ECLI:NL:RBAMS:2018:1622

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
13/665196-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor pogingen tot plofkraak op geldautomaten in Amsterdam en Schoonhoven

Op 22 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een 20-jarige man veroordeeld tot 15 maanden jeugddetentie, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, wegens zijn betrokkenheid bij twee pogingen tot plofkraak op geldautomaten. De man, geboren in 1997, werd op heterdaad aangehouden tijdens een poging op 5 juli 2017 in Amsterdam, waar hij samen met anderen explosieven aanbracht in een geldautomaat van de Rabobank. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten, waarbij ieder een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvoeringshandelingen. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte ook betrokken was bij een poging tot plofkraak op 25 mei 2017 in Schoonhoven, waarbij hij op basis van historische telefoongegevens en aangetroffen kleding in zijn woning werd gelinkt aan de feiten. De rechtbank sprak de verdachte gedeeltelijk vrij van het ten laste gelegde gemeen gevaar voor personen, maar bevestigde dat er wel gemeen gevaar voor goederen was. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, maar vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een substantiële jeugddetentie op te leggen. De vordering van de benadeelde partij Rabobank voor materiële schade werd toegewezen, terwijl een andere vordering niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder deelname aan een training.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/665196-17 (Promis)
Datum uitspraak: 22 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in het Forensisch Centrum “ [naam Forensisch Centrum] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 maart 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. P.J. Roelse, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten (waarbij de nummering conform de dagvaarding is overgenomen).
feit 1:
op 5 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen plegen van een poging tot een plofkraak op een geldautomaat van de Rabobank, door explosieven aan te brengen in de uitgifteklep van die automaat;
feit 2:
op 5 juli 2017 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen proberen een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, waardoor gevaar voor goederen en personen te duchten was;
feit 5:
op 25 mei 2017 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met anderen plegen van een poging tot plofkraak op een geldautomaat van de Rabobank, door explosieven aan te brengen in de uitgifteklep van die automaat;
feit 6:
op 25 mei 2017 te Schoonhoven tezamen en in vereniging met anderen proberen een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, waardoor gevaar voor goederen en personen te duchten was.
De tekst van de precieze tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Verdachte is op heterdaad aangehouden en heeft bekend betrokken te zijn geweest bij de plofkraak.
De officier van justitie heeft ook gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 5 en 6 ten laste gelegde. Uit de historische telefoongegevens van verdachte blijkt dat hij op de betreffende avond in Schoonhoven was. Verder is bij de doorzoeking van de woning van verdachte een tas aangetroffen met kleding. Deze kleding toont gelijkenissen met de kleding die werd gedragen door de plegers van de plofkraak. Op een van de kledingstukken is het DNA van verdachte aangetroffen.
Ten aanzien van het onder 2 en 6 ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken van het gedeelte dat ziet op het gemeen gevaar dat voor personen te duchten was. Wel kan worden bewezen dat gemeen gevaar voor goederen te duchten was omdat de ervaring leert dat bij een voltooide plofkraak door de ontploffing gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 en 2 ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van het onder 5 en 6 ten laste gelegde dient verdachte te worden vrijgesproken, nu op basis van het procesdossier niet kan worden bewezen dat verdachte een van de daders is.
Subsidiair kan niet worden vastgesteld welke rol verdachte heeft gespeeld, waardoor het medeplegen niet kan worden bewezen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 en 6 ten laste gelegde “gemeen gevaar voor personen”.
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder 2 en 6 ten laste gelegde, niet bewezen, voor zover ten laste is gelegd dat gemeen gevaar voor personen, te weten de bewoners van het gebouw waarin de geldautomaat zich bevond en/of de nabij die geldautomaat gevestigde winkeliers te duchten was. Gelet hierop zal verdachte van deze delen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Poging tot plofkraak op 5 juli 2017 op IJburg (feit 1 en 2)
In de nacht van 4 op 5 juli 2017 is door het observatieteam van de Eenheid Amsterdam een observatie uitgevoerd op IJburg. Rond 04.10 uur zien de verbalisanten twee motorscooters aan komen rijden bij een geldautomaat van de Rabobank. Op elke scooter zitten twee personen, die donker gekleed zijn en gezichtsbedekking dragen. De vier personen stappen vervolgens van de scooters af. Eén van hen blijft bij een van de scooters staan, die op korte afstand van de geldautomaat staat. Twee andere personen lopen naar de geldautomaat. Eén van hen heeft een lange staaf bij zich, wat later een zogenoemde ‘pizzaschuif’ met een explosieve stof blijkt te zijn. Deze persoon rolt een draad uit van de pizzaschuif naar de stroombron, die op enige afstand van de geldautomaat bij de vierde persoon is neergezet. De andere persoon die naar de geldautomaat is gelopen en op wiens kleding een reflecterende streep op de borst en benen zichtbaar is, heeft een tas bij zich met daarin gereedschap, waaronder een breekijzer.
De twee personen bij de geldautomaat forceren vervolgens met een breekijzer de geldlade van de geldautomaat. Op dat moment grijpt het arrestatieteam in, waarna alle vier de personen op de vlucht slaan. De persoon die bij de scooter is blijven wachten, vlucht op de scooter en komt tijdens zijn vlucht met de scooter ten val. Bij de aanhouding blijkt dit verdachte te zijn. Verdachte heeft ter zitting bekend betrokken te zijn geweest bij de plofkraak. Ook de andere verdachten zijn aangehouden en inmiddels veroordeeld.
Op basis van de hiervoor omschreven gedragingen van alle vier verdachten gaat de rechtbank ervan uit dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waarbij een ieder een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de omschreven uitvoeringshandelingen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake is van medeplegen.
De voornoemde uitvoeringshandelingen hebben eveneens gemeen gevaar voor goederen opgeleverd. Uit het explosievenonderzoek blijkt dat de gebruikte explosieve constructie had kunnen afgaan, waardoor ten minste schade aan de geldautomaat had kunnen ontstaan. Bovendien blijkt uit, het feit dat verdachte en zijn medeverdachten bezig waren met het plegen van een plofkraak, dat hun opzet ook gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing
Poging tot plofkraak op 25 mei 2017 te Schoonhoven (feit 5 en 6)
Vanwege de betrokkenheid van verdachte bij de plofkraak op IJburg heeft een doorzoeking in de woning van verdachte plaatsgevonden.
Aldaar heeft de moeder van verdachte verklaard dat hij gebruik maakte van telefoonnummer [nummer] . Verdachte heeft dit ter terechtzitting bevestigd.
Onderzoek naar de historische telefoongegevens van dit nummer heeft het volgende opgeleverd Op 24 mei 2017 maakte de telefoon tussen 10:02-10:08 uur en om 21:25 uur gebruik van zendmasten in Schoonhoven. Op 25 mei 2017 maakte de telefoon tussen 05:28-05:30 uur gebruik van een zendmast in Lopik, wat in de omgeving van Schoonhoven is. ’s Avonds maakte het nummer om 22:07, 22:12 en 22:13 uur gebruik van een zendmast in Schoonhoven. Op 26 mei 2017 maakte het nummer om 15:29 uur gebruik van een zendmast in Schoonhoven.
De rechtbank leidt uit deze gegevens af dat verdachte niet alleen op de avond van de plofkraak in Schoonhoven was, maar ook de dag ervoor en erna.
Dit wordt bevestigd door verdachte. Hij heeft ter terechtzitting verklaard dat hij een persoon, wiens naam hij niet wil noemen, een aantal keer naar Schoonhoven heeft gereden.
Dit was zowel overdag als in de nacht. Hij dacht dat deze persoon naar familie in Schoonhoven ging. Hij kreeg hier tankgeld voor.
Deze persoon heeft hem ook de tas met kleding gegeven die in de slaapkamer van verdachte is aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in de tas heeft gekeken en de kleding niet heeft aangeraakt. Deze persoon is dezelfde als de persoon die hem heeft benaderd voor de plofkraak op IJburg.
De verklaring van verdachte dat hij wel in Schoonhoven is geweest maar niets te maken heeft gehad met de poging plofkraak, acht de rechtbank niet aannemelijk. Daartoe is het volgende redengevend.
Bij de doorzoeking is in de kamer van verdachte een tas met kleding aangetroffen.
In deze tas zaten twee jassen, twee bivakmutsen, een trainingsbroek, een paar schoenen en een hoofdlamp. Deze kleding is vergeleken met de kleding van de daders van de plofkraak, zoals te zien op camerabeelden. Hieruit blijkt dat de daders van de plofkraak soortgelijke jassen droegen zoals bij verdachte aangetroffen, gebruik maakten van bivakmutsen, een van de daders dezelfde soort schoenen droeg, en een van de daders een hoofdlamp droeg.
Voorts is op één van de jassen het DNA van verdachte aangetroffen.
Dat verdachte niet in de tas heeft gekeken en de kleding niet heeft aangeraakt is gelet op de aangetroffen DNA van verdachte op die kleding, ongeloofwaardig.
Daarnaast is op één van de bivakmutsen het DNA van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen. Hij was ook aanwezig bij de plofkraak op IJburg.
Nu verdachte geen aannemelijke alternatieve verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in Schoonhoven en gelet op de bij hem aangetroffen kleding, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte betrokken was bij de poging tot het plegen van de plofkraak in Schoonhoven.
Daarnaast ziet de rechtbank ziet een vergelijkbare modus operandi als bij de plofkraak op IJburg.
Door drie verdachten is met een zogenoemde pizzaschuif in de geforceerde gelduitgiftelade van de geldautomaat een explosief aangebracht. De daarop verwachte explosie is echter uitgebleven, waarna de drie personen zijn vertrokken.
Op basis van deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat – evenals bij de plofkraak op IJburg – sprake is geweest van een zodanige nauwe en bewust samenwerking, waarbij een ieder een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan de uitvoeringshandelingen, dat er sprake is geweest van medeplegen van een poging tot plofkraak.
Deze uitvoeringshandelingen hebben bovendien gemeen gevaar voor goederen opgeleverd. Uit het explosievenonderzoek blijkt dat de gebruikte ammoniumnitraatspringstof had kunnen afgaan, waardoor ten minste schade aan de geldautomaat had kunnen ontstaan, en het opzet van de daders gericht was op het teweegbrengen van een ontploffing.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1:
op 5 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de Rabobank Nederland, en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en dat geld te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar die geldautomaat zijn toegegaan, waarna verdachte en zijn mededaders de uitgifteklep van die geldautomaat hebben geforceerd en elektrische bedrading en een ontstekingslint en een ontstekingsmechanisme en een explosief bij die geldautomaat hebben klaargezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2:
op 5 juli 2017 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten, die geldautomaat en het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, te duchten was, naar die geldautomaat zijn toegegaan, waarna verdachte en zijn mededaders de uitgifteklep van die geldautomaat hebben geforceerd en elektrische bedrading en een ontstekingslint en een ontstekingsmechanisme en een explosief bij die geldautomaat hebben klaargezet, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 5:
op 25 mei 2017 te Schoonhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat weg te nemen een hoeveelheid geld, toebehorende aan de Rabobank Nederland, en zich daarbij de toegang tot die geldautomaat en dat geld te verschaffen en dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, naar die geldautomaat zijn toegegaan, waarna verdachte en zijn mededaders de uitgifteklep van die geldautomaat hebben geforceerd en elektrische bedrading en een ontstekingsmechanisme en een buis en een explosief bij die geldautomaat hebben klaargezet en op die geldautomaat hebben geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 6:
op 25 mei 2017 te Schoonhoven, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk een ontploffing teweeg te brengen in een geldautomaat, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten, die geldautomaat en het gebouw waarin die geldautomaat zich bevond, te duchten was, naar die geldautomaat zijn toegegaan, waarna verdachte en zijn mededaders de uitgifteklep van die geldautomaat hebben geforceerd en elektrische bedrading en een ontstekingslint en een ontstekingsmechanisme en een buis en een explosief bij die geldautomaat hebben klaargezet en bij die geldautomaat hebben geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot 13 maanden jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De officier van justitie heeft gevorderd deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar en erg beïnvloedbaar. De lange periode die verdachte in volwassenendetentie heeft doorgebracht is schadelijk voor hem geweest. De raadsman heeft bepleit aan verdachte onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Daarnaast kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd, met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een tweetal pogingen tot plofkraak, waarbij hij en zijn mededaders geprobeerd hebben een stof in een geldautomaat tot ontploffing te brengen. Een plofkraak is een gewelddadige en gevaarlijke vorm van vermogenscriminaliteit die in de directe omgeving onrust veroorzaakt, temeer nu de geldautomaten zich in een woongebied bevonden.
Het handelen van verdachte en zijn mededaders komt, ondanks de jonge leeftijd van verdachten, op de rechtbank over als professioneel en georganiseerd. Het gebruikte materiaal getuigt van een gedegen voorbereiding en onderzoek naar de manier waarop plofkraken kunnen worden uitgevoerd. Kennelijk hebben verdachte en zijn mededaders ook volgens een plan gehandeld. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de plofkraak op IJburg een dag eerder was gepland, maar de plannen zijn afgebroken omdat het te druk was op straat. Daarnaast hebben de verdachten gebruik gemaakt van twee gestolen scooters, voorzien van valse kentekenplaten.
Bij de plofkraak in Schoonhoven is verdachte een dag eerder ook tweemaal in de omgeving geweest.
Verdachte en zijn mededaders hebben schade veroorzaakt zonder zich te bekommeren om de gevolgen daarvan voor de directe omgeving. Er is sprake van aanzienlijke materiële schade voor de Rabobank door het forceren van het geldluiken van de geldautomaten. Verder wordt hierdoor de normale bedrijfsvoering verstoord en leidt dit tot overlast en frustratie.
De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafmaat rekening gehouden met de eendaadse samenloop van feiten 1 en 2 en 5 en 6 zoals bedoeld in artikel 55 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank heeft acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 22 december 2017, opgemaakt door R.A. Sterk (psycholoog). Dit advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van beperkte intellectuele capaciteiten. Verdachte wordt aangemerkt als zwakbegaafd. Dit brengt met zich mee dat hij met betrekking tot zelfhandhaving en sociaal functioneren enigszins kwetsbaar is. In sociaal opzicht is hij verhoogd beïnvloedbaar. Voorts overziet hij complexe situaties niet goed. Er is sprake van enig verband, zij het gering, tussen de geconstateerde psychische problematiek en het ten laste gelegde. Verdachte was zich echter ook bewust van het grensoverschrijdende van zijn gedrag, maar koos ervoor om toch mee te doen. Het advies is om het ten laste gelegde – indien bewezen – in verminderde mate toe te rekenen. Voorts wordt geconstateerd dat verdachte jonger imponeert dan zijn kalenderleeftijd en dat hij nog kan profiteren van pedagogische beïnvloeding. Verdachte maakt nog deel uit van het ouderlijk gezin, gaat naar school, is onder de indruk van de justitiële autoriteiten en heeft geen verharde criminele levensstijl. Dit zijn omstandigheden die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht, hetgeen de rechtbank dan ook wordt geadviseerd. Hiernaast wordt behandeling (een CoVaplus training) geadviseerd, teneinde de kans op herhaling te minimaliseren.
Deze behandeling richt zich op de consequenties van de intellectuele beperkingen van verdachte. De reclassering heeft deze conclusies overgenomen in haar advies van
28 december 2017. Ook de reclassering adviseert toepassing van het jeugdstrafrecht en oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan de CoVaplus training.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit deze rapportages en ziet in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal verdachte ook als verminderd toerekeningsvatbaar aanmerken.
De richtlijnen van het Openbaar Ministerie geven voor een plofkraak (volwassenenstrafrecht) een gevangenisstraf van vijftien maanden aan. De rechtbank heeft acht geslagen op de Landelijke Oriëntatiepunten Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Er bestaat geen oriëntatiepunt jeugd voor plof- of ramkraken. Er bestaat geen (volwassenen-) oriëntatiepunt voor een plofkraak, maar wel een oriëntatiepunt voor een ramkraak, te weten een gevangenisstraf van negen maanden. Het ligt in de rede om bij een plofkraak dan wel een poging plofkraak, waar niet alleen fors geweld wordt toegepast maar daar bovenop met explosieven wordt gewerkt met alle risico’s van dien, uit te gaan van een hogere straf. Dat blijkt ook uit de gevangenisstraffen die de medeverdachten opgelegd hebben gekregen, te weten gevangenisstraffen van 12 en (vanwege recidive) 14 maanden.
Omdat op verdachte jeugdrecht wordt toegepast, en hij verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht, geldt als uitgangspunt dat hij milder gestraft dient te worden dan zijn mededaders.
Voor verdachte geldt echter dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan niet één maar twee pogingen plofkraak, en dat hij een proceshouding heeft ingenomen die er juist voor pleit om zwaarder te straffen.
Verdachte heeft zijn rol bij de plofkraak in IJburg gebagatelliseerd en ontkent betrokken te zijn geweest bij de plofkraak in Schoonhoven. Indien verdachte, zoals hij zelf zegt, daadwerkelijk beïnvloedbaar is en is omgepraat om de plofkraken te plegen was het beter geweest als hij schoon schip had gemaakt. Verdachte heeft dat niet gedaan en de rechtbank rekent dit verdachte aan.
Dit alles afwegende, acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van vijftien maanden passend. Gegeven de jeugdige leeftijd van verdachte, het belang van interventies die als bijzondere voorwaarden kunnen worden opgenomen, en het feit dat hij niet eerder voor dit soort feiten is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze straf, te weten vijf maanden, voorwaardelijk op te leggen.

6.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Jas, Columbia (5413826)
Vest, Nike (5413828)
Handschoen (5413829)
Pet, Gucci (5413831)
Mes (5413836)
Sleutel, Zikon (5413837)
Sleutel, Buva (5413839)
Koptelefoon, Nokia (5413845)
Navigator, TomTom (5417680)
Mondkap (5428501)
Zaktelefoon, Nokia (5412997)
Zaktelefoon, Alcatel (5413463)
Simkaart, Lebara (5422443)
Verpakkingsmateriaal, Vodafone (5422450)
Ten aanzien van het beslag heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de nummers 1, 9 en 11 verbeurd moeten worden verklaard. De nummers 5 en 10 moeten worden onttrokken aan het verkeer. De nummers 2, 3, 4, 8, 12, 13 en 14 kunnen aan verdachte worden teruggegeven. De nummers 6 en 7 moeten worden bewaard voor de rechthebbende.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verbeurdverklaring
De voorwerpen met nummers 1, 9 en 11 behoren aan verdachte toe. Nu met behulp van die voorwerpen het bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.
Onttrekking aan het verkeer
De voorwerpen met nummers 5 en 10 zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang. Deze voorwerpen worden onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De voorwerpen met nummers 2, 3, 4, 8, 12, 13 en 14 dienen te worden teruggegeven aan verdachte.
Bewaring ten behoeve van rechthebbende
De voorwerpen met nummers 6 en 7 moeten worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

[naam benadeelde partij]
De benadeelde partij [naam benadeelde partij] vordert € 6.500,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Coöperatieve Rabobank N.V.
De benadeelde partij Rabobank vordert € 6.455,69 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de gevorderde schadevergoeding geen rechtstreeks verband houdt met de ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij Coöperatieve Rabobank U.A. gevestigd te Amsterdam (hierna: Rabobank) heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze in zijn geheel en aan alle verdachten (hoofdelijk) moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de Rabobank gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde partij] aangevoerd dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat [naam benadeelde partij] (gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het (maak een keuze)onder (vul feitnummers in)1 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de vordering van de Rabobank is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier en het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Ook is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank ziet geen aanleiding voor toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Omdat verdachte en zijn mededaders allen verantwoordelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 55, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, 2, 5 en 6 bewezen verklaarde
Eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd
en
medeplegen van een poging tot het opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
15 (vijftien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
5 (vijf) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
-zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet betrokkene zich melden na de uitnodiging van de reclassering, bij het adres van de reclasseringsorganisatie. Hierna moet hij zich gedurende door de betreffende reclasseringsorganisatie bepaalde perioden blijven melden zo frequent als de betreffende reclasseringsorganisatie gedurende deze perioden nodig acht;
- moet deelnemen aan de GI-LdH CoVaplus training;
- wordt verplicht om na detentie zijn opleiding op te pakken indien dit tot de mogelijkheden behoort. Hij moet in ieder geval zinvolle dagbesteding hebben in de vorm van school of werk.
Verklaart verbeurd: nummer 1, 9 en 11 genoemd onder rubriek 6.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:nummer 5 en 10 genoemd onder rubriek 6.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van: nummer 2, 3, 4, 8, 12, 13 en 14 genoemd onder rubriek 6.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:nummer 6 en 7 genoemd onder rubriek 6.
Verklaart de benadeelde partij
[naam benadeelde partij]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst toede vordering van
Rabobank, tot het bedrag van € 6.455,69 (zesduizend vierhonderdvijfenvijftig euro en negenenzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan Rabobank voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en N.A.J. Purcell, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.H. Limburg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 maart 2018.