ECLI:NL:RBAMS:2018:1575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
13/706528-17 (A), 13/706527-17 (B) en 16/652298-15 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor meerdere straatroven en mishandeling met geweld in Amsterdam en Utrecht

Op 21 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een 37-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar voor het plegen van elf berovingen in Amsterdam en Utrecht in de maanden juli en augustus 2017. De man trok bij zijn slachtoffers halskettingen van hun nekken, waarbij hij geweld gebruikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van een slachtoffer, waarbij hij meermalen met gebalde vuist in het gezicht sloeg, en aan lokaalvredebreuk door zonder toestemming in een tuinhuisje te verblijven. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf van negen jaar had geëist, maar heeft de straf verlaagd op basis van de omstandigheden van de verdachte en de impact van de feiten op de slachtoffers. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen behandeld en schadevergoedingen toegewezen voor immateriële en materiële schade. De verdachte heeft eerder geweldsdelicten gepleegd en was ten tijde van de feiten in een proeftijd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/706528-17 (A), 13/706527-17 (B) en 16/652298-15 (TUL)
Datum uitspraak: 21 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [naam PI] – [plaats PI] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 7 maart 2018. De rechtbank heeft de zaken die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht gevoegd. De zaken worden hierna onderscheidenlijk zaak A en zaak B genoemd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.N. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.D. Kloosterman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
Het met geweld wegnemen van kettingen toebehorende aan verschillende benadeelden in de periode van 18 juli 2017 t/m 16 augustus 2017;
Primair: zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 12 augustus 2017 te Amsterdam;
Subsidiair: poging zware mishandeling van [slachtoffer 1] op 12 augustus 2017 te Amsterdam;
Meer subsidiair: mishandeling van [slachtoffer 1] op 12 augustus 2017 te Amsterdam;
Primair: woninginbraak op 13 augustus 2013 in tuinhuisje van [naam 1] ;
Subsidiair: huisvredebreuk op 13 augustus 2013 te Amsterdam;
4. Diefstal op 11 juli 2017 te Amstelveen van een laptop, een printer en een fiets toebehorende aan [naam 2] .
Zaak B
Mishandeling van [slachtoffer 2] op 17 augustus 2017 te ’s-Gravenhage;
Vernieling op 17 augustus 2017 te ’s-Gravenhage van een telefoon toebehorende aan [slachtoffer 2] .
De tekst van de hele tenlastelegging is opgenomen in bijlage I en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de berovingen op de Zaanstraat te Amsterdam en de Roelantdreef in Utrecht, omdat er in die zaken te weinig ondersteunende elementen zijn om verdachte aan deze berovingen te linken. De berovingen op de Osdorper Ban, het Koningin Wilhelminaplein, Metrostation Holendrecht, de Ferdinand Bolstraat, de Brusselsingel, de Ditlaar te Amsterdam en de W.J. Bossenbroekstraat in Utrecht kunnen worden bewezen gelet op de camerabeelden, de herkenningen, de overeenkomsten in signalement en werkwijze én de bekennende verklaring die verdacht op de zitting heeft afgelegd. De berovingen op de Minervalaan, de Kastelenstraat en de Antillenstraat te Amsterdam kunnen worden bewezen met behulp van schakelbewijs. Gelet op het zeer specifieke overeenkomende berovingspatroon, de match qua signalement, de uitpeilgegevens en de neiging naar verdachte bij de foslo confrontaties kan het simpelweg niet anders dan dat verdachte de berovingen heeft gepleegd.
Van de in zaak A onder 2 primair tenlastegelegde zware mishandeling moet verdachte worden vrijgesproken omdat de aard van het letsel en de noodzaak/aard van medisch ingrijpen op dit moment nog onduidelijk zijn. De subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling kan wel bewezen worden gelet op de aangifte, de getuigenverklaring en het letsel van aangeefster. Verdachte heeft meermalen met de vuist, verzwaard met een mes, met volle kracht uitgehaald op het gezicht van aangeefster. Daarmee heeft verdachte het risico op zwaar lichamelijk letsel voor lief genomen.
De in zaak A onder 3 subsidiair tenlastegelegde lokaalvredebreuk kan bewezen worden nu verdachte zonder toestemming van de rechthebbende het tuinhuisje is binnengedrongen en daarin heeft verbleven. Van de primair tenlastegelegde poging inbraak moet verdachte worden vrijgesproken, omdat niet is gebleken dat zijn aanwezigheid gericht was op het wegnemen van goederen.
Feit 4 in zaak A kan worden bewezen omdat verdachte wel eens in de woning van aangever [naam 2] kwam, hij een week na de diefstal in het bezit was van de bij de gestolen spullen behorende randapparatuur en hij [naam 3] heeft verteld dat hij geld wilde hebben voor de rest van de spullen. Verdachte heeft geen passende verklaring kunnen geven voor deze belastende omstandigheden.
De in zaak B tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] en de vernieling van zijn telefoon kunnen bewezen worden gelet op de aangifte, de herkenning van verdachte door aangever en de verklaringen van de getuigen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de straatroven op de Zaanstraat, de Antillenstraat, de Minervalaan/Minervaplein, de Kastelenstraat te Amsterdam en de Roelantdreef in Utrecht. De modus operandi in die zaken is onvoldoende specifiek om als schakelbewijs te gebruiken, omdat verschillende personen kennelijk op gelijke wijze te werk gaan.
Ook van het in zaak A onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde moet verdachte worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht en er geen sprake was van opzet op zwaar lichamelijk letsel.
De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken van het in zaak A onder 3 primair tenlastegelegde omdat van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van goederen die zich in het huisje bevonden niet is gebleken.
Voor wat betreft feit 4 in zaak A verzoekt de verdediging verdachte vrij te spreken wegens het ontbreken van voldoende bewijs.
In feit 1 van zaak B kan een eenvoudige mishandeling mogelijk bewezen worden, maar de verdediging verzoekt de rechtbank de rol van aangever mee te nemen in haar beoordeling.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit [1] .
[naam 4] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 20 juli 2017 waarbij een man kettingen van haar hals losrukte en wegnam. [2] Het betrof een negroïde man, circa 1,90 meter, slank postuur, een glad geschoren gezicht en hij droeg een donker trainingsjack met een zwarte pet. Hij sprak goed Nederlands. De man sprak aangeefster aan en vroeg de weg. Vervolgens wees aangeefster de weg. Op dat moment voelde aangeefster dat de man met zijn rechterhand in de richting van haar hals greep en hij de kettingen die zij om haar hals had vast pakte en met een ruk los trok.
[naam 5] heeft aangifte gedaan van een beroving op 22 juli 2017 van haar ketting. [3] Toen zij met haar dochter op straat liep zag zij een man aan komen fietsen. Vervolgens voelde en zag zij dat de man haar ketting vastpakte en deze met kracht van haar nek trok. Zij omschrijft de dader als een lange donkere negroïde man met een dun postuur. Hij droeg een zwarte pet en was donkere gekleed. Verdachte heeft deze diefstal op de zitting bekend.
[naam 6] heeft aangifte gedaan van de diefstal op 24 juli 2017 van haar ketting. [4] Zij zag een negroïde man lopen van circa 1,80 meter, met kort zwart haar en een mager postuur, een dun gezicht, met een zwarte jas en een zwarte pet. Nadat de man haar aansprak zag zij dat de man met zijn hand de hanger van haar ketting vastpakte en hieraan trok. Zij zag dat de hanger van de ketting brak. Vervolgens zag zij dat de man haar ketting vastpakte en met een harde ruk de ketting lostrok. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 7] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 27 juli 2017. [5] Hij werd op straat aangesproken door een man die hem de weg vroeg. Vervolgens trok de man de ketting van zijn nek en fietste de man weg. Hij omschrijft de dader als een man met een Noord-Afrikaans uiterlijk, rond de 35 jaar, met een mager postuur, circa 190 cm en hij droeg een donkerkleurige pet. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 8] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 2 augustus 2017 van haar halsketting. [6] Zij verklaart dat die dag een man op haar af kwam lopen die naar de weg vroeg. Vervolgens greep hij haar halsketting en voelde zij dat hij met kracht de halsketting van haar nek aftrok. De dader stapte hierna direct op zijn fiets en fietste weg. Aangeefster omschrijft de dader als een negroïde man, 1,90 à 2,00 meter, tussen de 30 en 40 jaar, met een smal postuur, een smal en lang gezicht en hij droeg een donkere jas.
[naam 9] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 6 augustus 2017 van haar ketting. [7] Aangeefster liep van haar werk naar huis toen een lange man op een fiets naar haar toe kwam fietsen. Vervolgens vroeg de man in goed Nederlands naar de weg. Hij stak zijn hand uit en greep met zijn rechterhand haar ketting van haar hals. Het betrof een man van circa 1,85 meter, 27 à 30 jaar, met kort zwart haar en hij droeg een zwarte pet, een zwarte spijkerbroek en een zwart spijkerjack. Hij fietste op een zwarte damesfiets.
[naam 10] heeft aangifte gedaan van een beroving op 7 augustus 2017 van haar ketting. [8] Zij werd aangesproken door een man die vervolgens de ketting van haar nek rukte. De dader omschrijft zij als een man met een Zuid-Europees uiterlijk, met een mager/tenger postuur, een lange/smalle gelaatsvorm, kort zwart haar en hij droeg een pet. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 11] heeft aangifte gedaan van een beroving op 8 augustus 2017. [9] Zij was bij metrostation Holendrecht toen zij werd beroofd van twee colliers. De dader sprak haar aan en vroeg de weg naar het AMC. Vervolgens rukte hij de kettingen van haar hals en rende hij weg. [naam 11] omschrijft de dader als een negroïde man tussen de 26 en 35 jaar, met een normaal postuur en een lange/smalle gelaatsvorm en een normale stem met een Nederlands accent. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 12] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 13 augustus 2017. [10] De dader sprak haar aan en trok vervolgens haar ketting van haar hals waarbij zij ten val kwam. De dader rende vervolgens weg. Het betrof een donker getinte man van 185 à 195 cm lang met kort zwart haar. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 13] heeft aangifte gedaan van een straatroof op 15 augustus 2017. [11] Zij liep op straat toen een man haar aansprak. De man fietste door. Vervolgens zag zij dat de man op haar af kwam rennen en haar ketting van haar aftrok. Zij omschrijft de dader als een licht getinte man, 25 tot 30 jaar, hij droeg een zwarte jeans en een pet en hij had een donkere fiets bij zich. Verdachte heeft dit feit op de zitting bekend.
[naam 14] heeft aangifte gedaan van diefstal. [12] Zij was op 16 augustus 2017 bij de fietsrekken in het winkelcentrum op de Roelantdreef in Utrecht. Zij voelde ineens dat haar ketting met kracht van haar nek werd afgetrokken. Toen zij om keek zag zij een jongen wegfietsen met haar ketting in zijn hand. Zij omschrijft de dader als een lange licht getinte man met een zwart petje en een zwarte fiets.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de beroving van aangeefster [naam 15] niet bewezen kan worden en spreekt verdachte daarvan vrij.
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van de berovingen van [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] op grond van de aangiften en de bekennende verklaring van verdachte.
Voor de berovingen van [naam 4] , [naam 8] , [naam 9] en [naam 14] komt de rechtbank ook tot een bewezenverklaring. De bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan de bewezenverklaarde diefstallen bij [naam 5] , [naam 6] , [naam 7] , [naam 10] , [naam 11] , [naam 12] en [naam 13] gebruikt de rechtbank als schakelbewijs. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet het bij schakelbewijs gaan om bewijsmateriaal van andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat in de zaken die verdachte heeft bekend de manier waarop de dader de aangevers benadert, het korte weggrissen van de ketting(en), de gegeven signalementen en de kleding van de dader in onderlinge samenhang bezien voldoende specifieke kenmerken opleveren om als schakelbewijs te kunnen dienen in de zaken die verdachte heeft ontkend. Op deze essentiële onderdelen komen de zaken waarin verdachte heeft ontkend overeen met de diefstallen die hij heeft bekend. Een lange getinte man met een smal gezicht en een zwarte pet spreekt aangever aan en vraagt naar de weg. Vervolgens rukt de dader de ketting(en) van de hals van aangever en vlucht hij weg. De dader maakt tijdens zijn vlucht in het overgrote deel van de gevallen gebruik van een fiets. Bij aangever [naam 14] spreekt de dader aangever niet eerst aan maar rukt hij gelijk de ketting van haar hals. Dit komt overeen met de straatroof van aangever [naam 5] , waar de dader aangeefster ook niet eerst aanspreekt. Verdachte heeft laatstgenoemde diefstal op de zitting bekend. [13] Er kan dan ook worden gesproken over twee modus operandi. Bij de eerste werkwijze spreekt de dader aangever eerst aan, rukt de ketting weg en vlucht vervolgens op de fiets of rent weg. Bij de tweede werkwijze rukt de dader direct de ketting weg en vlucht vervolgens op de fiets.
Het oordeel over het in zaak A onder 2 tenlastegelegde
Anders dan de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in geval van oordeel dat de onder 2 tenlastegelegde kan worden bewezen. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt, maar die bepaling laat de rechter de vrijheid om ook buiten die gevallen lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen als dat voldoende belangrijk is om naar normaal spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. In het dossier bevindt zich een aangifte van [slachtoffer 1] van mishandeling. [14] Zij heeft verklaard dat zij in haar woning tot bloedens toe op haar ogen is geslagen. Ook bevindt zich in het dossier een letselverklaring waaruit volgt dat het bij [slachtoffer 1] geconstateerde letsel past bij de gewelddadige handelingen waarover aangeefster heeft verklaard [15] . Dat [slachtoffer 1] meermalen is geslagen wordt op belangrijke punten ondersteund door de foto’s die zijn gemaakt van het letsel van [slachtoffer 1] . [16] Zij heeft een hersenschudding opgelopen. Hoewel geen breuk van de oogkas is vastgesteld kampt zij zeven maanden na het incident nog steeds met klachten van dubbelzien met haar linkeroog. Dergelijke langdurig klachten aan het oog kwalificeert de rechtbank als zwaar letsel. Dat de medische oorzaak van het dubbelzien nog niet is vastgesteld, waardoor ook over de termijn van genezing op dit moment geen uitspraken kunnen worden gedaan, doet daar niet aan af. Omdat duidelijk is dat de klachten een rechtstreeks gevolg zijn van de mishandeling door verdachte heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij [slachtoffer 1] bij haar haren heeft gegrepen en haar slechts een 'slinger' heeft gegeven, waardoor zij tegen de bedstijl is gekomen. De rechtbank vindt dit door verdachte geschetste alternatieve scenario, gelet op het letsel van [slachtoffer 1] en het tijdstip van aanvoeren van dit alternatieve scenario, niet aannemelijk.
Het oordeel over het in zaak A onder 3 tenlastegelegde
Gelet op de verklaring van de getuige [17] en de bekennende verklaring van verdachte op de zitting is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan lokaalvredebreuk zoals in zaak A onder 3 subsidiair ten laste gelegd. Van het primair tenlastegelegde wordt verdachte vrijgesproken.
Vrijspraak van het in zaak A onder 4 ten laste gelegde
De rechtbank heeft niet de overtuiging bekomen dat verdachte de diefstal van de fiets, laptop en printer heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Het oordeel over zaak B
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 bewezen, gelet op de aangifte van [slachtoffer 2] die in belangrijke mate wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van de parkeercontroleurs. [18]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen onder 4.3. en de bewijsoverwegingen bewezen dat verdachte:
Zaak A
1.
in de periode van 20 juli 2017 tot en met 16 augustus 2017 op nader te noemen locaties, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen kettingen/sieraden toebehorende aan nader te noemen benadeelden:
- Op 20 juli 2017 aan de Antillenstraat, toebehorende aan [naam 4] en
- Op 22 juli 2017 aan de Brusselsingel, toebehorende aan [naam 5] en
- Op 24 juli 2017 aan de Osdorper Ban, toebehorende aan [naam 6] en
- Op 27 juli 2017 aan de Ferdinand Bolstraat, toebehorende aan [naam 7] en
- Op 2 augustus 2017 aan de Minervalaan/het Minervaplein, toebehorende aan [naam 8] en
- Op 6 augustus 2017 aan de Kastelenstraat, toebehorende aan [naam 9] en
- Op 7 augustus 2017 aan het Koningin Wilhelminaplein, toebehorende aan [naam 10] ,
- Op 8 augustus 2017 aan de Nieuwegeinlaan (metrostation Holendrecht), toebehorende aan [naam 11] en
- Op 13 augustus 2017 aan de Ditlaar, toebehorende aan [naam 12] ,
telkens te Amsterdam en
- Op 15 augustus 2017 aan de W.J. Bossenbroekstraat , toebehorende aan [naam 13] en
- Op 16 augustus 2017 aan de Roelantdreef, toebehorende aan [naam 14] ,
telkens te Utrecht
welke diefstal telkens vergezeld werd van geweld tegen voornoemde benadeelden, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat verdachte telkens met kracht de ketting van de nek van de benadeelde trok;
2. primair
Op 12 augustus 2017 te Amsterdam aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten oogletsel, heeft toegebracht door voornoemde [slachtoffer 1] meermalen met kracht met gebalde vuist in het gezicht te slaan;
3. subsidiair
op 13 augustus 2017 te Amsterdam in een besloten lokaal, gelegen aan de [adres] (perceel [perceel] ) en in gebruik bij [naam 1] , wederrechtelijk is binnengedrongen;
Zaak B
1.
op 17 augustus 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] meermalen met gebalde vuist in het gezicht te slaan;
2.
op 17 augustus 2017 te 's-Gravenhage, opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon (merk iPhone), toebehorende aan [slachtoffer 2] , heeft vernield door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk (met kracht) bedoelde telefoon uit de hand van voornoemde [slachtoffer 2] te slaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening moet worden gehouden met dat verdachte openheid van zaken heeft gegeven en berouw heeft getoond.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich binnen een maand schuldig gemaakt aan het plegen van een elf berovingen. Hij heeft verschillende slachtoffers op straat aangesproken en vervolgens met geweld deze slachtoffers van hun ketting bestolen. Verdachte heeft daarmee de slachtoffers een kostbaar bezit afgenomen. Bovendien is dit voor de slachtoffers een traumatische ervaring geweest. Verdachte heeft zichzelf, door aangevers aan te spreken en naar de weg te vragen in een positie dicht bij de slachtoffers geplaatst, om ze vervolgens met geweld – bij sommige aangevers zelfs met letsel tot gevolg – van hun kettingen te beroven. Verdachte heeft daarbij, zo verklaarde hij op de zitting, niet op de leeftijd van zijn slachtoffers gelet, maar was alleen gefocust op de ketting. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat verdachte zich geen moment heeft bekommerd om de gevolgen van zijn handelen voor de slachtoffers.
De oriëntatiepunten van de LOVS wijzen voor straatroven met licht geweld waarbij sprake is van recidive op een gevangenisstraf van 8 maanden. Voor een tasjesroof met een enkele ruk wijzen de oriëntatiepunten in dat geval op een gevangenisstraf van 4 maanden. De rechtbank is van oordeel dat het van de hals rukken van een ketting, waarbij in sommige gevallen enig letsel is veroorzaakt, tot de eerstgenoemde categorie behoort, zodat de rechtbank daarbij aansluiting zoekt.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan een ernstige mishandeling van [slachtoffer 1] , door haar op een gewelddadige wijze aan te vallen. Daarbij heeft de verdachte, blijkens de verklaring van het slachtoffer haar ook gedwongen haar kleding uit te doen en zelfs kleding van haar afgerukt. Het incident heeft zodanige impact op haar gehad dat zij de eerste dagen erna niet heeft kunnen slapen. Haar oogletsel is zo’n zeven maanden na de mishandeling nog steeds niet over; haar gezichtsvermogen aan één kant is nog niet zoals het voor de mishandeling was. Daarnaast heeft zij langdurige psychische gevolgen ondervonden dat zich heeft geuit in angst en zorgen over de toekomst van haar gezichtsvermogen.
Ook heeft verdachte een volstrekt willekeurig persoon mishandeld en diens mobiele telefoon vernield. Verder heeft hij zonder toestemming van de eigenaar in een tuinhuisje verbleven.
Uit het strafblad van verdachte volgt dat hij eerder voor geweldsdelicten waaronder berovingen is veroordeeld. Verdachte liep bovendien ten tijde van het plegen van deze feiten nog in een proeftijd. Dit alles heeft hem er niet van weerhouden opnieuw fors en vaak de fout in te gaan.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van zes jaar.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

In zijn algemeenheid overweegt de rechtbank vooraf over het recht op immateriële schadevergoeding dat uit artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (het artikel waar het recht op schadevergoeding ook in de strafprocedure op gebaseerd is) volgt dat in beginsel alleen recht op immateriële schade bestaat bij lichamelijk letsel, aantasting in eer en goede naam en andere aantastingen in de persoon. Dat betekent dat, mits voldoende duidelijk is dat sprake is geweest van letsel, de betreffende aangevers in aanmerking komen voor vergoeding van de door het letsel geleden immateriële schade. De categorie ‘aantasting in eer en goede naam’ is hier niet van toepassing. Voor de categorie ‘andere aantastingen in de persoon’ geldt dat van een vergoeding van de schade op deze grond pas sprake kan zijn als er geestelijk letsel van enige omvang is. Gevoelens van onveiligheid en wantrouwen, hoe vervelend ook, zijn daarvoor onvoldoende. Gedacht kan worden aan psychische gevolgen waarvoor behandeling geïndiceerd is en waarvan onderbouwing van een deskundige beschikbaar is. Dit betekent dat de benadeelde partijen bij wie geen fysiek letsel is vastgesteld, en geen geestelijk letsel van enige omvang kan worden vastgesteld, niet in aanmerking komen voor een immateriële schadevergoeding. In dat onderdeel van de vordering zullen de betrokken partijen dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
9.1.
[naam 15]
zal in haar vordering niet ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van de beroving van [naam 15] wordt vrijgesproken.
9.2.
[naam 6]
De verdediging heeft primair aangevoerd dat [naam 6] in haar vordering niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat zij het voegingsformulier niet heeft ondertekend. Dat verweer wordt verworpen, omdat geen rechtsregel voorschrijft dat het voegingsformulier moet worden ondertekend. Door de ingediende stukken staat voldoende vast dat de benadeelde een vordering heeft willen indienen.
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij
[naam 6]als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op het gevorderde en in zoverre niet betwiste een bedrag van €150,00, aan immateriële schade (letsel). Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde diefstal, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige deel, te weten €2700,00 aan materiële schade, niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van dat deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering door de verdediging is betwist, door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3.
[naam 8]
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij
[naam 8]als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op het gevorderde en in zoverre niet betwiste bedrag van € 1.000,00 aan materiële schade. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde diefstal, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
[naam 8] heeft € 750,00 aan proceskosten gevorderd. Omdat de vordering deels wordt toegewezen wordt verdachte veroordeeld in de door [naam 8] gemaakte proceskosten. Voor het vaststellen van die kosten zoekt de rechtbank aansluiting bij het liquidatietarief voor de behandeling bij de kantonrechter begroot op € 120,00 (twee punten a € 60,00) voor salaris gemachtigde. Van bijzondere omstandigheden waardoor de daadwerkelijk gemaakte proceskosten zouden moeten worden vergoed is de rechtbank niet gebleken.
9.4.
[naam 9]
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij [naam 9] als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,00,bestaande uit € 100,00 aan materiële schade en € 150,00 aan immateriële schade (letsel). Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde diefstal, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5.
[naam 10]
De benadeelde partij [naam 10] heeft € 306,00 gevorderd bestaande uit immateriële schade. De benadeelde partij zal onder verwijzing naar de algemene overweging ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.6.
[naam 13]
De benadeelde partij [naam 13] heeft € 300,00 gevorderd bestaande uit immateriële schade. Zij zal onder verwijzing naar de algemene overweging met betrekking tot immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.7.
[naam 5]
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij [naam 5] als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op het gevorderde en niet betwiste bedrag van € 345,00 aan materiële schade. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde diefstal, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
9.8.
[slachtoffer 1] (feit 2)
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] als gevolg van het hiervoor in zaak A onder 2 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2770,00, bestaande uit € 770,00 aan niet betwiste materiële schade en € 2000,00 aan immateriële schade. Dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden staat vast, omdat zij fysiek letsel heeft opgelopen. Bovendien heeft zij voldoende onderbouwd dat zij ook zodanige psychische schade heeft geleden dat hier voor een bedrag aan immateriële schade kan worden toegekend. Het bedrag van de schade dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van het bewezenverklaarde feit, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Zaak B
9.9.
[slachtoffer 2]
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] als gevolg van het hiervoor in zaak B onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2253,86 , bestaande uit € 1.653,86 aan materiële schade en € 500,00 aan immateriële schade (letsel). De rechtbank verwerpt het beroep van de verdediging op matiging van de schadevergoeding vanwege eigen schuld van de aangever. Voor eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer 2] zijn, behalve de verklaring van verdachte, geen aanknopingspunten in de stukken te vinden. Voornoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten de dag van de bewezenverklaarde feiten, tot de dag van voldoening. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden.
Ten behoeve van alle benadeelde partijen van wie (een deel van) de vordering wordt toegewezen zal als extra waarborg voor de betaling telkens de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte worden opgelegd.

10.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 14 september 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 16/652298-15. Dit betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 20 augustus 2015 van de rechtbank Midden-Nederland, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 3 jaar .
Bij de stukken bevindt zich een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit . De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14g, 27, 36f, 57, 138, 300, 302, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak A onder 1 eerste gedachtestreepje tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in zaak A onder 4 tenlastegelegde ook niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 tweede tot en met twaalfde gedachtestreepje, onder 2 primair, onder 3 subsidiair en in zaak B onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
Ten aanzien van feit 1
diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 2 primair
zware mishandeling
Ten aanzien van feit 3 subsidiair
het in de besloten lokaal bij een ander in gebruik wederrechtelijk binnendringen
Zaak B
Ten aanzien van feit 1
mishandeling
Ten aanzien van feit 2
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort vernielen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 20 augustus 2015, namelijk 1 maand gevangenisstraf.
Verklaart
[naam 15]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[naam 10]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart
[naam 13]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Wijst de vordering van
[naam 6], wonende te [woonplaats] toe tot € 150,00 (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 6] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 6] aan de Staat te betalen, € 150,00 (honderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 3 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 8], wonende te [woonplaats] , toe tot € 1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 8] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 8] aan de Staat te betalen, €1.000,00 (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 9], wonende te [woonplaats] , toe tot € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 9] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 9] aan de Staat te betalen, € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 5 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[naam 5], wonende te [woonplaats] , toe tot € 345,00 (driehonderdvijfenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 5] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 5] aan de Staat te betalen, € 345,00 (driehonderdvijfenveertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 7 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1], wonende te [woonplaats] , toe tot € 2770,00 (tweeduizendzevenhonderdenzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 2770,00 (tweeduizendzevenhonderdenzeventig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 37 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 2], wonende te [woonplaats] , toe tot € 2253,86 (tweeduizendtweehonderddrieënvijftig euro en zesentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] voornoemd.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat te betalen € 2.253,86 (tweeduizendtweehonderddrieënvijftig euro en zesentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 32 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Veroordeelt verdachte – voor zover enig deel van de vordering is toegewezen – in de kosten door voornoemde benadeelde partijen gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden aan de zijde van [naam 8] begroot op €120,00- en ten aanzien van de overige benadeelde partijen begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. J. Huber en P. Farahani, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H. van Loon, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 maart 2018.
De jongste rechter en de griffier zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende doorgenummerde pagina’s in het dossier.
2.P. 130 e.v.
3.P. 53 e.v.
4.P. 5 e.v.
5.P. 71 e.v.
6.P. 224 e.v.
7.P. 104 e.v.
8.P. 111 e.v.
9.P. 253 e.v.
10.P. 328 e.v.
11.P. 376 e.v.
12.P. 387 e.v.
13.De verklaring van verdachte op de zitting van 7 maart 2018.
14.P. 148 e.v.
15.P. 321
16.P. 155 e.v. .
17.P. 337 e.v. en p. 340 e.v.
18.P. 28 e.v., p. 34 e.v., en p. 41 e.v.