ECLI:NL:RBAMS:2018:1568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
20 maart 2018
Zaaknummer
AMS 17/5459
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid bestuursrechter en de toepassing van paragraaf 4.1.3.2. in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen [eiseres] en de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam. De rechtbank ontving op 14 september 2017 een beroepschrift van [eiseres] dat gericht was tegen het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar op een ingebrekestelling die op 20 juli 2017 was ingediend. [Eiseres] trok haar beroep in op 27 november 2017 en vroeg om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank oordeelde dat de wet, in dit geval de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als de zaak overduidelijk is. De rechtbank concludeerde dat de bestuursrechter onbevoegd was om van het beroep kennis te nemen, omdat het beroep gericht was tegen een besluit dat onder de Bevoegdheidsregeling valt, waartegen geen beroep kan worden ingesteld. Dit werd onderbouwd met verwijzingen naar relevante artikelen van de Awb en de Invorderingswet 1990. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat niet kon worden vastgesteld dat de heffingsambtenaar aan het beroep tegemoet was gekomen. Tevens werd het door [eiseres] betaalde griffierecht terugbetaald, aangezien de bestuursrechter onbevoegd was. De uitspraak werd bekendgemaakt aan de partijen en er werd een mogelijkheid geboden om een verzetschrift in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/5459

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres (hierna te noemen: [eiseres] ),

(gemachtigde: mr. M. Pinarbasi-Ilbay),
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam, verweerder (hierna te noemen: de heffingsambtenaar).

Procesverloop

De rechtbank heeft op 14 september 2017 een beroepschrift van [eiseres] ontvangen dat is gericht tegen het niet op tijd beslissen door de heffingsambtenaar op door [eiseres] opgestuurde ingebrekestelling van 20 juli 2017.
Bij brief van 27 november 2017 heeft [eiseres] het beroep ingetrokken en gevraagd om vergoeding van de proceskosten.

Overwegingen

1. De wet, dat is in dit geval de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geeft de rechter de mogelijkheid om zonder zitting uitspraak te doen. Een voorwaarde is dat de zaak al zo overduidelijk is dat er niet getwijfeld kan worden aan het eindoordeel. De rechtbank vindt dat hier het geval en doet uitspraak zonder zitting.
(artikel 8:54 van de Awb)
2. In de wet staat de definitie van een besluit. Een besluit is een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(artikel 1:3, eerste lid, van de Awb)
3. In de wet staat dat het niet tijdig nemen van een besluit hetzelfde is als een wel genomen besluit. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan dan ook een beroepschrift bij de rechtbank worden ingestuurd.
(artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb)
4. In de wet staat dat tegen een aantal besluiten geen beroep kan worden ingesteld. Deze besluiten zijn te vinden in de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak (de Bevoegdheidsregeling. Deze Bevoegdheidsregeling is een onderdeel van de wet. Het beroep van [eiseres] is gericht tegen een besluit dat in artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling staat.
(artikel 8:5, eerste lid, van de Awb)
5. In de Bevoegdheidsregeling staat dat geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit dat op grond van de Invorderingswet 1990 genomen is. De enige uitzondering hierop zijn de besluiten die op grond van de artikelen 30, 49 en 62a van de Invorderingswet 1990 zijn genomen.
6. In de wet staat dat als het beroep wordt ingetrokken omdat de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan [eiseres] is tegemoetgekomen, de heffingsambtenaar op verzoek van [eiseres] in de kosten kan worden veroordeeld.
(artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb)
7. In de wet staat verder dat het door [eiseres] betaalde griffierecht door de heffingsambtenaar aan [eiseres] wordt vergoed als het beroep wordt ingetrokken omdat de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan [eiseres] is tegemoetgekomen.
(artikel 8:41, zevende lid, van de Awb)
8. De heffingsambtenaar heeft de rechtbank op 30 oktober 2017 geschreven dat te laat op het administratief beroep is beslist. De heffingsambtenaar is van mening dat het beroep bij de rechtbank gegrond moet worden verklaard. [eiseres] krijgt geen dwangsomvergoeding omdat paragraaf 4.1.3.2. uit de Awb niet van toepassing is op beslissingen over kwijtschelding.
Beoordeling
9. De rechtbank moet eerst de vraag beantwoorden of de bestuursrechter bevoegd was om van het beroep kennis te nemen.
10. [eiseres] heeft op 20 april 2017 een administratief beroepschrift opgestuurd naar de heffingsambtenaar. Het beroep van 20 april 2017 is gericht tegen een besluit van de heffingsambtenaar van 18 april 2017 waarin een verzoek om kwijtschelding is afgewezen. [eiseres] heeft op 20 juli 2017 de heffingsambtenaar in gebreke gesteld [1] . De heffingsambtenaar heeft op 5 augustus 2017 op het administratief beroepschrift beslist.
11. [eiseres] heeft in haar beroepschrift aangegeven dat de heffingsambtenaar niet op tijd heeft beslist op het administratief beroepschrift tegen het besluit dat de heffingsambtenaar heeft genomen op haar verzoek om kwijtschelding van de hiervoor gecombineerde aanslag. [eiseres] wil met haar beroepschrift bereiken dat de heffingsambtenaar de dwangsom [2] vergoedt waarop zij recht meent te hebben. Dat betekent dat het beroep van [eiseres] is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar (artikel 6:2 van de Awb).
12. Het primaire (eerste) besluit is genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. De inmiddels op 5 augustus 2017 genomen uitspraak op het administratief beroep van [eiseres] en het besluit op de ingebrekestelling van [eiseres] worden (dus) ook genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990.
13. Tegen een besluit dat is genomen op grond van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 kan volgens de Bevoegdheidsregeling geen beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld (artikel 8:5, eerste lid, van de Awb).
Dat betekent dat ook tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:2 van de Awb) dat op grond van artikel van artikel 26, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 zal worden genomen – ook als dat gaat over het nemen van een besluit op de ingebrekestelling of het uitblijven van zo’n besluit – geen beroep bij de bestuursrechter mogelijk is. De rechtbank verwijst hierbij naar een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 26 april 2012 (ECLI:NL:GHAMS:2012:BW5417).
14. De bestuursrechter had zich dus onbevoegd moeten verklaren om van het beroep kennis te nemen als het niet was ingetrokken.
15. Wat hiervoor staat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat de heffingsambtenaar aan het beroep van [eiseres] is tegemoetgekomen en dat betekent ook dat [eiseres] geen recht heeft op een proceskostenvergoeding.
16. Ook in het geval dat de bestuursrechter wel bevoegd zou zijn geweest om van het beroep kennis te nemen kan [eiseres] geen aanspraak maken op een proceskostenvergoeding omdat de rechtbank niet heeft vast kunnen stellen dat [eiseres] , voorafgaande aan het instellen van beroep, de heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld.
17. Omdat [eiseres] het griffierecht van € 46,- heeft betaald maar de bestuursrechter onbevoegd is om van het beroep kennis te nemen, zal het door [eiseres] betaalde griffierecht door de griffier worden terugbetaald.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2018 door mr. H.C. Naves, rechter, in aanwezigheid van M.P. Osinga-Sanders, de griffier,
en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak, dan kunt u een verzetschrift opsturen naar deze rechtbank. U kunt een verzetschrift opsturen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. In het verzetschrift kunt u vragen om te worden gehoord. In dat geval vindt alsnog een zitting plaats.
Coll: M.P.O.
D: B

Voetnoten

1.Hiermee wordt de ingebrekestelling uit artikel 4:17 van de Awb bedoeld
2.Hiermee wordt de dwangsom uit artikel 4:17 van de Awb bedoeld