ECLI:NL:RBAMS:2018:1549

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
13/752172-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke weigering van overlevering op grond van de Overleveringswet in het kader van een Europees Aanhoudingsbevel

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de autoriteiten in Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering beoordeeld op basis van de Overleveringswet (OLW) en de relevante Europese regelgeving. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft een vrijheidsstraf van in totaal 11 jaar en 6 maanden, die aan de opgeëiste persoon is opgelegd in verschillende strafzaken in Polen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de procesgang beschreven, waarbij de zittingen op 13 februari en 8 maart 2018 hebben plaatsgevonden. De opgeëiste persoon was bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, en een tolk. De rechtbank heeft de overlevering voor een aantal uitspraken toegestaan, maar geweigerd voor andere, op basis van de weigeringsgronden in artikel 12 van de OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon in sommige gevallen niet in persoon aanwezig was bij de zittingen in Polen, wat een grond voor weigering van de overlevering vormde.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering toegestaan voor de uitspraken A, B, F, G en H, maar geweigerd voor de uitspraken C, D en E. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de relevante wetsbepalingen en de omstandigheden van de zaak. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752172-17 RK nummer: 17/8181
Datum uitspraak: 15 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 oktober 2015 door
The District Courtin Bielsko-Biala en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1993, zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
wonende op het adres [adres] , thans gedetineerd in het [detentieadres] te [plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd aangehouden voor het stellen van aanvullende vragen aan de Poolse autoriteiten.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 8 maart 2018.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. U.E.A. Weitzel. De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. H. Yilmaz, advocaat te Rotterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Parketnummer: 13/752172-17
RK nummer: 17
/8181inzake [opgeëiste persoon]
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.ldentiteit van de opgeeiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende uitspraken:
A. Een arrest in hoger beroep van 27 juli 2011 van het
District Courtin Krakau (IV Ka/90/11);
B. Een arrest in hoger beroep van 27 mei 2013 van het
District Courtin Bielsko-Biala (VII Ka 85/13);
C. Een arrest in hoger beroep van 19 september 2012 van het
District Courtin Bielsko-Biala (VII Ka 474/13);
D. Een arrest in hoger beroep van 19 december 2013 van het
District Courtin Bielsko-Biala (VII Ka 856/13);
E. Een arrest in hoger beroep van 16 oktober 2014 van het
District Courtin Bielsko­ Biala (VII Ka 590/14);
F. Een vonnis in eerste aanleg van 18 december 2013 van het
Regional Courtin Bielsko-Biala (III K 981/13);
G. Een arrest in hoger beroep van 14 april 2014 van het
District Courtin Bielsko­ Biala (VII Ka 189/14);
H. Een vonnis in eerste aanleg van 1 juni 2010 van het
Regional Courtin Bielsko­ Biala (III K 379/10).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van in totaal 11 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert volgens het EAB nog 11 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen en arresten.
Deze uitspraken betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
2

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

4.1.
Standpunt raadsvrouw
De raadsvrouw heeft gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW, met uitzondering van de uitspraken A, B en G en H van toepassing is.
De opgeëiste persoon was in de zaken C, D, E en F niet op de zitting aanwezig en er is geen sprake van een van de situaties als vermeid in artikel 12 onder a toten met d van de OLW.
Gelet hierop dient de overlevering voor deze vonnissen geweigerd te worden. Subsidiair dienen er verzetgaranties aan de Poolse autoriteiten gevraagd te worden.
4.2.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW bij alle vonnissen niet van toepassing is.
Volgens de informatie uit het EAB, in samenhang met de aanvullende informatie van 26 februari 2018, was de opgeëiste persoon bij vonnis H zelf aanwezig bij de zitting.
De dagvaarding van uitspraak A is in persoon betekend. Verder zat de opgeëiste persoon tijdens de behandeling van het hoger beroep in zaak A gedetineerd en heeft hij vervoer naar de rechtbank geweigerd. Bij de zitting in hoger beroep was een gemachtigde advocaat aanwezig.
Bij uitspraak B is de opgeëiste persoon in persoon gedagvaard en was er een advocaat namens hem aanwezig bij de behandeling ter zitting in hoger beroep.
Bij uitspraak C voldoet de betekening niet aan artikel 12 van de OLW maar er is namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingediend door een gemachtigd raadsman. Een vervanger van die gemachtigd raadsman was op de zitting aanwezig.
Ook bij uitspraak D voldoet de betekening van de dagvaarding niet, maar er was namens de opgeëiste persoon een raadsman op de zitting aanwezig.
Bij uitspraak E is er namens de opgeëiste persoon hoger beroep ingediend. Er was niemand op de zitting aanwezig, maar zijn advocaat heeft de oproeping persoonlijk ontvangen. Dit was een door de opgeëiste persoon zelf gekozen advocaat. Er wordt hierdoor voldaan aan artikel 12 van de OLW. Het niet aanwezig zijn op de zitting komt voor rekening en risico van de opgeëiste persoon nu de door hem aangestelde advocaat persoonlijk op de hoogte is gesteld van de zitting. De opgeëiste persoon was dus in de gelegenheid om zijn verdediging te voeren.
Bij uitspraak F en G was er namens de opgeëiste persoon een gemachtigd raadsman op de zitting aanwezig.
4.3.
Oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Uitgangspunt beoordeling weigeringsgrond artikel 12 van de OLW
Als de strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling van artikel 4 bis lid 1 Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628(Tupikas)).
De rechtbank stelt vast dat de vonnissen F en H in eerste aanleg zijn gewezen, zonder dat er hoger beroep is ingesteld. In de overige zaken, te weten A, B, C, D, E en G, heeft er wel een behandeling in hoger beroep plaatsgevonden. De vonnissen in eerste aanleg in deze zaken zijn niet relevant voor de toetsing aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 van de OLW.
4.3.2: UitsprakenC,
D en E: weigeringsgrond artikel 12 van de OLW van toepassing
In de zaken C en D stelt de rechtbank vast dat uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was. Wel is vermeld dat er voor hem ter zitting een advocaat
(public defender)ter zitting aanwezig was.
De rechtbank verwerpt het verweer van de opgeëiste persoon dat de aanwezigheid van deze advocaat niet relevant is omdat deze door de overheid zou zijn aangesteld. Ook een door de overheid aangestelde advocaat kan de verdediging namens de opgeëiste persoon voeren.
De rechtbank kan echter op grond van de informatie uit het EAB en de aanvullende informatie van 26 februari 2018 niet vaststellen of in hoger beroep in deze zaken sprake is van een situatie als bedoeld in art. 12, onder b, OLW, waarbij een gemachtigd advocaat ter terechtzitting daadwerkelijk de verdediging van de opgeëiste persoon heeft gevoerd.
Gelet hierop zal de rechtbank de overlevering weigeren, nu de uitvaardigende autoriteit reeds in de gelegenheid is gesteld om hierover duidelijkheid te verschaffen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank voorts van oordeel dat de overlevering ten aanzien van uitspraak E geweigerd dient te worden omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen en geen van de situaties uit artikel 12 sub a tot en met sub d van de OLW zich heeft voorgedaan. De opgeëiste persoon is niet in persoon op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep en ter zitting is geen gemachtigd advocaat namens de opgeëiste persoon aanwezig geweest die voor hem de verdediging heeft gevoerd.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de overlevering voor de uitspraken C, D en E weigeren op grond van de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW.
4
4.3.3.
Uitspraken A, B, F, Gen H: overlevering toegestaan
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw en is met de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat de overlevering voor de uitspraken A, B, F, G en H kan worden toegestaan.
Uit de aanvullende informatie van 26 februari 2018 blijkt dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van het hoger beroep in de zaken A en B, maar dat in deze zaken de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW aan de orde is.
De oproep is in persoon aan de opgeëiste persoon betekend.
Ten aanzien van de uitspraken F en G blijkt uit het EAB ende aanvullende informatie dat de situatie als bedoeld in artikel 12, onder b, van de OLW aan de orde is.
Vonnis F is een vonnis in eerste aanleg, waarbij de opgeëiste persoon zelf niet aanwezig was, maar waarbij wel een door hem gemachtigde advocaat die namens de opgeëiste persoon de verdediging heeft gevoerd.
Bij vonnis G is sprake van hoger beroep dat door een door de opgeëiste persoon zelf gekozen raadsman is ingediend, die ook bij de behandeling aanwezig was en namens de opgeëiste persoon de verdediging heeft gevoerd.
Ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg in de zaak H was de opgeëiste persoon in persoon op de zitting aanwezig zodat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW niet aan de orde is.

5.Strafbaarheid, feiten vermeid op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeid in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 20 en 23, te weten:
vervalsing van administratieve documenten en handel in valse documenten
en
oplichting.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten
1, 2, 3, 10, 11 en 12 (uitspraken A, B, F, G en H)
waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan.
5
Voor de
feiten 4, 5 en 6 (uitspraak C), 7 (uitspraak D), 8 en 9 (uitspraak E)wordt de overlevering geweigerd.
De rechtbank kan niet beoordelen welk gedeelte van de vrijheidsstraf geacht moet worden te zijn opgelegd voor de feiten
1, 2, 3, 10, 11 en 12waarvoor de overlevering moet worden toegestaan. Een en ander staat ter beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat, die gehouden zijn om, na de feitelijke overlevering, de tenuitvoerlegging van de straf tot het hiervoor bedoelde gedeelte te beperken.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

Feiten 1, 2, 3, 10, 11 en 12 (uitspraken A, B, F, G en H)
STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
The District Courtin Bielsko-Biala voor de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, dat is opgelegd wegens de feiten 1, 2, 3, 10, 11 en 12 (vonnissen A, B, F, Gen H).
Feiten 4, 5, en 6 (uitspraak C),7
(uitspraak D), 8 en 9 (uitspraak E)
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op het gedeelte van de vrijheidsstraf dat is opgelegd wegens de feiten 8 en 9.
6
Parketnummer: 13/752172-17
RK nummer: 17/8181 inzake [opgeëiste persoon]
Aldus gedaan door mr. A.K. Glerum,
mrs. J. Edgar en A. van den Brink,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 maart 2018.
voorzitter, rechters, griffier,
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]