ECLI:NL:RBAMS:2018:1672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
13/752005-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel in strafzaak met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie van Trier in Duitsland. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarbij is opgemerkt dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman verworpen en geoordeeld dat de overlevering aan de Duitse autoriteiten in het belang van een goede rechtsbedeling is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752005-17
RK-nummer: 18/155
Datum uitspraak: 22 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2017 (ontvangen op 3 januari 2018) door het Openbaar Ministerie van Trier (Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres opgeëiste persoon] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M.T. de Vaal, advocaat in Den Haag.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, van de OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij (ook) de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 28 juli 2017 uitgevaardigd door de Rechtbank Trier (referentienummer 35a Gs 2430/17).
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek wegens het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Duitsland strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Genoegzaamheid

De raadsman heeft betoogd dat de rol van de opgeëiste persoon niet uit de feitsomschrijving blijkt. In het EAB wordt ook melding gemaakt van een persoon die [naam persoon] heet, terwijl de opgeëiste persoon [opgeëiste persoon] heet.
De rechtbank overweegt dat het EAB op grond van artikel 2 van de OLW de gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het EAB aan de vereisten van artikel 2 van de OLW voldoet. In het EAB wordt in de feitsomschrijving steeds over “
the accused” gesproken, waarmee de opgeëiste persoon wordt bedoeld. De officier van justitie heeft verder aangegeven dat de broer van de opgeëiste persoon [naam persoon] heet en dat ook hij voor deze feiten is aangehouden. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid, feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De Hoofdofficier van Justitie bij het Openbaar Ministerie te Trier heeft op 22 februari 2018 de volgende garantie gegeven:
Preliminary proceedings against [naam persoon] and [naam persoon] for violation of the
narcotics law
Your letter, dated 20,02.2018
Dear ladies and gentlemen,
In the above-mentioned proceedings, the following assurance is given with regard to the
extradition of the accused [opgeëiste persoon] , born on [geboortedag] .1993 in
[geboorteplaats] /Netherlands:
It is assured that the person pursued will be returned to the Netherlands for further
enforcement in case of a final judgement in the Federal Republic of Germany on the basis of
the current version of the framework decision 2008/909/JI of the Council of 27 November
2008 on the principle of mutual recognition on judgements in criminal matters, by which a
custodial penalty or measure involving deprivation is imposed for the purposes of their
enforcement in the European Union (ABI.L 327
Community> of 12 December 2008, page 27).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
De onder 5 bedoelde feiten zijn inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en leveren op:
Handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. meermalen gepleegd
en
Handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod. meermalen gepleegd.
Aan deze voorwaarde is voldaan.
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.
7. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe aangevoerd dat het onderzoek reeds in Duitsland is aangevangen en de feiten grotendeels op Duits grondgebied zijn gepleegd. Verder waren de verdovende middelen kennelijk voor de Duitse markt bedoeld zodat de rechtsorde daar is geschokt.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Duitse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Het is niet gebleken dat de verzochte overlevering aan de Duitse autoriteiten en de verdere vervolging in Duitsland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Veel van de handelingen zijn namelijk in Nederland via internet geregeld.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Wat de raadsman heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 2, 5, 6, 7 en 13 van de OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Openbaar Ministerie in Trier voor het in Duitsland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 22 maart 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]