Op 17 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak waarin de gemeente Amsterdam een dwangsom van € 50.000,- had opgelegd aan de eigenaar van een woonboot. De gemeente stelde dat de eigenaar zijn woonboot structureel verhuurde aan toeristen, in strijd met het Amsterdams beleid, en dat hij niet op de woonboot woonde. De eigenaar, verzoeker, had bezwaar gemaakt tegen deze last en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker een spoedeisend belang had bij zijn verzoek, gezien de hoge dwangsom. Tijdens de zitting op 4 januari 2018 werd vastgesteld dat verzoeker wel degelijk hoofdverblijf hield op de woonboot, zoals blijkt uit zijn inschrijving in de basisregistratie personen (Brp) en de aanwezigheid van persoonlijke spullen op de woonboot. De gemeente had onvoldoende bewijs geleverd dat verzoeker zijn woonboot niet hoofdzakelijk als woonverblijf gebruikte.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente niet bevoegd was om de dwangsom op te leggen en dat het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen had. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en werd het bestreden besluit geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens werd de gemeente opgedragen het griffierecht van € 168,- aan verzoeker te vergoeden. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.