ECLI:NL:RBAMS:2018:1523

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
13/698686-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en diefstal door middel van een valse sleutel met gebruik van een babbeltruc

Op 16 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het meermalen medeplegen van oplichting in vereniging en diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachte, geboren in 1988, werd beschuldigd van het oplichten van meerdere slachtoffers door zich voor te doen als pakketbezorger en hen te bewegen tot het afgeven van hun bankpas en pincode. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten een groep vormde die zich bezighield met deze oplichtingen, waarbij ouderen vaak het doelwit waren. De modus operandi bestond uit het aanbieden van bloemen of pakketten waarvoor een klein bedrag moest worden gepind, waarna de bankpas van het slachtoffer werd verwisseld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers meegewogen in haar beslissing. De verdachte heeft erkend betrokken te zijn geweest bij de oplichtingen, maar heeft betoogd dat hij niet de hoofdrol speelde in de organisatie. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die direct schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/698686-17
Datum uitspraak: 16 maart 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F. Heus, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.M. Hagg, naar voren hebben gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/698685-17) en [medeverdachte 2] (13/698654-17).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd en na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Oplichting in vereniging van [persoon 1] op 24 juli 2017 in Aalsmeer, door zich voor te doen als (TNT)pakketbezorger en/of bloemenbezorger waarbij voor ontvangst van een pakket en/of een bloemstuk en/of een bos bloemen een bedrag van twee euro moest worden gepind waarbij die [persoon 1] werd bewogen tot de afgifte van haar bankpas en/of haar pincode en/of een geldbedrag. Subsidiair is de poging hiertoe ten laste gelegd;
2. Oplichting in vereniging van elf personen in de periode 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 in Amsterdam en/of Uithoorn en/of Nieuw-Vennep en/of Almere en/of Hoofddorp en/of Haarlem, door zich voor te doen als (TNT)pakketbezorger en/of bloembezorger waarbij voor ontvangst van een pakket en/of een bloemstuk en/of een bos bloemen een bedrag van twee euro moest worden gepind en er een bankpas op naam van een ander persoon werd teruggegeven waarbij de aangevers werden bewogen tot afgifte van hun bankpas en/of pincode en/of een geldbedrag;
3. Diefstal in vereniging van geldbedragen toebehorende aan elf personen, door middel van een valse sleutel, in de periode van 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 in Amsterdam en/of Uithoorn en/of Nieuw-Vennep en/of Almere en/of Hoofddorp en/of Haarlem.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis gevoegd.

3.Inleiding

De rechtbank leidt uit het dossier en hetgeen op de zitting van 2 maart 2018 is behandeld het volgende af.
Op 1 augustus 2017 is door het Openbaar Ministerie het opsporingsonderzoek ‘13ARIA’ gestart. Dit onderzoek is gericht op een dadersgroep die zich zou bezighouden met een serie oplichtingen dan wel diefstallen middels een babbeltruc. De modus operandi is als volgt. De slachtoffers – veelal op hoge leeftijd – worden bezocht door een persoon die is gekleed in kleding van Post NL / TNT. Hen wordt een bos bloemen, een boeket bloemen of een bloemstukje aangeboden waarvoor zij een bedrag van twee euro moeten betalen. Dit bedrag kan enkel worden gepind. Tijdens het pinnen wordt de pincode opgeslagen in een apparaat en nadat de betaling is voldaan, wordt de bankpas van het slachtoffer omgewisseld voor een andere soortgelijke pinpas. De persoon beschikt daardoor over zowel de pinpas als de pincode van het slachtoffer. Zeer korte tijd later wordt geld opgenomen van de rekening van het slachtoffer.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat verdachte als medepleger verantwoordelijk is in de zaaksdossiers 1 (feit 1), 2, 3, 4, 5, 10, 11 en 12 (feiten 2 en 3). Zij heeft zich daarbij op het volgende gebaseerd.
Op 24 juli 2017 wordt medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) op heterdaad aangehouden in Aalsmeer. Ze draagt een T-shirt van Post NL en heeft een ‘pinapparaat’ en een bankpas van een van de slachtoffers bij zich. Ze bekent betrokkenheid bij oplichting en verklaart onder meer dat “ [naam 1] ” en “ [naam 2] ” daar ook bij zijn betrokken. “ [naam 1] ” geeft de opdrachten, levert de kleding van Post NL en het ‘pinapparaat’, geld voor een bloemstuk, stickers met de naam en adres van een persoon en bankpassen om terug te geven. Bovendien haalt hij haar op en brengt hij haar naar de adressen. Ze gaan meerdere adressen per dag af. Na een adres gaat ze terug in de auto en krijgt dan een volgend adres en een nieuwe pinpas. Ze geeft het ‘pinapparaat’ aan “ [naam 1] ” zodat hij de pincode eruit kan halen. “ [naam 2] ” is volgens [medeverdachte 2] vermoedelijk de pinner.
Dat “ [naam 2] ” de bijnaam van verdachte is, blijkt onder meer uit de tap op het telefoonnummer van “ [naam 2] ”, het feit dat hij [verdachte] wordt genoemd in Whatsapp-gesprekken en uit de herkenning door [medeverdachte 2] . Bovendien droeg hij bij zijn aanhouding dezelfde kleding als de kleding van de pinner in zaaksdossier 2 (waarin verdachte als pinner is herkend door verbalisanten en [medeverdachte 2] ).
In vier zaaksdossiers (2, 4, 5 en 10) wordt verdachte herkend als pinner. Daarnaast peilt zijn telefoon in de zaakdossiers 1, 2, 3, 4, 9, 10, 11 en 12 uit in de omgeving van de plaats delict. Het kan zijn dat hij toen ook heeft gepind, maar sommige camerabeelden waren te slecht om de pinner te herkennen. In elk geval was verdachte erbij, ver van zijn woonplaats, en heeft hij daarvoor geen verklaring gegeven.
In de zaken 1, 3 en 9 werd verdachte niet herkend als pinner, maar was hij er volgens [medeverdachte 2] wel bij, maar dan in de auto, aldus de officier.
4.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
Ten aanzien van feit 1, de oplichting dan wel poging tot oplichting van [persoon 1] , heeft de raadsvrouw van verdachte vrijspraak bepleit. Naar haar mening kan op basis van de verklaring van [medeverdachte 2] alleen worden vastgesteld dat verdachte zich op 24 juli 2017 ook in de auto van [naam 1] bevond. Dit betekent echter niet dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de oplichting dan wel poging tot oplichting van die [persoon 1] .
Voor het ten laste gelegde feit 2, het medeplegen van oplichting, geldt dat er een nauwe en bewuste samenwerking is vereist. Volgens de raadsvrouw komt uit het dossier voldoende duidelijk naar voren dat zowel verdachte als [medeverdachte 2] door medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) zijn benaderd om snel geld te verdienen. Met name uit de verklaring van [medeverdachte 2] blijkt de rolverdeling: [medeverdachte 1] haalt hen op in de auto en hij levert de spullen. Hij bepaalt ook wanneer en naar wie er op welk moment wordt gereden en hij bepaalt uiteindelijk ook wat er met het buitgemaakte geld gebeurt. Verdachte en [medeverdachte 2] waren pionnetjes in zijn spel. Het enkele feit dat iemand een taak vervult voor een ander (in dit geval verdachte die het geld pint), hoe cruciaal in het geheel deze taak dan ook mag zijn, maakt nog niet dat sprake is van een dusdanige nauwe en bewuste samenwerking bij het gehele delict dat de conclusie van medeplegen kan volgen, aldus de raadsvrouw.
Wat betreft feit 3, de diefstal in vereniging, kan de rechtbank naar de mening van de raadsvrouw slechts ten aanzien van de zaaksdossiers 2, 4, 5, 9, 10, 11 en 12 tot een bewezenverklaring komen. Voor de overige zaaksdossiers ontbreekt het bewijs, aldus de raadsvrouw.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van de oplichting dan wel de poging tot oplichting van [persoon 1] (feit 1)
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde feit 1, de oplichting dan wel poging tot oplichting van [persoon 1] .
Hoewel het telefoonnummer van verdachte, [telefoonnummer] , cell-id’s in de omgeving van de plaats delict aanstraalde en verdachte volgens de verklaring van [medeverdachte 2] in de auto aanwezig was, oordeelt de rechtbank dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte in dit zaaksdossier een rol van voldoende gewicht bij de oplichting dan wel poging tot oplichting van [persoon 1] heeft gespeeld.
4.3.2
Veroordeling voor de overige feiten 2 en 3
De rechtbank oordeelt dat verdachte zich ten aanzien van de zaaksdossiers 2, 3, 4, 5, 9, 10, 11 en 12 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van oplichting en diefstal in vereniging door een valse sleutel.
De rechtbank ziet in de combinatie verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] een groep die in korte tijd een aantal slachtoffers heeft gemaakt door middel van oplichting via een babbeltruc en vervolgens geld van de rekeningen van de slachtoffers heeft gepind. De rolverdeling was als volgt: [medeverdachte 1] was de leider dan wel de organisator, [medeverdachte 2] heeft een aantal keren (4) de slachtoffers opgelicht door zich te kleden als medewerker van Post NL, de slachtoffers een bedrag van twee euro te laten ‘pinnen’ voor een bloemstuk of een bos bloemen en ondertussen de bankpas te verwisselen en verdachte was in een aantal gevallen (8) de pinner.
De aan de rechtbank voorgelegde zaaksdossiers kennen dezelfde modus operandi. De slachtoffers zijn op hoge leeftijd en hebben allen verklaard dat een man of vrouw aanbelde die zich voordeed als bezorger van een bloemstuk, een bos bloemen of een pakket. Er moest een bedrag van twee euro worden gepind voor ontvangst daarvan. Tijdens het zogenaamde pinnen werd de pincode van de slachtoffers in het apparaat opgeslagen, werden de pinpassen verwisseld en kregen de slachtoffers – naar later bleek – een andere pinpas terug. Korte tijd later werd geld van de rekeningen van de slachtoffers gepind. Uit onderzoek is tevens gebleken dat de pinpassen van de slachtoffers werden doorgegeven. Zo werd de pinpas van slachtoffer 4 teruggegeven aan slachtoffer 2, kreeg slachtoffer 4 zelf de pinpas van slachtoffer 8 en kreeg slachtoffer 8 de pinpas van slachtoffer 7. Slachtoffer 3 kreeg de pinpas van slachtoffer 5 en slachtoffer 12 kreeg de pinpas van slachtoffer 6. De overige slachtoffers kregen ook pinpassen van andere personen. De zaaksdossiers zijn op deze manier aan elkaar ‘gelinkt’.
De rechtbank is daarbij van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Het plan werd besproken in de auto van [medeverdachte 1] waar verdachte en [medeverdachte 2] ook aanwezig waren. [medeverdachte 1] verzorgde de kleding voor [medeverdachte 2] en het pinapparaat. [medeverdachte 2] ging vervolgens op pad en kwam daarna met de pinpas en pincode terug naar de auto. De verkregen goederen werden ingeleverd en verdachte ging naar de pinautomaat. Het gepinde geld werd ingeleverd bij [medeverdachte 1] en verdeeld. Hierover waren onderling afspraken gemaakt.
De bijdragen van verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] waren allen van voldoende gewicht om te spreken van medeplegen. Zonder [medeverdachte 1] was er geen plan, geen pinapparaat, geen namen en adressen van beoogde slachtoffers en geen kleding van Post NL. Zonder [medeverdachte 2] waren de pinpassen en pincodes niet aanwezig die nodig waren om het geld van de rekeningen van de slachtoffers weg te nemen. Zonder verdachte was er geen gepind geld en dus ook geen winst.
De rechtbank neemt ten aanzien van verdachte hierbij nog het volgende in aanmerking.
Verklaring verdachteVerdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in een aantal zaken de pinner is geweest. Hij wachtte in de auto totdat de pinpas en de pincode waren vergaard. Deze werden dan vervolgens aan hem gegeven waarna verdachte zoveel mogelijk geld van de rekeningen van de slachtoffers pinde.
Verklaring [medeverdachte 2]heeft onder meer verklaard dat zij samenwerkte met “ [naam 2] ”. Hij is vermoedelijk de pinner. “ [naam 2] ” woont in [plaats 2] vlakbij het politiebureau en is op [geboortedatum] 2017 29 jaar geworden. Ook heeft [medeverdachte 2] het telefoonnummer van “ [naam 2] ” in haar telefoon.
De politie heeft onderzoek gedaan naar wie “ [naam 2] ” is. Uit de in beslag genomen telefoon van [medeverdachte 2] blijkt dat er in verschillende gesprekken wordt gesproken over [naam 2] / [naam 2] / [naam 2] / [naam 2] . Ook is deze persoon bij de gebruiker van de in beslag genomen telefoon bekend als [verdachte] en [naam 3] . Tot slot heeft een contact met de naam [verdachte] twee berichten gestuurd via het telefoonnummer [telefoonnummer] .
Een zoekslag via de politiesystemen komt uit bij verdachte, die geboren is op [geboortedatum] 1988 en dus op [geboortedatum] 2017 29 jaar is geworden. Hoewel hij in de Basisregistratie Personen ingeschreven staat met een adres in [plaats 2] komt verdachte voor in een registratie waarin zijn ex-vriendin [persoon 2] aangeeft dat verdachte haar woning op het adres [adres 2] niet wil verlaten. Dit adres ligt 650 meter van het politiebureau in [plaats 2] .
De conclusie is daarom dat “ [naam 2] ” de bijnaam van verdachte is.
Herkenning door verbalisanten en [medeverdachte 2]Op camerabeelden in de zaaksdossiers 2, 4, 5 en 10 is een pinnende man te zien die door verbalisanten en/of [medeverdachte 2] wordt herkend als verdachte.
TelecomVia de telefoon van [medeverdachte 2] wordt het telefoonnummer [telefoonnummer] gelinkt aan verdachte. Dit telefoonnummer straalt in de zaaksdossiers 2, 3, 4, 9, 10, 11 en 12 cell-id’s aan in de omgeving van de plaats delict. Verdachte heeft hierover op de zitting verklaard dat als zijn telefoon is gesignaleerd hij daar dan ook wel geweest zal zijn. Bij het ontbreken van een andere verklaring van verdachte over wat hij daar dan ging doen, gaat de rechtbank ervan uit dat hij er was om te pinnen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht – kort gezegd – bewezen dat verdachte:
1. in de periode 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 in Amsterdam en Uithoorn en Nieuw-Vennep met anderen acht personen heeft opgelicht door naar de woning van die personen te gaan en zich voor te doen als (TNT)pakketbezorger en/of bloembezorger, voornoemde personen te verzoeken om een bedrag van twee euro te pinnen voor ontvangst van een pakket en/of bloemstuk en/of bos bloemen en vervolgens een bankpas op naam van een ander persoon terug te geven, waarbij die personen zijn bewogen tot afgifte van zijn/haar bankpas en pincode;
2. in de periode van 6 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 in Nieuw-Vennep en Almere en Hoofddorp en Haarlem, in elk geval in Nederland, met anderen geldbedragen van in totaal 18.440 euro heeft gestolen van acht personen, aan wie die geldbedragen toebehoorden, door middel van valse sleutels, te weten bankpassen op naam van die acht personen met bijbehorende pincode.
De volledige tekst van de bewezenverklaring is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

5.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden gevorderd waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Zij heeft daarbij gevorderd dat aan het voorwaardelijk strafdeel de bijzondere voorwaarden overeenkomstig het reclasseringsadvies van Tactus Reclassering worden gekoppeld.
De officier heeft bij haar strafeis betrokken de ernst van de feiten, het aantal feiten dat zij bewijsbaar acht en het feit dat verdachte [medeverdachte 2] bij deze feiten heeft betrokken. Ten voordele van verdachte neemt zij mee dat hij op de zitting enig inzicht in zijn eigen handelen heeft getoond, het reclasseringsadvies en zijn beperkte strafblad met oudere feiten.
7.2
Het standpunt van de raadsvrouw van verdachte
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen van het medeplegen van oplichting, er sprake is van samenloop van de diefstal in vereniging en het medeplegen van oplichting. Bij het vaststellen van de strafmaat kan dan ook aangesloten worden bij de richtlijnen die gelden voor de diefstal.
Tevens heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk delict en dat hij niet degene is die het geheel heeft bedacht en georganiseerd, maar dat hij werd ingezet als het [medeverdachte 1] uitkwam. Bovendien heeft verdachte nu een baan, draagt hij de zorg voor zijn kind en heeft hij zijn leven op de rails. Een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou eerder tot ontsporing kunnen leiden.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren. Daarnaast zal zij aan verdachte opleggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden met een proeftijd van 3 (drie) jaar, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden overeenkomstig het reclasseringsrapport van Tactus Reclassering van 29 december 2017.
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich in de periode van 16 juni 2017 tot en met 24 juli 2017 schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting en diefstal met een valse sleutel. Door middel van een babbeltruc zijn van twaalf slachtoffers de pinpas en pincode afhandig gemaakt waarmee korte tijd later geld van hun rekening is opgenomen. Verdachte heeft bekend dat hij in een achttal gevallen als pinner optrad en met de weggenomen pinpas en pincode geld van de rekeningen van de slachtoffer pinde. Uit de vorderingen tot schadevergoeding die zijn ingediend, blijkt dat de slachtoffers erg zijn geschrokken en het vertrouwen in hun medemens hebben verloren. Bovendien hebben zij financiële schade geleden.
Persoonlijke omstandighedenVerdachte heeft op de zitting verklaard dat hij via KPN de mogelijkheid heeft gekregen om opgeleid te worden tot glasvezelmonteur. Als hij de opleiding voltooit, krijgt hij een jaarcontract en kan hij fulltime aan de slag. Ook heeft hij verklaard dat hij in de schuldsanering zit en dat hij momenteel bij zijn vriendin woont.
De reclassering heeft in haar rapport van 29 december 2017, opgesteld door R. Runhart, opgemerkt dat reclasseringstoezicht geïndiceerd is. Verdachte heeft zijn motivatie uitgesproken om mee te werken aan een toezicht en geeft aan hulp nodig te hebben bij het stabiliseren van risicovolle leefgebieden. De reclassering heeft daarom geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf in de vorm van een werkstraf of een gevangenisstraf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een ambulante behandelverplichting, een gedragsinterventie, te weten een leefstijltraining, en de verplichting zich te houden aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering.
Strafblad van verdachteUit het strafblad van verdachte (uitdraai van 6 februari 2018) blijkt dat zijn strafblad vooral bestaat uit oudere veroordelingen. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij goed probeert te leven, maar dat hij ten tijde van de feiten niet sterk in zijn schoenen stond en dat hij mee heeft gedaan om zijn moeder te helpen.
De strafGelet op de ernst van de feiten, het aantal feiten in een relatief korte periode gepleegd en de rol die verdachte daarbij had, komt alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in aanmerking.
De rechtbank ziet echter ook de aangedragen persoonlijke omstandigheden en het rapport van de reclassering. Het lijkt erop dat verdachte de goede weg is ingeslagen, maar zaak is dat hij dit volhoudt.
De rechtbank zal daarom een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering is geadviseerd.
De proeftijd van de voorwaardelijke gevangenisstraf zal 3 (drie) jaar zijn. De rechtbank neemt hierbij het verloop van het schorsingstoezicht in aanmerking en merkt tevens op dat zij zich nog enigszins zorgen maakt over de maatschappelijke inbedding van verdachte, zodat begeleiding door de reclassering voor langere tijd nodig wordt gevonden.

8.De benadeelde partijen

8.1
De benadeelde partij [persoon 3]
Op 31 januari 2018 heeft de benadeelde partij [persoon 3] het wensenformulier ingevuld en ingediend waaruit blijkt dat hij zijn schade wil vorderen, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd. Het voegingsformulier is niet ontvangen.
Op grond van artikel 36f Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel opleggen. Voor toepassing hiervan kan de rechtbank eveneens de hoogte van de schade vaststellen aan de hand van het dossier.
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat het onduidelijk is of de schade door de bank is vergoed, zoals in vergelijkbare zaken gebruikelijk is.
De rechtbank constateert dat het niet duidelijk is of de schade door de bank is vergoed, maar overweegt tegelijkertijd dat het de benadeelde partij vrij staat om niet de bank, maar de verdachte aan te spreken voor zijn schade.
Uit het dossier volgt dat er € 2.650 (tweeduizendzeshonderdvijftig euro) van de rekening van de benadeelde partij is weggenomen. Door de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 is hem dus rechtstreeks schade toegebracht. Het komt de rechtbank dan ook niet ongegrond of onrechtmatig toe dat de geleden schade wordt vergoed, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2017.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelIn het belang van [persoon 3] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkHet te vergoeden bedrag van € 2.650 (tweeduizendzeshonderdvijftig euro) vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers de oplichting hebben begaan en het geld van de rekening hebben weggenomen.
8.2
De benadeelde partij [persoon 4]
De benadeelde partij [persoon 4] heeft € 360 (driehonderdzestig euro) aan materiële schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag ziet op via de apotheek besteld maandverband voor haar dochter. Daarnaast heeft zij mondeling aan de officier van justitie laten weten dat zij het geld dat van haar rekening is weggenomen, vergoed wil zien.
Ten aanzien van de gevraagde vergoeding voor het maandverband voor de dochter van de benadeelde partij, te weten een bedrag van € 360 (driehonderdzestig euro), oordeelt de rechtbank dat onvoldoende is onderbouwd dat deze schade rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 is toegebracht. De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van dit deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan desgewenst dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor wat betreft het overige deel, te weten een bedrag van € 560 (vijfhonderdzestig euro) dat ziet op het weggenomen geld van de rekening van de benadeelde partij, geldt ook hier dat de rechtbank op grond van artikel 36f Wetboek van Strafrecht ambtshalve een schadevergoedingsmaatregel kan opleggen. Voor toepassing hiervan kan de rechtbank eveneens de hoogte van de schade vaststellen aan de hand van het dossier.
Ook bij deze vordering is het niet duidelijk of de schade al door de bank is vergoed, maar de rechtbank overweegt dat het de benadeelde partij vrij staat om niet de bank, maar de verdachte aan te spreken voor zijn schade.
Uit het dossier volgt dat er € 560 (vijfhonderdzestig euro) van de rekening van de benadeelde partij is weggenomen. Door de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 is haar dus rechtstreeks schade toegebracht. Het komt de rechtbank dan ook niet ongegrond of onrechtmatig toe dat de geleden schade wordt vergoed, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 14 juli 2017.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelIn het belang van [persoon 4] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkHet te vergoeden bedrag van € 560 (vijfhonderdzestig euro) vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] opgelegd, omdat zij als medeplegers de oplichting hebben begaan en het geld van de rekening hebben weggenomen.
8.3
De benadeelde partij [persoon 5]
De benadeelde partij [persoon 5] heeft € 1.250 (twaalfhonderdvijftig euro) aan materiële schadevergoeding en € 1.250 (twaalfhonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade ziet op het geld dat van haar rekening is weggenomen. Uit de vordering blijkt tevens dat een deel van de materiële schade, groot € 1.100 (elfhonderd euro), al door ING is vergoed. Dit betekent dat de totale niet-vergoede schade een bedrag van € 1.400 (veertienhonderd euro) bedraagt.
Vast staat dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten 2 en 3 rechtstreeks schade is toegebracht. De gevorderde (nog niet vergoede) materiële schadevergoeding van € 150 (honderdvijftig euro) komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en is voldoende onderbouwd. Deze zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2017.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 250 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 17 juli 2017.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelIn het belang van [persoon 5] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
HoofdelijkHet te vergoeden bedrag van € 400 (vierhonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel wordt hoofdelijk aan verdachte en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers de oplichting hebben begaan en het geld van de rekening hebben weggenomen.
8.4
De benadeelde partij [persoon 6]
De benadeelde partij [persoon 6] heeft € 60,83 (zestig euro drieëntachtig cent) aan materiële schadevergoeding en € 100 (honderd euro) aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. De materiële schade ziet op gemaakte bel- en reiskosten.
De rechtbank zal de vordering afwijzen, omdat zij verdachte vrijspreekt van het deel van de tenlastelegging waarop de vordering ziet.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 311 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 2 en feit 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal, door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
240 (tweehonderdveertig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf van
8 (acht) maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:

zich binnen vijf werkdagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij Tactus Reclassering Flevoland op het adres [adres 3] in Almere. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit nodig acht;
wordt verplicht om zich te laten behandelen ten behoeve van delictpreventie bij forensische polikliniek De Waag in Almere of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
moet deelnemen aan de gedragsinterventie ‘Leefstijltraining’;
zich gedurende zijn proeftijd houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de reclassering.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 3]toe
tot een bedrag van € 2.650 (tweeduizendzeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 3] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 3] , te betalen de som van € 2.650 (tweeduizendzeshonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis voor de duur van 36 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 4]toe
tot een bedrag van € 560 (vijfhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 4] , te betalen de som van € 560 (vijfhonderdzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 5]toe
tot een bedrag van € 400 (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 5] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 5] , te betalen de som van € 400 (vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (17 juli 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door een vervangende hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 6]af.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.