ECLI:NL:RBAMS:2018:1645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
13-665358-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplichting en diefstal door middel van babbeltruc en diefstal met gestolen bankpassen

Op 8 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1981 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De zaak betreft meerdere feiten van oplichting en diefstal, gepleegd tussen september en november 2017. De verdachte wordt beschuldigd van het plegen van drie oplichtingen door zich voor te doen als een hulpbehoevende buurvrouw en op die manier geld van slachtoffers afhandig te maken. Daarnaast heeft zij zich schuldig gemaakt aan tien diefstallen van tassen en portemonnees, en het medeplegen van diefstal van geldbedragen door gebruik te maken van gestolen bankpassen. Tijdens de zitting op 22 februari 2018 heeft de verdachte de meeste feiten bekend, met uitzondering van enkele specifieke diefstallen. De rechtbank heeft de tenlastelegging als bewezen verklaard, waarbij de verdachte op camerabeelden werd herkend en aangiftes van de benadeelden in het dossier zijn opgenomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een klinische behandeling voor verslavingsproblematiek. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die door de verdachte moeten worden vergoed. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in haar overwegingen meegenomen, evenals het recidiverisico van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/665358-17 en 13/702793-16 (TUL)
Datum uitspraak: 8 maart 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. A. Çimen, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt – kort gezegd – beschuldigd van
Drie oplichtingen tussen 29/9/17 t/m 20/10/17 door zich onder meer voor te doen als hulpbehoevende buurvrouw en de benadeelden op die manier geld afhandig te maken;
10 diefstallen van tassen en portemonnees in de periode van 2/7/17 t/m 20/11/17;
Het medeplegen van diefstal van diverse geldbedragen door geld op te nemen met vijf gestolen bankpassen in de periode van 17/9/17 t/m 15/11/17.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
Verdachte heeft de drie oplichtingen van feit 1 zowel bij de politie als op de terechtzitting bekend. Het dossier bevat de aangiftes van de benadeelden. Bovendien wordt verdachte op camerabeelden herkend door verbalisanten.
Ook de diefstallen van feit 2 heeft verdachte op de terechtzitting bekend, met uitzondering van de diefstal van een handtas met daarin 100 euro van mevrouw [persoon 1] (zaak 2) en de 15 euro in de tas van mevrouw [persoon 2] (zaak 5). Omdat verdachte de overige feiten volledig heeft bekend en zij op deze specifieke punten anders verklaart dan de aangiftes, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de verklaring van verdachte. De rechtbank spreekt verdachte voor deze onderdelen vrij. Naast de bekennende verklaring van verdachte zitten er aangiftes in het dossier. Bovendien wordt verdachte op camerabeelden herkend door verbalisanten.
Over het pinnen met de gestolen bankpassen (feit 3) heeft verdachte op de terechtzitting ook een bekennende verklaring afgelegd. Daarnaast hebben de benadeelden aangifte gedaan. Verdachte wordt bovendien op de camerabeelden herkend door verbalisanten.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 29 september 2017 tot en met 20 oktober 2017 te Amsterdam, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door het aannemen van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels
- op 15 oktober 2017 [persoon 1] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 10,- euro en
- op 29 september 2017 [persoon 3] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 10,- euro en
- op 20 oktober 2017 [persoon 4] heeft bewogen tot afgifte van een geldbedrag van 5,80 euro,
hebbende verdachte toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk valselijk en in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan als buurtbewoner van voornoemde personen en
- tegen voornoemde personen gezegd dat zij haar sleutel in haar woning had liggen en/of dat de sleutel aan de binnenkant van de deur zat en/of dat zij zichzelf buiten haar woning had gesloten en/of dat de deur was dichtgevallen terwijl haar portemonnee in de woning lag en
- gevraagd om geld en/of een pas voor het openbaar vervoer en
- gevraagd om geld om een sleutel te kunnen laten maken;
waardoor voornoemde personen telkens werden bewogen tot bovenomschreven afgifte;
Feit 2
in de periode van 2 juli 2017 tot en met 20 november 2017 te Amsterdam, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- op 8 oktober 2017 een portemonnee inhoudende een identiteitskaart en een geldbedrag van 45 euro en een ING bankpas toebehorende aan [persoon 5] en
- op 14 oktober 2017 een portemonnee inhoudende meerdere bankpassen en een geldbedrag van 35 euro en een kentekenbewijs en een rijbewijs toebehorende aan [persoon 3] en
- op 20 oktober 2017 een portemonnee inhoudende een ING bankpas en een rijbewijs toebehorende aan [persoon 6] en
- op 8 augustus 2017 een tas inhoudende een portemonnee en een rijbewijs en huis- en fietssleutels en een bankpas, toebehorende aan [persoon 2] en
- op16 september 2017 een tas inhoudende een portemonnee en meerdere bankpassen en een rijbewijs en een mobiele telefoon en een sleutelbos toebehorende aan [persoon 7] en
- op 17 september 2017 een tas inhoudende een portemonnee en een bankpas en een geldbedrag van 160 euro toebehorende aan [persoon 8] en
- op 13 november 2017 een tas inhoudende drie bankpassen en een rijbewijs toebehorende aan [persoon 9] en
- op 15 november 2017 een tas inhoudende een portemonnee en huissleutels en een pinpas en een telefoon toebehorende aan [persoon 10] en
- op 2 juli 2017 een portemonnee inhoudende een rijbewijs en een bankpas en een creditcard toebehorende aan [persoon 11] ;
Feit 3
in de periode van 17 september 2017 tot en met 15 november 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen,
- op 14 oktober 2017 een geldbedrag van 21,70 euro en een geldbedrag van 19,70 euro en een geldbedrag van 1,75 euro en een geldbedrag van 1,50 euro en een geldbedrag van 5,00 euro toebehorende aan [persoon 3] en
- omstreeks 18 september 2017 tweemaal een geldbedrag van 6,70 euro en een geldbedrag van 20,15 en een geldbedrag van 6,50 euro toebehorende aan [persoon 7] en [persoon 12] en
- op 17 september 2017 een geldbedrag van 6,70 euro en tweemaal een geldbedrag van 5,79 euro toebehorende aan [persoon 8] en
- op 13 november 2017 een geldbedrag van 20,- euro en een geldbedrag van 5,65 euro en een geldbedrag van 7,45 euro en een geldbedrag van 5,45 euro toebehorende aan [persoon 9] en
- op 15 november 2017 een geldbedrag van 21,75 euro toebehorende aan [persoon 10] ,
waarbij verdachte en/of haar mededader de weg te nemen geldbedragen telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, immers zijn er telkens betalingen verricht ter hoogte van voornoemde geldbedragen, telkens met gebruikmaking van wederrechtelijk weggenomen bankpassen.
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden in de hiervoor onder 4 genoemde bewijsmiddelen. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 19 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 9 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan het voorwaardelijke deel van de straf moeten de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals door de reclassering is geadviseerd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft door middel van een babbeltruc drie slachtoffers (waarvan de meeste op hoge leeftijd) bewogen geld af te geven. Verdachte heeft zich voorgedaan als een buurtbewoner van de slachtoffers, is de huizen van de slachtoffers binnen gegaan en heeft met een zielig verzonnen verhaal een succesvol beroep gedaan op de bereidheid van de slachtoffers om haar te helpen. Verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan diefstal van tassen en portemonnees met inhoud van negen slachtoffers, waaronder twee van de eerder genoemde slachtoffers van haar babbeltrucs. Vervolgens heeft zij met de ontvreemde bankpassen verschillende malen contactloos betaald vanaf de rekeningen van de slachtoffers. Dit zijn ernstige feiten, die naast (financiële) schade vaak veel overlast en gevoelens van onmacht en onveiligheid bij de slachtoffers teweeg brengen. De rechtbank neemt verdachte kwalijk dat zij slechts uit eigen financieel gewin heeft gehandeld en zich niet heeft bekommerd om de uitwerking van haar handelen op deze slachtoffers. Van een aantal slachtoffers is hun oude dag plotseling getekend door angst en wantrouwen jegens de medemens. Tevens neemt de rechtbank in ogenschouw dat de oplichting bij de slachtoffers in de woning heeft plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis ernstig heeft aangetast.
Bij de bepaling van de hoogte van de straf heeft de rechtbank gekeken naar de oriëntatiepunten die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat zij eerder voor vermogensdelicten is veroordeeld. Deze veroordelingen en de proeftijden die nog lopen, hebben haar er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank heeft ook gekeken naar twee reclasseringsrapporten waarin kort gezegd het recidiverisico hoog wordt ingeschat.
Gelet op het aantal en de hoge frequentie van de diefstallen, afgezet tegen de straffen die zij eerder gehad heeft, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een forse deels voorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten, de impact daarvan op de slachtoffers en de hoeveelheid diefstallen die verdachte gedurende vijf maanden heeft gepleegd, vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 18 maanden op zijn plaats. In de persoon van verdachte, haar houding op de zitting en haar bereidheid om zich in te zetten om haar verslaving onder controle te krijgen, ziet de rechtbank aanleiding om van die 18 maanden 6 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van 2 jaar. Aan dit voorwaardelijke deel dienen de bijzondere voorwaarden te worden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering op 2 februari 2018, waaronder een klinische behandeling voor de verslavingsproblematiek.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[persoon 5] (zaak 1)
De benadeelde partij [persoon 5] vordert € 123,15 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
[persoon 6] (zaak 4)
De benadeelde partij [persoon 6] vordert € 129,30 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De eventuele kosten voor een nieuwe pinpas van € 7,50 zijn door de verdediging betwist. De rechtbank kan niet vaststellen of het bedrag van € 7,50 door de benadeelde partij is betaald en of die opgegeven schade dus daadwerkelijk is geleden. De rechtbank verklaart de benadeelde partij in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk. De vordering tot materiële schadevergoeding zal tot een bedrag van € 121,80 worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[persoon 7] (zaak 6)
De benadeelde partij [persoon 7] vordert € 1.159,10 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De verdediging heeft de onderdelen van de vordering die zien op de tas en de IPhone betwist. De rechtbank constateert dat de tas van de benadeelde partij door de politie in beslag is genomen. De rechtbank gaat er vanuit dat de officier van justitie de tas aan haar, als rechthebbende, zal teruggeven. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom in dat deel van haar vordering niet-ontvankelijk verklaren. De kosten van de IPhone zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk en onderbouwd, bovendien komt het gevorderde bedrag ter vervanging van de gestolen telefoon haar niet onredelijk voor. De rechtbank wijst de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 919,15 toe, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan het resterende deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[persoon 8] (zaak 7)
De benadeelde partij [persoon 8] vordert € 357,89 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De rechtbank stelt vast dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
In het belang van genoemde benadeelde partijen wordt als extra waarborg voor betaling de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 november 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/702793-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 18 oktober 2016 van de politierechter Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 weken, waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel, te weten een gevangenisstraf van 3 weken te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 310, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
feit 1
oplichting, meermalen gepleegd;
feit 2
diefstal, meermalen gepleegd;
feit 3
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde voor het einde van de proeftijd één van de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
4. zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van haar veroordeling meldt bij GGZ Reclassering Mondriaan op het adres [adres] . Mocht zij zich, vanwege het in de kliniek geldende beveiligingsregime, niet persoonlijk bij de reclassering kunnen melden, dan volstaat het om dit telefonisch te doen via telefoonnummer [nummer] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit gedurende de proeftijd noodzakelijk acht;
5. zich maximaal 12 maanden, of zoveel korter als de leiding van de zorginstelling in overleg met de reclassering wenselijk acht, klinisch zal laten behandelen bij Radix of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het IFZ. Daarbij moet veroordeelde zich houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
6. aansluitend aan haar klinische behandeling zal wonen in een instelling voor beschermd wonen of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, daar zal verblijven en zich zal houden aan het (dag-) programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan GGZ Reclassering Mondriaan te Heerlen opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
[persoon 5] (zaak 1)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 5] toe tot een bedrag van
€ 123,15 (zegge honderddrieëntwintig euro en vijftien cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 5] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 5] te betalen de som van € 123,15 (zegge honderddrieëntwintig euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (8 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[persoon 6] (zaak 4)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 6] toe tot een bedrag van € 121,80 (zegge honderdeenentwintig euro en tachtig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 6] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 6] te betalen de som van € 121,80 (zegge honderdeenentwintig euro en tachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 oktober 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 2 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[persoon 7] (zaak 6)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 7] toe tot een bedrag van
€ 919,15 (zegge negenhonderdnegentien euro en vijftien cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 7] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 7] te betalen de som van € 919,15 (zegge negenhonderdnegentien euro en vijftien cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
[persoon 8] (zaak 7)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [persoon 8] toe tot een bedrag van € 357,89 (zegge driehonderdzevenvijftig euro en negenentachtig cent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 7] voornoemd het toegewezen bedrag te betalen.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 7] te betalen de som van € 357,89 (zegge driehonderdzevenvijftig euro en negenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 18 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Veroordeelt verdachte in de kosten door de benadeelde partijen gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 18 oktober 2016, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. B. Vogel, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J. Todorov, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2018.