Op 16 maart 2018 heeft de rechtbank Amsterdam een verkort vonnis uitgesproken in de zaak met parketnummer 13/706616-15, waarin de vordering van de officier van justitie werd behandeld. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 22.711, dat door de veroordeelde is verkregen uit witwassen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 2 maart 2017 en heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.K. Kooij, en de verdediging door mr. S.J. Nijhof. De officier van justitie heeft in zijn requisitoir op 2 maart 2018 aangevoerd dat de verdachte geen wederrechtelijk verkregen voordeel meer heeft als hij de door de benadeelde partij gevorderde schade heeft vergoed. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde, geboren in 1986, een bedrag van € 22.711 heeft verkregen door middel van strafbare feiten, en heeft dit bedrag als wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld. De rechtbank baseert zich op het rapport van 19 april 2017, waarin is vastgesteld dat er in totaal € 47.590 is gestort op de bankrekeningen van de verdachte en medeverdachte, en dat dit bedrag vrijwel direct weer is opgenomen. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling van € 22.711 aan de Staat opgelegd, overeenkomstig artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, met mr. W.M.C. van den Berg als voorzitter, en de rechters mrs. F.W. Pieters en L. Dolfing, in aanwezigheid van griffier mr. D. Spaan.