ECLI:NL:RBAMS:2018:1490

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
NL 18.3673
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een blinde vreemdeling zonder verblijfsvergunning in het kader van vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een blinde vreemdeling van Mexicaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De vreemdeling was in vreemdelingendetentie geplaatst op basis van een besluit van 21 februari 2018, waarbij de maatregel van bewaring werd opgelegd. De staatssecretaris stelde dat deze maatregel noodzakelijk was om te voorkomen dat de vreemdeling in de illegaliteit zou verdwijnen. De vreemdeling, bijgestaan door zijn gemachtigde, heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij ook schadevergoeding werd gevraagd. Tijdens de zitting op 6 maart 2018 werd de vreemdeling vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en was er een tolk aanwezig.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. De vreemdeling betwistte enkele van de gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de overige gronden voldoende waren om aan te nemen dat er een risico bestond dat de vreemdeling zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook de medische situatie van de vreemdeling in overweging genomen, maar oordeelde dat de staatssecretaris geen lichter middel had hoeven opleggen, gezien de omstandigheden en het feit dat de vreemdeling zich eerder aan het toezicht had onttrokken.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.3673

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1993, van Mexicaanse nationaliteit, eiser
(gemachtigde: mr. S. Jankie),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. van Deel).

Procesverloop

Bij besluit van 21 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep strekt van rechtswege ook tot toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen N.M. Urtubia Saldias. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.2.
Eiser betwist dat de zware gronden 3a en 3h kunnen worden tegengeworpen.
1.3.
Verweerder heeft ter zitting erkend dat de zware grond 3h in eisers geval niet kan worden tegengeworpen.
1.4.
De rechtbank stelt vast dat eiser slechts één van de acht overgebleven gronden betwist. Los van de vraag of de zware grond 3a kan worden tegengeworpen, zijn de overige gronden ruim voldoende om aan te nemen dat een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eisers beroepsgrond behoeft daarom geen bespreking meer.
2.1.
Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten opleggen, gelet op zijn medische problematiek. Eiser is volledig blind en moet met alles worden geholpen in detentie. Ook heeft hij zware psychische klachten.
2.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft in de maatregel overwogen dat voorafgaand aan de bewaring een GGD-arts is geraadpleegd en dat deze arts geen bezwaar had tegen eisers bewaring. Als eiser of zijn gemachtigde desondanks van mening is dat eiser niet geschikt is om in detentie te verblijven kan een detentiegeschiktheidsonderzoek worden aangevraagd bij de directeur van de inrichting. Eisers gemachtigde heeft hierover ter zitting verklaard dat hij dat (nog) niet heeft gedaan. Verder heeft verweerder terecht overwogen dat mag worden verondersteld dat eiser over een grote mate van zelfstandigheid beschikt, gelet op onder meer het feit dat eiser zich heeft onttrokken aan het toezicht en naar Polen is vertrokken. Verweerder heeft daarom terecht geen lichter middel opgelegd.
3.1.
Eiser voert aan dat verweerder in de maatregel onvoldoende heeft gemotiveerd waaruit het gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid bestaat.
3.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
3.3.
In artikel 5.1a, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 is bepaald dat een vreemdeling als bedoeld in artikel 59b, eerste lid, van de Wet in bewaring kan worden gesteld omdat het belang van de openbare orde zulks vordert, indien een van de gronden als bedoeld in artikel 59b, eerste lid van de Wet zich voordoet.
3.4.
In artikel 5.1c, tweede lid, van het Vb 2000, is bepaald dat de grond voor bewaring, bedoeld in artikel 59b, eerste lid, onderdeel b, van de Wet, aanwezig is indien door middel van de bewaring de gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen van een verblijfsvergunning kunnen worden verkregen, en zich tenminste twee van de gronden, bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, voordoen.
3.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde artikelen blijkt dat indien een risico op onttrekking bestaat het belang van de openbare orde is gediend bij de vrijheidsontneming van de vreemdeling. Verweerder heeft in de maatregel gemotiveerd waarom voornoemde gronden in eisers geval kunnen worden tegengeworpen en eiser heeft slechts één van die gronden betwist, zodat het risico op onttrekking moet worden aangenomen. Verweerder heeft in de maatregel dan ook voldoende gemotiveerd waaruit het belang van de openbare orde bestaat. Dat verweerder hierbij niet expliciet aangeeft of het gaat om het belang van de openbare orde maakt niet dat verweerder de maatregel niet deugdelijk heeft gemotiveerd.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, rechter, in aanwezigheid van D.P. van Middelkoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.