 kratten, omdat hij opzettelijk behulpzaam was bij het plegen van het misdrijf door de vrachtauto te huren.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure. De benadeelde partij, een bedrijf dat schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte voor dat specifieke feit werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/680191-16
Datum uitspraak: 13 maart 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. P.J. Borst, van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Veldheer, en J. Aukema, reclasseringswerker, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
ten aanzien van feit 1 primair:
Een diefstal in vereniging door middel van inklimming, van ongeveer 500 kratten en/of ongeveer 15 pallets, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of bedrijf [naam bedrijf BV 1] , in de periode van 24 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Maarssen, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan een diefstal in vereniging door middel van inklimming, van ongeveer 500 kratten en/of ongeveer 15 pallets, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] en/of bedrijf [naam bedrijf BV 1] , in de periode van 23 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Maarssen, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 2 primair:
Een diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een hek van ongeveer 6.000 kratten, geheel of ten dele toebehorende bedrijf [naam bedrijf BV 2] en/of [naam 1] en/of [persoon 2] , in de periode van 25 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Utrecht, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid aan een diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een hek, van ongeveer 6.000 kratten, geheel of ten dele toebehorende bedrijf [naam bedrijf BV 2] en/of [naam 1] en/of [persoon 2] , in de periode van 23 mei 2015 tot en met 26 mei 2015 te Utrecht, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 3 primair:
Een diefstal in vereniging van ongeveer 600 kratten, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf BV 3] , op of omstreeks 28 december 2015 te Amsterdam, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 3 subsidiair:
Medeplichtigheid aan een diefstal in vereniging van ongeveer 600 kratten, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf BV 3] , op of omstreeks 28 december 2015 te Amsterdam, althans in Nederland.
ten aanzien van feit 4:
Een diefstal in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een (slot van een) deur, in/uit een box/berging aan/bij de [straat] te Amsterdam, van kerstversiering en/of een schroefmachine en/of boormachine en/of schuurmachine en/of een
flatscreen, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 3] , op of omstreeks 27 februari 2016.
en/of
Poging tot diefstallen in vereniging door middel van braak en/of verbreking van een (slot van een) deur, in/uit een box/berging aan/bij de [straat] te Amsterdam, van voorwerpen, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] en/of [persoon 5] en/of [persoon 6] en/of [naam woonvereniging] , op of omstreeks 27 februari 2016.
ten aanzien van feit 5:
Een diefstal in vereniging door middel van inklimming van ongeveer 22 kratten, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 7] en/of [naam 2] , op of omstreeks 5 maart 2016 te Breukelen, althans in Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplichtigheid bij diefstallen met braak en/of verbreking van een (slot van een) deur zoals onder 1. subsidiair, 2. subsidiair en 3. subsidiair ten laste is gelegd. Zij komt hiertoe op grond van de huurovereenkomsten van de autoverhuurbedrijven, de camerabeelden, de aangiftes en de eigen verklaring van verdachte dat hij wel eens vrachtauto’s op zijn naam voor anderen huurde tegen een vergoeding.
Verder heeft verdachte zich volgens haar, ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde, schuldig gemaakt aan het medeplegen van een voltooide diefstal en aan het medeplegen van drie pogingen daartoe. Zij betrekt in haar oordeel de aangiftes en de camerabeelden.
Tot slot is verdachte volgens de officier van justitie schuldig aan het medeplegen van een diefstal met braak, zoals ten laste is gelegd onder 5. Zij baseert dit op de aangifte, de camerabeelden en op het feit dat de gehuurde vrachtauto die voor de diefstal is gebruikt, op naam van medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) staat.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
Uit de schriftelijke pleitnotities en hetgeen hij in aanvulling daarop ter terechtzitting naar voren heeft gebracht volgt dat de raadsman zich primair op het standpunt stelt dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het onder 1., 2., 3. en 5. ten laste gelegde, integraal van het onder 4. eerste alternatief ten laste gelegde en partieel van het onder 4. tweede alternatief ten laste gelegde.
De raadsman stelt dat de gehuurde vrachtauto niet zou zijn gebruikt bij een diefstal (feit 2) en dat de huurcontracten niet door verdachte zijn ondertekend (feiten 1 en 3). Verder blijkt uit niets een nauwe en bewuste samenwerking, wat vereist is om tot een veroordeling wegens medeplegen (feit 1. primair, 2. primair, 3. primair en 5.) te komen. Ook van medeplichtigheid (feit 1. subsidiair, 2. subsidiair en 3. subsidiair) is geen sprake. Verdachte is nooit op de hoogte geweest van het huren van vrachtauto’s op zijn naam. Daarnaast kan niet worden bewezen dat, mocht hij wel wetenschap hebben gehad van de huur van die van vrachtauto’s, hij met het huren van die vrachtauto opzettelijk behulpzaam zou zijn geweest bij enig strafbaar feit, laat staan specifiek een diefstal. Hierdoor is niet aan het dubbel (voorwaardelijk) opzet-vereiste voor medeplichtigheid voldaan.
Ten aanzien van het onder 4. primair ten laste gelegde stelt de raadsman zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de voltooide diefstal nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte de persoon is geweest die goederen uit een box heeft gestolen. Verder is er volgens de raadsman onvoldoende bewijs dat verdachte de boxen met nummer [nummers] heeft geprobeerd open te breken, waardoor verdachte partieel van het onder 4. subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Vrijspraak van het onder 5. ten laste gelegde
De verdenking ziet erop dat verdachte samen met anderen een groot aantal kratten uit een emballagehok achter een benzinestation langs de A2 zou hebben weggenomen. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voltooien van dat delict. Bij de vorming van haar oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechtbank rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de stukken van het procesdossier volgt dat verdachte de bestuurder was van de Volkswagen Transporter (met kenteken [kenteken 1] ), waarin hij met drie anderen, waaronder medeverdachte [medeverdachte] , kwam aanrijden bij het tankstation. Kort hierna stopte eveneens een vrachtauto (met kenteken [kenteken 2] ), gehuurd op naam van medeverdachte [medeverdachte] . Hier aangekomen stapten zij uit de Volkswagen Transporter, liepen zij naar het emballagehok en keken zij naar binnen, waarna verdachte met twee anderen de winkel van het tankstation binnenliep. Nadat hij een aankoop afrekende, stapte hij de Volkswagen Transporter in en reed hij weg. In de tijd dat verdachte in het tankstation was, hebben andere personen kratten in de vrachtauto geladen. Hieruit volgt ten eerste dat verdachte zich niet heeft schuldig gemaakt aan enige wegnemingshandelingen. Ten tweede concludeert de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn handelingen een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het delict heeft geleverd.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat geen sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de dader(s) van dit feit. Daarmee acht de rechtbank het ten laste gelegde medeplegen niet bewezen en wordt verdachte vrijgesproken van het onder 5. ten laste gelegde.
4.3.2.
Vrijspraak van het onder 1. primair, 2. primair en 3. primair ten laste gelegde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat het primair ten laste gelegde medeplegen van diefstallen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Uit het procesdossier volgt niet dat verdachte zelf pleger van de diefstallen is geweest of nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer anderen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.
4.3.3.
Vrijspraak van het onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte de persoon is geweest die verantwoordelijk is voor de huur van de vrachtauto bij [naam bedrijf BV 4] in de ten laste gelegde periode. De rechtbank meent dat dit niet kan worden vastgesteld. Naast het contract voor de huur van de vrachtauto op 23 mei 2015, heeft de politie verschillende andere huurcontracten van [naam bedrijf BV 4] op naam van verdachte opgevraagd. De handtekening op het contract van 23 mei 2015 verschilt evident met andere handtekeningen in het dossier waarvan verdachte erkent dat het zijn handtekening is, onder meer onder zijn verklaring bij de politie. Daarnaast wordt de naam van verdachte vaak anders gespeld, zijn er verschillende telefoonnummers genoteerd en is er eenmaal zelfs een andere naam als contactpersoon is opgegeven op de huurcontracten van [naam bedrijf BV 4] . Hierdoor bestaat de reële mogelijkheid dat een ander dan verdachte op zijn naam, betreffende vrachtauto in genoemde periode heeft gehuurd, waarvan verdachte geen weet had. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de onder 1. subsidiair en 2. subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid aan diefstal.
Nu de rechtbank verdachte niet aan het onder 1. en 2. ten laste gelegde schuldig acht, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen noodzaak om een handschrift vergelijkend onderzoek uit te voeren, zoals tweemaal voorwaardelijk door de raadsman is verzocht. Deze verzoeken worden afgewezen.
4.3.4.
Het oordeel ten aanzien van het onder 3. subsidiair ten laste gelegde
In tegenstelling tot wat onder 4.3.3. betoogd is, staat het voor de rechtbank vast dat verdachte op of omstreeks 27 december 2015 de persoon is geweest die de vrachtauto (met kenteken [kenteken 3] ) heeft gehuurd bij [autoverhuurbedrijf] , die op 28 december 2015 is gebruikt bij de diefstal. Vaststaat dat verdachte kort daarvoor, eind oktober 2015, ook bij [autoverhuurbedrijf] een vrachtauto heeft gehuurd. Daarvan zit een getekende overeenkomst in het dossier en verdachte erkent dit ook. Uit het computersysteem van [autoverhuurbedrijf] blijkt dat op naam van verdachte ook op 27 december 2015 een vrachtauto heeft gehuurd, en dat deze op 28 december is teruggebracht. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat het zo zou kunnen zijn dat hij ook deze vrachtauto op zijn naam huurde, deze aan een ander uitleende en daarvoor ongeveer € 250,00 kreeg. Door deze rol te vervullen is verdachte behulpzaam geweest bij het plegen van de diefstal die, zo blijkt uit het dossier, met behulp van dat busje is gepleegd.
Om vervolgens tot een bewezenverklaring van medeplichtigheid te komen, is dubbel opzet vereist: verdachte dient opzet te hebben op het misdrijf waarbij hij behulpzaam is en hij dient opzet te hebben op de ondersteuning die hij verleent. Dat laatste staat voor de rechtbank vast nu verdachte heeft verklaard dat het zou kunnen dat hij de vrachtauto huurde en dit ook blijkt uit het proces-verbaal van 29 december 2015. Verder moet verdachte hebben geweten of redelijkerwijs hebben moeten vermoeden dat er een misdrijf gepleegd zou worden met de door hem gehuurde vrachtauto. Door in ruil voor een hoog bedrag een hele simpele dienst te bewijzen – te weten het huren van een vrachtauto op zijn naam – heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans aanvaard dat er met die gehuurde vrachtauto een misdrijf zou worden gepleegd. Verdachte had bij zichzelf te rade moeten gaan waarom betreffend persoon niet een vrachtauto op zijn eigen naam huurde, en waarom hij verdachte er zo ruim voor betaalde. Omdat een vrachtauto ervoor dient om goederen te vervoeren, had verdachte daarnaast moeten bedenken dat het aannemelijk was dat het bij diefstal zou worden gebruikt. Ook die aanmerkelijke kans heeft verdachte bewust aanvaard. Door zich hiermee in te laten was het vereiste dubbel (voorwaardelijk) opzet bij verdachte aanwezig en wordt verdachte veroordeeld voor medeplichtigheid aan de diefstal, zoals onder 3. subsidiair ten laste gelegd.
4.3.5.
Het oordeel ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
Op grond van de camerabeelden in het procesdossier en de eigen verklaring van verdachte ter terechtzitting staat vast dat verdachte in de nacht van 27 februari op 28 februari 2016 bij de boxen in de [straat] is geweest. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte en zijn medeverdachte gebruik maken van een voorwerp, gelijkend op een breekijzer. Dit voorwerp wordt door de medeverdachte tegen een deur gezet. Verdachte drukt met zijn rechtervoet tegen diezelfde deur. Deze handelingen worden bij meerdere deuren herhaald, totdat het hen lukt een deur daadwerkelijk te openen. Verdachte en zijn medeverdachte lopen samen naar binnen, en komen twee minuten later weer naar buiten. Op de camerabeelden is niet te zien of zij op dat moment goederen in hun handen hebben. Vier van de eigenaren van de boxen hebben aangifte gedaan van inbraak de hun kelderbox. Eén van hen heeft verklaard dat er ook spullen uit de kelderbox zijn weggenomen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wel op de beelden te zien is, maar dat hij niet in de gang met kelderboxen was met het doel om te stelen. De rechtbank acht dit, gelet op de uiterlijke verschijningsvormen van de handelingen van verdachte en zijn medeverdachte, ongeloofwaardig. Zij waren immers in het holst van de nacht, met een breekijzer in een gang met boxen waar zij zelf geen box huurden. Hier wrikten zij met een breekijzer tussen deuren terwijl met een voet tegen diezelfde deur werd geduwd. Bij één van de deuren slagen zij erin die open te breken en lopen ze de box in. Gelet hierop kan het naar het oordeel van de rechtbank daarom niet anders dan dat zij daar waren om diefstallen te plegen.
Hoewel één van de aangevers verklaart dat er uit haar box kerstversiering, een schroefmachine, een boormachine, een schuurmachine en een
flatscreenzijn weggenomen, is op de camerabeelden niet te zien dat verdachte of zijn medeverdachte deze goederen in hun handen hebben. Gezien de hoeveelheid en de grootte van voornoemde goederen, zou dit naar het oordeel van de rechtbank wel zichtbaar moeten zijn geweest indien één van hen zich schuldig had gemaakt aan de diefstal daarvan. De rechtbank overweegt dat nadat verdachte en zijn mededader de boxen hebben opengebroken, anderen uit de boxen goederen kunnen hebben gestolen. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van de ten laste gelegde voltooide diefstal. Gelet op al het bovenstaande komt rechtbank tot een bewezenverklaring van driemaal een poging tot diefstal.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 3. subsidiair ten laste gelegde:
[persoon 8] op 28 december 2015 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van een bedrijfsterrein (gelegen aan het [adres 2] ) heeft weggenomen 600 kratten (met een totale waarde van 2316 euro), toebehorende aan [naam bedrijf BV 3] (gevestigd aan het [adres 2] ), bij het plegen van welk misdrijf verdachte in de periode van 27 december 2015 tot en met 28 december 2015 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk behulpzaam is geweest door op zijn, verdachte’s naam, een bestelauto/vrachtauto te huren en voornoemde bestelauto/vrachtauto ter beschikking te stellen aan voornoemde [persoon 8] en/of diens mededaders, welke voornoemde auto werd gebruikt bij voornoemd misdrijf;
ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde:
hij op 27 februari 2016 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een box/berging, gelegen aan de [straat] weg te nemen voorwerpen, toebehorend aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en zijn mededader en zich daarbij de toegang tot die boxen/bergingen te verschaffen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader naar die boxen/bergingen is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader, (met gereedschap) een of meer sloten van deuren van voornoemde boxen/bergingen hebben geforceerd en/of opengebroken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor zover zijn standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken niet wordt gevolgd, bepleit om aan verdachte – gelet op zijn persoonlijke omstandigheden – geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf, maar een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan medeplichtigheid aan een bedrijfsinbraak bij de [naam bedrijf BV 3] . Verdachte heeft in ruil voor een geldbedrag op zijn naam een vrachtauto gehuurd en deze vervolgens aan een ander uitgeleend. De door hem gehuurde vrachtauto is vervolgens gebruikt bij een diefstal van 600 kratten. Door te handelen zoals verdachte heeft gedaan, is hij behulpzaam geweest bij het plegen van een misdrijf. Ook is verdachte schuldig aan drie pogingen tot diefstal met braak in boxen aan de [straat] . De rechtbank vindt het een kwalijk feit dat verdachte in de nacht bewust op pad is gegaan met als doel om spullen uit boxen van anderen te stelen. Verdachte heeft met zijn daden bijgedragen aan de veroorzaakte schade voor de gedupeerden. Bovendien veroorzaken dergelijke feiten – naast materiële schade – ook andere hinder voor de gedupeerden, zoals bijvoorbeeld de noodzaak tot het doen van aangifte en het herstel van het sluitwerk van de boxen. Verdachte heeft op geen enkele wijze verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen, wat de rechtbank hem kwalijk neemt. Uit een uittreksel justitiële documentatie van verdachte blijkt bovendien dat hij eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten.
Ter terechtzitting is J. Aukema, reclasseringswerker, gehoord als deskundige. Zij is verantwoordelijk voor het toezicht waarin verdachte loopt. Dit toezicht is onlangs met één jaar verlengd en het loopt nu tot november 2019. Verdachte houdt zich volgens J. Aukema voldoende aan zijn meldplicht en hij woont inmiddels begeleid. Via [naam 3] wordt nu gezocht naar een dagbesteding, wat volgens haar erg belangrijk is voor verdachte. Tot slot heeft zij verklaard dat zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor onderhavige feiten niet passend acht, gezien zijn persoonlijke omstandigheden.
Verder houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat artikel 63 van het Wetboek van strafrecht van toepassing is, en dat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 16 februari 2016 voor het eerst verhoord door de politie en kon vanaf die dag in redelijkheid verwachten dat tegen hem voor een strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, geldt als uitgangspunt dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting in beginsel dient te zijn afgerond met een eindvonnis, binnen twee jaren nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. Het eindvonnis in de onderhavige zaak wordt nu, op 13 maart 2018, gewezen en daarmee meer dan twee jaren na het aanvangen van de redelijke termijn. Er is zo sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van ongeveer vier weken.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De rechtbank is echter van oordeel dat de overschrijding zo minimaal is, dat zij geen aanleiding ziet om tot strafvermindering over te gaan.
De rechtbank wijkt af van de eis van officier van justitie, nu zij minder feiten bewezen acht. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde [naam bedrijf BV 1] (feit 1) vordert € 2.883,70 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte, ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde, wordt vrijgesproken. .

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 45, 48, 57, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1., 2., 3. primair, 4. eerste alternatief/cumulatief en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 3. subsidiair en 4. tweede alternatief/cumulatief ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 3. subsidiair bewezen verklaarde:
-
Medeplichtigheid aan een diefstal door twee of meer verenigde personen.
Ten aanzien van het onder 4. tweede alternatief bewezenverklaarde:
-
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Verklaart de benadeelde partij [naam bedrijf BV 1] (feit 1) niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. O.P.M. Fruytier en C. van Eck, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 maart 2018.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]