ECLI:NL:RBAMS:2018:1604

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
624010 CV EXPL 17-19166
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewaarnemer bij diefstal van gestald object en zorgplicht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.C.Y. Cheung, en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. N.H. Steenkuijl-Van Maanen. Eiser vorderde een schadevergoeding van € 5.917,80 van gedaagde, die als bewaarnemer optrad voor de stalling van zijn boot. Eiser stelde dat gedaagde tekortgeschoten was in haar zorgplicht door onvoldoende beveiligingsmaatregelen te treffen, wat leidde tot diefstal van de motor van zijn boot. Gedaagde verweerde zich door te stellen dat zij niet aansprakelijk was, omdat de overeenkomst bepaalde dat eiser zelf verantwoordelijk was voor de verzekering van het object. De kantonrechter oordeelde dat gedaagde aan haar zorgplicht had voldaan en dat de aansprakelijkheid niet aan haar kon worden toegerekend. De vordering van eiser werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer \ rolnummer: 6240170 CV EXPL 17-19166
Uitspraak: 30 maart 2018
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. E.C.Y. Cheung,
tegen
[gedaagde],
handelend onder de naam [naam VOF] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
gemachtigde mr. N.H. Steenkuijl-Van Maanen (ARAG rechtsbijstand).
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Na de dagvaarding met producties van 8 augustus 2017 en de (verbeterde versie twee van de) conclusie van antwoord met producties van 22 september 2017, is op 6 oktober 2017 een tussenvonnis gewezen waarbij een comparitie van partijen is bepaald. Deze comparitie heeft op 1 februari 2018 plaatsgevonden. Met instemming van de partijen is van de comparitie geen proces-verbaal opgemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] , handelend onder de naam [naam VOF] , maakt haar bedrijf van het beschikbaar stellen van ruimte voor het stallen van caravans en boten. Op de website van [naam VOF] staat, onder meer:
“De stallingsruimte die wij u aanbieden is geheel overdekt en voorzien van een verharde betonvloer.
(…)
Het stallingsterrein en de stalling zijn niet vrij toegankelijk en de objecten worden persoonlijk en met behulp van een camera systeem zo goed mogelijk bewaakt.”
2.2.
[eiser] is op 4 juni 2015 schriftelijk een overeenkomst voor het stallen van zijn boot met trailer met [gedaagde] aangegaan. In deze overeenkomst staat, onder meer:

Gegevens eigenaar:
naam: [eiser]
(…)
Gegeven te stallen object:
Object: Boottrailer enkel as
(…)
Type: Prins 480 / 17-97-YL
(…)
Voorwaarden
Deze voorwaarden zijn van toepassing op alle overeenkomsten waarbij [naam VOF] , hierna te nomen C.W., als verhuurder van de stallingsruimte optreedt.
(…)
Aansprakelijkheid en verzekering
(…)
C.W. is slechts aansprakelijk voor schade, verlies of diefstal van een object indien dit te wijten is aan grove schuld van C.W. (…).
De huurder staat op eigen risico in de stalingsruimte.
(…)
De huurder is verplicht het ter stalling aangeboden object WA en Casco te verzekeren.
Partijen zijn overeengekomen dat de stallinghouder zich tegenover de bewaargever verbindt het omschreven te stallen object terug te geven in de staat waarin de stallinghouder dit ontving.(…)”
2.3.
Het stallingsterrein is omsloten door een hek met een elektronische toegang. Toegang werd alleen verleend na voorafgaande aanmelding. Op de uitgangsdeuren werd door middel van camera’s toezicht gehouden wanneer [gedaagde] of een van haar medewerkers aanwezig was. Op het stallingsterrein staan twee hallen. De deuren die toegang geven tot de hal waarin de boot van [eiser] was gestald waren afgesloten door een ketting met daaraan een los cilinderslot, dan wel een insteek (cilinder) slot.
2.4.
Op of omstreeks 26 januari 2017 is ingebroken in de stallingsruimte van [gedaagde] . De inbrekers zijn via een aangrenzend weiland over het hek geklommen en hebben het slot van een toegangsdeur van de hal waarin de boot van [eiser] stond, opengebroken. Vervolgens hebben zij goederen uit de daarin gestalde caravans en motoren van een aantal van de daarin gestalde boten gestolen. Eén van de gestolen motoren betrof de motor van de boot van [eiser] . De inbrekers hebben vervolgens het slot van een tussendeur geforceerd die toegang gaf aan een aan de buurman toebehorende hal en zijn via die weg met de gesloten goederen gevlucht.
2.5.
Na aangifte van diefstal door [gedaagde] heeft de politie forensisch onderzoek uitgevoerd.
2.6.
[eiser] had geen verzekering afgesloten voor zijn boot. De overige booteigenaren van wie de motor is gestolen, hebben van hun verzekeraar een uitkering ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan hem te betalen:
een schadevergoeding van € 5.917,80,
de wettelijke rente over € 5.917,80 tot 4 augustus 2017 van € 62,43,
de wettelijke rente over € 5.917,80 vanaf 4 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling,
e kosten van de procedure, inclusief het salaris van de gemachtigde, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit vonnis,
de nakosten ten bedrage van 50% van het geldende salaris gemachtigde, indien [gedaagde] niet binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen een in goed justitie te bepalen termijn, heeft voldaan,
de kosten van de dagvaarding.
3.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van de uit hoofde van de tussen hen gesloten overeenkomt van bewaarneming op [gedaagde] rustende verplichting de gestalde objecten terug te geven aan [eiser] . [gedaagde] moet de daardoor door [eiser] geleden schade vergoeden omdat zij de op haar als bewaarnemer rustende zorgplicht heeft geschonden door de boot te stallen in een tuinkas waarin geen cameratoezicht was en geen deugdelijke sloten voor de stalling van dergelijke goederen. Ook was geen sprake van persoonlijke beveiliging. Doordat [gedaagde] niet de noodzakelijke beveiligingsmaatregelen heeft getroffen, is ingebroken in de stallingsruimte waar de boot van [eiser] stond. Daarnaast mag van een professionele bewaarnemer verwacht worden dat hij verzekerd is tegen diefstal, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert ten verweer aan dat zij op grond van de overeenkomst slechts aansprakelijk kan zijn voor schade als gevolg van diefstal als er sprake is van grove schuld. Dat is niet aan de orde en ook overigens heeft [gedaagde] voldaan aan haar verplichtingen als bewaarnemer. De ruimte waarin de boot van [eiser] was gestald was voldoende tegen diefstal beveiligd, hetgeen door de politie is bevestigd. Uit de overeenkomst volgt dat niet [gedaagde] maar [eiser] verplicht was de boot te verzekeren. Indien hij dat had gedaan was hij net zoals alle andere bestolen booteigenaren door de verzekering schadeloos gesteld, aldus [gedaagde] .
3.4.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat partijen een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan. Dit betekent dat op [gedaagde] , als bewaarnemer, de hoofdverplichting rust om de boot te bewaren en aan [eiser] terug te geven in de staat waarin zij die heeft ontvangen. Verder staat vast dat [gedaagde] de teruggaveverplichting niet kan nakomen en dat zij dus ten opzichte van [eiser] tekortschiet. Of dit tot aansprakelijkheid van [gedaagde] leidt is afhankelijk van de vraag of zij aan de op haar als goed bewaarnemer rustende zorgplicht heeft voldaan (artikel 7:602 BW van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)). Hoe ver die zorgplicht reikt hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, zoals de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomst, de persoon van de bewaarnemer, de aard van de zaak die in bewaring wordt gegeven, het gebruik en de redelijkheid en billijkheid. Indien [gedaagde] heeft gedaan wat van een goed bewaarnemer mag worden verwacht, dan is het niet aan haar toe te rekenen dat zij de motor van de boot niet meer aan [eiser] kan teruggeven en is van aansprakelijkheid geen sprake. Indien zij niet aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan, is het wel aan haar toe te rekenen dat zij niet aan haar verplichting om de motor terug te geven aan [eiser] kan voldoen. In dat geval moet vervolgens beoordeeld worden of [gedaagde] een succesvol beroep kan doen op de exoneratieclausule die haar aansprakelijkheid beperkt tot gevallen van grove schuld.
4.2.
Nu de omvang van de op [gedaagde] rustende zorgplicht mede wordt bepaald door hetgeen partijen zijn overeengekomen is van belang of de in de schriftelijke overeenkomst opgenomen bepaling omtrent de verplichting van de bewaargever het object te verzekeren (hierna: het verzekeringsbeding), van kracht is tussen partijen. In beginsel reikt, indien is overeengekomen dat de bewaargever zelf de te bewaren zaak moet verzekeren tegen diefstal, de bedoelde zorgplicht van de bewaarnemer minder ver dan indien dat niet is overeengekomen. Ten eerste mag de bewaargever dan in beginsel niet verwachten dat ook de bewaarnemer een verzekering tegen diefstal afsluit en ten tweede reikt dan de op de bewaarnemer rustende plicht om maatregelen te treffen ter beperking van het risico van diefstal, minder ver.
4.3.
Nu het verzekeringsbeding is opgenomen in de door [eiser] ondertekende overeenkomst van bewaarneming snijdt zijn stelling dat dit beding vernietigbaar is omdat de algemene voorwaarden hem niet ter hand zijn gesteld, geen hout. Evenmin wordt [eiser] gevolgd in zijn stelling dat dit beding onredelijk bezwarend is. Los van de vraag of het verzekeringsbeding als een algemene voorwaarde kwalificeert in de zin van artikel 6:231 BW, hetgeen [gedaagde] betwist, geldt dat een beding dat [eiser] verplicht tot het afsluiten van een cascoverzekering en dus de trailer en de boot tegen (onder meer) diefstal te verzekeren, niet onredelijk bezwarend is. Een professioneel bedrijf kan rechtsgeldig met een consument overeenkomen dat de consument gebruik kan maken van door het bedrijf ter beschikbaar te stellen ruimte om daar zaken op te slaan, die al dan niet waardevol zijn, met uiteenlopende afspraken over de vraag welke partij het risico van diefstal zal dragen en welke maatregelen al dan niet getroffen zullen worden om het risico op diefstal te beperken. Die afspraken kunnen variëren van een volledige garantie dat het bedrijf de schade zal vergoeden in geval van diefstal, tot een afspraak dat het gevaar van diefstal volledig voor risico van de consument komt zonder dat het bedrijf enige maatregel treft om dat risico te beperken. Deze contractsvrijheid wordt niet beperkt door de Nederlandse en Europese regelgeving inzake algemene voorwaarden.
4.4.
Aangezien partijen zijn overeengekomen dat [eiser] de boot moest verzekeren, mocht hij niet verwachten dat [gedaagde] die verzekering zou afsluiten. Het ontbreken van de verzekering kan dus niet tot de conclusie leiden dat [gedaagde] haar zorgplicht als bewaarnemer niet heeft nageleefd. Anderzijds brengt de op [eiser] rustende verzekeringsplicht, behoudens een andersluidende overeenkomst, mee dat [gedaagde] tot het treffen van slechts die beveiligingsmaatregelen gehouden was die voor de verzekeraars van haar bewaargevers acceptabel zijn. Dat de booteigenaren die wel verzekerd waren schadeloos zijn gesteld, is door [eiser] niet weersproken. Hieruit kan worden afgeleid dat [gedaagde] heeft voldaan aan de eisen die verzekeraars aan de beveiliging van de verzekerde objecten stellen.
4.5.
Het moge zo zijn dat het stallingsterrein beter beveiligd was geweest indien een zwaarder type sloten zou zijn gebruikt en de volledige stalling 24 uur per dag door camera’s althans een beveiliger bewaakt zou zijn, maar [eiser] heeft onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat [gedaagde] zich daartoe jegens [eiser] verplicht heeft. De enkele vermelding op de website van [naam VOF] dat de objecten met behulp van een camerasysteem en persoonlijk zo goed mogelijk worden bewaakt, is daartoe niet voldoende. Hierbij is van belang dat in de overeenkomst niets staat over de wijze waarop de stalling door [gedaagde] tegen diefstal zou worden beveiligd en voornoemde vermelding op de website niet voldoende is om bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen te wekken dat de door hem verwachte beveiligingsmaatregelen zouden zijn getroffen.
4.6.
De conclusie is dan ook dat [gedaagde] aan de op haar rustende zorgplicht heeft voldaan en dat het haar niet is toe te rekenen dat zij niet kan voldoen aan haar verplichting jegens [eiser] om de motor van zijn boot aan hem terug te geven. Van aansprakelijkheid van [gedaagde] is dus geen sprake en de vraag of zij met succes een beroep op de exoneratieclausule kan doen, kan dus onbeantwoord blijven.
4.7.
De slotsom is dat de vordering van [eiser] wordt afgewezen en dat hij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 500,00 (2 punten x tarief € 250) aan salaris van de gemachtigde. De nakosten worden ambtshalve toegewezen zoals in het dictum vermeld.
Over de nakosten is geen btw verschuldigd.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 500,00 te vermeerderen met de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris van de gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiser] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met € 68 aan salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.M. Visser en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: BMV