ECLI:NL:RBAMS:2018:1475

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 maart 2018
Publicatiedatum
15 maart 2018
Zaaknummer
13/650362-16 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door toediening van oxycodon aan 80-jarige moeder

Op 15 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen [verdachte], die beschuldigd werd van het doden van zijn 80-jarige moeder, [slachtoffer], door haar een dodelijke hoeveelheid oxycodon toe te dienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat [slachtoffer] op 12 juni 2016 is overleden aan een overdosis oxycodon, die door [verdachte] en zijn medeverdachte, [medeverdachte], is toegediend. De rechtbank concludeert dat er geen bewijs is voor een natuurlijke dood en dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van opzettelijke levensberoving. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachten als inconsistent en onbetrouwbaar beoordeeld, en heeft vastgesteld dat zij beiden toegang hadden tot de woning van [slachtoffer] en de oxycodon. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte] bij het doden van [slachtoffer]. De rechtbank heeft [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar voor doodslag, waarbij de rechtbank niet heeft bewezen dat er sprake was van voorbedachte raad. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, de zonen van [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650362-16 (Promis)
Datum uitspraak: 15 maart 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte ],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “ [naam PI] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 22 en 23 februari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Kloos en van wat verdachte en zijn raadsman mr. W.J. Morra naar voren hebben gebracht.
Verdachte [verdachte ] en medeverdachte [medeverdachte] worden vervolgd naar aanleiding van de bevindingen in het opsporingsonderzoek 13Effer. De verdachten worden verder in dit vonnis bij hun achternaam aangeduid.
De zaak tegen [verdachte ] is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (13/650361-16).

2.Tenlastelegging

Aan [verdachte ] is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (zijn moeder) [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door voornoemde [slachtoffer] een dodelijke hoeveelheid oxycodon, in elk geval een middel bevattende oxycodon en/of toxische stof, toe te (laten) dienen en/of voornoemde [slachtoffer] te doen (laten) verstikken.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 12 juni 2016 omstreeks 6.35 uur kreeg de politie een melding te gaan naar het [adres 1] te Amsterdam, alwaar een persoon onder verdachte omstandigheden zou zijn overleden. Ter plaatse werd het lichaam van [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) aangetroffen in het bed in een slaapkamer op de benedenverdieping. Het ambulancepersoneel heeft de dood van [slachtoffer] geconstateerd. [1] In de mond van [slachtoffer] werd een pil aangetroffen. De schouwarts was niet overtuigd van een natuurlijke dood. [2]
Vanwege het vermoeden van een niet natuurlijk overlijden heeft nader forensisch en tactisch onderzoek plaatsgevonden, waaruit de verdenking is gerezen dat de zoon en schoondochter van [slachtoffer] [3] , respectievelijk [verdachte ] en [medeverdachte] , mogelijk betrokken waren bij de dood van [slachtoffer] . [verdachte ] en [medeverdachte] ontkennen iedere betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] .
Vaststaat dat [slachtoffer] in de nacht van 11 op 12 juni 2016 is overleden. De vraag waar de rechtbank zich voor gesteld ziet is of dit overlijden het gevolg is geweest van opzettelijke levensberoving, al dan niet met voorbedachte raad, door [verdachte ] en/of [medeverdachte] .
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich – kort samengevat onder verwijzing naar zijn schriftelijk requisitoir – op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde medeplegen van moord bewezen kan worden verklaard.
De officier van justitie stelt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van een fatale dosis oxycodon. Het is niet aannemelijk dat [slachtoffer] de oxycodon zelf heeft ingenomen. Hieruit volgt dat één van de andere vier personen die toegang hadden tot de woning van [slachtoffer] de oxycodon moeten hebben toegediend. [medeverdachte] en [verdachte ] hebben de beschikking gehad over oxycodon. Er zijn meerdere aanwijzingen dat [medeverdachte] en [verdachte ] op de avond van 11 juni 2016 en in de nacht van 12 juni 2016 ergens tussen 21.00 uur en 3.00 uur in de woning van [slachtoffer] zijn geweest. In een OVC-gesprek van 27 oktober 2016 hebben zij blijk gegeven van daderkennis. Het kan niet anders dan dat [medeverdachte] en [verdachte ] in dit gesprek met elkaar doornamen wat hun positie was gegeven de feiten die zij kenden. Daarnaast kan er ook in veel andere feiten en omstandigheden steun worden gevonden voor het bewijs van het daderschap van [medeverdachte] en [verdachte ] . Zo zijn de hulpdiensten niet tijdig ingeschakeld, is de plaats delict gemanipuleerd en zijn digitale gegevens gewist. Bovendien valt op dat [medeverdachte] en [verdachte ] zich nooit hebben afgevraagd wie dan wel de oxycodon aan [slachtoffer] heeft toegediend als zij het niet geweest zijn.
De zorg voor [slachtoffer] leek steeds meer een blok aan het been te vormen voor [medeverdachte] en [verdachte ] . Een en ander speelde zich bovendien af op het strijdtoneel over de bewindvoering van het vermogen van [slachtoffer] . Er zijn aanwijzingen voor een planmatige wijze van handelen en er zijn geen contra-indicaties. Er was dus sprake van handelen met voorbedachte rade. Ook kan het medeplegen worden bewezen. Niet bewezen kan worden dat [slachtoffer] is gesmoord of verstikt met een kussen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich – kort samengevat onder verwijzing naar zijn pleitnota – op het standpunt gesteld dat [verdachte ] dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu uit het dossier onvoldoende blijkt dat [slachtoffer] een onnatuurlijke dood is gestorven, laat staan dat [verdachte ] bij de dood van [slachtoffer] betrokken zou zijn geweest. Er zijn vele andere scenario’s mogelijk.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
De vragen die tijdens het onderzoek op de terechtzitting centraal hebben gestaan en die – mede naar aanleiding van de standpunten van de officier van justitie en de verdediging – bij deze bewijswaardering moeten worden beantwoord zijn:
  • Is [slachtoffer] een onnatuurlijke dood gestorven?
  • Zo ja, waren [verdachte ] en/of [medeverdachte] betrokken bij de dood van [slachtoffer] ?
3.4.1.
Doodsoorzaak
3.4.1.1. Schouw
In de ochtend van 12 juni 2016 omstreeks 8.15 uur heeft de schouw van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] plaatsgevonden. [4] Uit het schouwverslag blijkt dat de schouwarts niet overtuigd was van een natuurlijk overlijden; hij constateerde een plots overlijden met veel onduidelijkheid over de gang van zaken. De schouwarts heeft in zijn verslag opgenomen dat de omgeving geordend was en dat er vooraf veel gemanipuleerd was. Volgens de schatting van de schouwarts was [slachtoffer] vier uur daarvoor overleden. Hij heeft femoraal bloed (bloed uit de liesader) van [slachtoffer] afgenomen. [5] Om 9.30 uur is forensisch onderzoek naar sporen verricht. Bij dit onderzoek werd in de mond van [slachtoffer] een lichtkleurige ronde pil aangetroffen, die in beslag is genomen. In de slaapkamer werden geen verpakkingen van medicijnen en/of pillen gezien. In de keuken van het huis van [slachtoffer] werd één pil zonder verpakking aangetroffen. [6] Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de officier van justitie toestemming gegeven tot het laten verrichten van een gerechtelijke sectie op het lichaam van [slachtoffer] . [7]
3.4.1.2. Onderzoek door toxicoloog dr. K.J. Lusthof
Het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] is door dr. K.J. Lusthof (hierna: dr. Lusthof), forensisch toxicoloog bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), onderzocht. In het bij de sectie afgenomen femoraal bloed van [slachtoffer] is een concentratie van het middel oxycodon gemeten die veel hoger was dan bij therapeutisch gebruik. Oxycodon is een opiaat dat wordt toegepast bij de behandeling van chronische hevige pijn of acute hevige postoperatieve pijn. [8] De gemeten concentratie bedroeg 0,35 mg/l, terwijl werkzame concentraties oxycodon in het bloed doorgaans liggen tussen ongeveer 0,026 en 0,065 mg/l. Toxische effecten kunnen optreden bij bloedconcentraties van oxycodon hoger dan 0,26 mg/l.
Oxycodon is ook aangetoond in het hartbloed en in de pil die in de mond van [slachtoffer] is gevonden. Ook is in het hart- en femoraal bloed het omzettingsproduct noroxycodon aangetoond en is een aanwijzing verkregen voor de aanwezigheid van het omzettingsproduct oxymorfon.
De gemeten concentratie van 0,35 mg/l kan echter niet zonder meer het overlijden van [slachtoffer] verklaren, omdat bloedconcentraties bij levende en overleden personen sterk overlappen. Volgens dr. Lusthof zijn personen die slechts incidenteel oxycodon gebruiken gevoeliger voor de effecten dan personen die chronisch oxycodon gebruiken.
Om te onderzoeken of bij [slachtoffer] sprake was van chronisch gebruik en mogelijke gewenning is het hoofdhaar van [slachtoffer] onderzocht. In het hoofdhaar van [slachtoffer] is oxycodon aangetoond. De resultaten passen bij incidentele blootstelling aan oxycodon in de tijdsperioden die overeenkomen met de onderzochte haarsegmenten (zowel ongeveer 0-2,5 maand als ongeveer 2,5 tot 5 maanden voor het overlijden).
Dr. Lusthof heeft op grond van het feit dat personen die incidenteel oxycodon gebruiken gevoeliger zijn voor de effecten ervan dan personen die het middel chronisch gebruiken, gecombineerd met de meting in het hoofdhaar, geconcludeerd dat de gemeten concentratie oxycodon in het femoraal bloed van [slachtoffer] het overlijden kan verklaren, bij uitsluiting van een betere doodsoorzaak. [9]
In de pil aangetroffen in de keuken van [slachtoffer] werden bij onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor de aanwezigheid van drugs, geneesmiddelen, pesticiden of oxycodon. [10]
Op 20 december 2016 heeft dr. Lusthof nogmaals gerapporteerd. In het femoraal bloed van [slachtoffer] dat door de schouwarts was afgenomen werd vrijwel dezelfde concentratie oxycodon gemeten, namelijk 0,32 mg/l. [11] Ter terechtzitting heeft dr. Lusthof verklaard dat dit buisje bloed niet volgens protocol is gekoeld, zodat de concentratie van 0,35 mg/l een betrouwbaarder uitgangspunt is. [12]
Dr. E.J.M. Pennings (hierna: dr. Pennings), toxicoloog bij The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) heeft ter terechtzitting verklaard dat, nu hij hoort van de afwijking van het koelingsprotocol, hij ook van mening is dat 0,35 mg/l het meest betrouwbare uitgangspunt is. In zijn rapport had hij al opgemerkt dat het feit dat deze concentraties zo weinig van elkaar verschillen de betrouwbaarheid van de NFI resultaten ondersteunt. [13]
3.4.1.3. Onderzoek door patholoog dr. V. Soerdjbalie-Maikoe
Tijdens de gerechtelijke sectie op 13 juni 2016 is de patholoog bij het NFI, dr. V. Soerdjbalie-Maikoe (hierna: de patholoog), vooralsnog geen zekere doodsoorzaak gebleken. Het gewicht van het hart van [slachtoffer] was iets hoger dan normaal, namelijk 350 gram. Daarbij geldt voor personen met de lichaamslengte en het gewicht van [slachtoffer] een gemiddelde van 241,2 gram met een ondergrens van 155,9 gram en een bovengrens van 326,4 gram. Het iets te zware hart zou aanleiding hebben kunnen geven tot fatale hartritmestoornissen, maar dat hoeft niet. Hartritmestoornissen kunnen bij een sectie niet worden aangetoond. Er waren tekenen van vochtophoping in de longen die kunnen duiden op doorgemaakte toxicologische invloeden maar daar niet bewijzend voor zijn. [14]
Naar aanleiding van de bevindingen van dr. Lusthof heeft de patholoog op 13 september 2016 opnieuw gerapporteerd. Zij beschrijft dat het net iets te zware hart van [slachtoffer] geen effecten hoeft te hebben gehad, doch zouden de effecten van oxycodon daardoor versterkt kunnen zijn. [15] Ter terechtzitting heeft de patholoog verklaard dat het gewicht van het hart iets hoger was dan normaal, wat geen betekenis in het algemeen heeft, maar wel iets is wat zij moet vermelden in een sectierapport. Gelet op de dikte van de hartspieren in combinatie met het gewicht van het hart van [slachtoffer] was dit een normaal hart. Het dempende effect van oxycodon op de longen kan zorgen voor minder zuurstof in het hart en iedere gram “meer” hart vraagt extra zuurstof, echter ging het hier niet om substantieel meer gewicht dan de normale waarde. Bovendien waren er geen tekenen van zuurstofgebrek in het hart, aldus de patholoog ter terechtzitting. [16]
Ook heeft de patholoog ter terechtzitting verklaard dat zij tijdens de sectie aan het lichaam van [slachtoffer] geen afwijkingen van betekenis heeft gevonden die konden duiden op een ziekelijke toestand. Er zijn geen tekenen van ondervoeding of uitdroging aangetroffen. Bij lichtmicroscopisch onderzoek aan de organen zijn geen tekenen van ontstekingen in het lichaam gevonden. Het lichaam van [slachtoffer] was een gezond lichaam met afwijkingen van de organen die nauwelijks van betekenis waren. Er is niets afwijkends aan de hersenen waargenomen. Dat sluit volgens de patholoog echter niet uit dat er bij [slachtoffer] sprake was dementie. Als er sprake was van dementie, heeft dit in ieder geval niet de dood van [slachtoffer] veroorzaakt.
De patholoog heeft ter terechtzitting ook verklaard dat de waargenomen veranderingen aan de nieren pasten bij de leeftijd van [slachtoffer] en volstrekt normaal te noemen zijn. De nierfunctie kan enkel bij leven worden onderzocht. Toxicologische invloeden kunnen de vochtrijke longen verklaren. In dit geval is geen andere oorzaak gevonden die goed bij vochtrijke longen past. [17]
Volgens de patholoog kan het overlijden van [slachtoffer] worden verklaard op toxicologische gronden, namelijk de gemeten concentratie van oxycodon in het bloed. Een andere doodsoorzaak is bij sectie niet gebleken. [18]
Aan de hand van de bevindingen van dr. Lusthof en de patholoog stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] is overleden aan een voor haar dodelijke hoeveelheid oxycodon.
3.4.1.4. Dosering
Aan de hand van de gemeten concentratie oxycodon in het bloed van [slachtoffer] van 0,35 mg/l heeft toxicoloog dr. Lusthof in zijn rapportage van 20 december 2016 een berekening gemaakt van het aantal tabletten en/of capsules oxycodon dat [slachtoffer] moet hebben binnen gekregen. In de vraagstelling die aan dr. Lusthof is voorgelegd, is opgenomen dat indien het merk en/of de sterkte van de in de mond aangetroffen pil niet kan worden vastgesteld, bij de berekening moet worden uitgegaan van tabletten Oxycodon Lannacher 10 mg met verlengde afgifte en/of capsules Oxycodon Aurobindo 5 mg met directe afgifte. [19]
De rechtbank volgt de verdediging niet in haar betoog dat de hiervoor bedoelde berekening ten onrechte op deze aanname is gebaseerd. Daartoe is allereerst van belang dat uit openbare bronnen is gebleken dat de meest gebruikte doseringen van oxycodon, tabletten en/of capsules van 10 en 5 mg betreffen. Dr. Pennings heeft ter zitting aangegeven dat pillen met (veel) hogere doseringen bestaan, maar dat die doseringen enkel worden voorgeschreven aan personen bij wie sprake is van gewenning. Daarnaast komen uit het dossier geen aanwijzingen naar voren dat verdachten en de andere personen die voorkomen in het dossier beschikten over tabletten en/of capsules van een hogere dosering, in tegendeel zelfs.
Uit onderzoek naar ingediende declaraties en/of uitgeschreven recepten met betrekking tot het medicijn oxycodon zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat iemand uit de kring rond [slachtoffer] of [slachtoffer] zelf de beschikking had over tabletten en/of capsules oxycodon van een hogere dosering. [slachtoffer] , [verdachte ] , [naam 1] (hierna: [naam 1] ), [naam 2] (hierna: [naam 2] ), [naam 3] (hierna: [naam 3] ) en [naam 4] (hierna: [naam 4] ) hebben geen van allen oxycodon voorgeschreven gekregen of bij hun ziektekostenverzekering gedeclareerd. [20] [21] Alleen [medeverdachte] heeft in de periode van juli 2015 tot en met januari 2016 kosten gedeclareerd voor in totaal 184 pillen oxycodon. Dit betroffen 120 tabletten oxycodon ‘Lannacher’ van 10 mg met verlengde afgifte en 64 capsules oxycodon ‘Aurobindo’ van 5 mg met directe afgifte. [22]
In de woning van [medeverdachte] en [verdachte ] op de [adres] zijn in een bak in de keukenkast twee tabletten oxycodon ‘Lannacher’ van 10 mg met verlengde afgifte aangetroffen. Ook is er een capsule gevonden in een uitdrukstrip met de opschriften ‘don Hcl’ en ‘hydrochloride’ en ‘5 mg’. [23] Medicatie met de daarin werkende stof oxycodon bestaat in de vorm van tabletten en capsules oxycodonhydrochloride. [24] Hieruit leidt de rechtbank af dat de in de keukenkast aangetroffen capsule een capsule oxycodon betrof van 5 mg.
Ook de pil die in de mond van [slachtoffer] is aangetroffen wijst op een tablet en/of capsule oxycodon van een lage dosering. Volgens het rapport van dr. Lusthof van 20 december 2016 bedroeg de concentratie oxycodon in de pil die in de mond van [slachtoffer] werd gevonden tussen de 0,005 en 0,12 gram oxycodon per gram onderzocht materiaal. Dit toont aan dat het veel waarschijnlijker is dat het om een tablet ging waarin oxycodon zat dan dat de gemeten concentratie oxycodon afkomstig was uit speeksel. De gemeten concentratie in de pil is van dezelfde grootteorde als wordt verwacht in tabletten oxycodon 10 mg ‘Lannacher’. [25] Ter terechtzitting heeft dr. Lusthof verklaard dat tabletten en/of capsules oxycodon van 5 en 20 mg ook bij deze concentratie verwacht kunnen worden, terwijl een tablet en/of capsule oxycodon van 40 mg minder waarschijnlijk is. De pil in de mond was nog intact en er is geen lactose gevonden, wat erop wijst dat het om een tablet met een verlengde afgifte ging. [26]
Dr. Pennings heeft, zoals voormeld, in aanvulling op de rapporten van dr. Lusthof ter terechtzitting verklaard dat hoge doseringen oxycodon worden voorgeschreven aan mensen die een gewenning hebben voor het middel. Als oxycodon aanhoudend wordt gebruikt voor pijnstilling, is een steeds hogere dosering nodig om effect te hebben. [27] Dr. Lusthof heeft het hoofdhaar van [slachtoffer] laten onderzoeken. Hieruit is gebleken dat sprake was incidentele blootstelling aan oxycodon in de maanden voorafgaand aan het overlijden. [28] Er was dus geen sprake van chronisch gebruik of gewenning en het is daarom onwaarschijnlijk dat aan [slachtoffer] oxycodon van een hogere dosering dan 5 of 10 mg oxycodon zou worden verstrekt.
Op grond van het voorgaande, en nu er geen aanwijzingen zijn dat [slachtoffer] tabletten en/of capsules binnen heeft gekregen van een hogere dosering, acht de rechtbank het – in weerwil van het betoog van de verdediging – juist dat bij de berekening van het aantal tabletten en/of capsules wordt uitgegaan van tabletten en/of capsules oxycodon met een dosering van 10 of 5 mg.
3.4.1.5. Aantal tabletten en/of capsules
Uit het rapport van dr. Lusthof van 20 december 2016 blijkt dat voor een bloedconcentratie van 0,35 mg/l een dosis van ongeveer 200 mg oxycodon nodig zou zijn in de vorm van tabletten met verlengde afgifte, dus ongeveer 20 tabletten oxycodon van 10 mg, zoals oxycodon “Lannacher” 10 mg. Voor een concentratie van 0,35 mg/l zou een dosis van ongeveer 80 à 140 mg oxycodon nodig zijn in de vorm van tabletten of capsules met directe afgifte, dus ongeveer 16 à 28 capsules van 5 mg, zoals oxycodon “Aurobindo” 5 mg. [29]
Dr. Pennings heeft in zijn rapportage van 8 januari 2018 beschreven dat er een goed lineair verband bestaat tussen het aantal ingenomen tabletten en/of capsules oxycodon en de piekconcentratie in het bloed. Oxycodon vertoont namelijk lineaire farmacokinetiek tot ten minste 80 milligram. Voor terugrekening naar een dosis die hoger uitkomt dan 80 mg oxycodon, moet men lineaire farmacokinetiek aannemen tot ten minste de teruggerekende dosis. De schattingen van het NFI zijn indirect omdat er geen gegevens bestaan over de piekconcentratie van oxycodon na inname/toediening van een hoge dosis. Aan proefpersonen kan men immers niet een hoge (toxische) dosis toedienen. De resultaten van deze indirecte schatting zijn minder betrouwbaar dan die van een directe schatting, maar kunnen niettemin voldoende betrouwbaar zijn. [30]
Volgens dr. Lusthof en dr. Pennings is er een aantal omstandigheden waardoor een over- of onderschatting kan ontstaan van het berekende aantal tabletten en/of capsules.
Volgens dr. Lusthof treedt er stapeling op bij een verminderde lever- of nierfunctie, omdat de oxycodon dan langer in het bloed blijft. Dat betekent voor de terugrekening naar het aantal tabletten en/of capsules dat de schatting maximaal een factor twee lager zou kunnen uitvallen. [31] Ter terechtzitting heeft dr. Lusthof toegelicht dat dit zou betekenen dat, als bij [slachtoffer] sprake was van een verminderde lever- of nierfunctie, de schatting van het aantal toegediende tabletten oxycodon van 10 mg met verlengde afgifte zou uitkomen rond de 12 stuks, en de schatting van de tabletten en/of capsules oxycodon van 5 mg met directe afgifte zou uitkomen op 10 tot 20 stuks. [32] Deze correctiefactor bij een verminderde lever- of nierfunctie wordt ook beschreven door dr. Pennings. Volgens dr. Pennings vallen mensen boven de 70 jaar in een categorie waarbij een correctiefactor van 1,5 tot 1,8 moet worden toegepast. Eén van de verklaringen hiervoor is dat gemiddeld de lever- en/of nierfunctie bij ouderen verminderd, maar nog niet slecht is. [33] De patholoog heeft ter terechtzitting verklaard dat zij tijdens de sectie op het lichaam van [slachtoffer] alleen afwijkingen aan de nieren heeft waargenomen die pasten bij de leeftijd van [slachtoffer] . [34] Uit het dossier blijkt niet van een anderszins verminderde nier- of leverfunctie. Ook uit de door de verdediging overgelegde stukken blijkt daar niet van. Daaruit zou hooguit kunnen worden afgeleid dat bij [slachtoffer] sprake was van een verminderde nierfunctie, wat zo begrijpt de rechtbank (gehoord de deskundigen) past bij de leeftijd van [slachtoffer] .
Op basis van de bevindingen van de patholoog en het feit dat [slachtoffer] 80 jaar oud was, is de rechtbank van oordeel dat bij het berekenen van het aantal tabletten en/of capsules rekening dient te worden gehouden met de correctiefactor die door dr. Lusthof en dr. Pennings is beschreven.
Er is echter ook een omstandigheid die maakt dat bij de berekening van het aantal tabletten en/of capsules sprake is van een onderschatting. Volgens dr. Pennings moet bij de terugrekening naar het aantal tabletten en/of capsules rekening worden houden met de omstandigheid dat tabletten en capsules niet meer dan 90% werkzame stof (oxycodon) bevatten ten opzichte van de aangegeven waarde (oxycodonhydrochloride). [35]
Ter terechtzitting heeft dr. Lusthof toegelicht dat, indien tabletten met verlengde afgifte worden vermalen, er geen sprake meer is van een verlengde afgifte. In dat geval moeten de tabletten vergeleken worden met tabletten met directe afgifte en dan zou de schatting van het aantal tabletten van 10 mg met verlengde afgifte nog eens een factor twee lager uitkomen. [36] Nu er in de mond van [slachtoffer] een pil bevattende oxycodon is aangetroffen en geen vermalen pil, gaat de rechtbank er vanuit dat de tabletten en/of capsules die [slachtoffer] binnen heeft gekregen ook niet waren vermalen en dat voornoemde correctiefactor daarom niet van toepassing is.
Zowel dr. Lusthof als dr. Pennings heeft ter terechtzitting verklaard dat het zeer onwaarschijnlijk is, dan wel onmogelijk moet worden geacht dat een gedeelte van de oxycodon uit de pil in de mond reeds in het bloed was opgenomen en de concentratie oxycodon in het bloed van 0,35 mg/l heeft veroorzaakt. [37] [38]
Op grond van het voorgaande gaat de rechtbank voor wat betreft het aantal tabletten uit van de berekening van dr. Lusthof, met inachtneming van de correctiefactor wegens de leeftijd van [slachtoffer] en de daarmee samenhangende waarschijnlijk verminderde lever- en/of nierfunctie. Dat wil zeggen dat ongeveer 12 tabletten oxycodon van 10 mg met verlengde afgifte of 10 à 20 capsules oxycodon van 5 mg met directe afgifte, of een combinatie van deze doseringen, de gemeten concentratie oxycodon van 0,35 mg/l in het bloed van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. De rechtbank meent dat dit een conservatieve inschatting is, omdat in de berekening niet is betrokken dat een tablet en/of capsule oxycodon slechts voor 90% bestaat uit de werkzame stof oxycodon.
3.4.1.6. Hoe is de oxycodon in het lichaam van [slachtoffer] terechtgekomen?
De rechtbank stelt vast dat uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting geen direct bewijs valt te putten voor enig feitelijk handelen van [verdachte ] waardoor de oxycodon in het lichaam van [slachtoffer] is terechtgekomen. [verdachte ] heeft elke betrokkenheid bij het tenlastegelegde ontkend en de verdediging heeft een aantal alternatieve scenario’s aangevoerd. De rechtbank zal deze verschillende scenario’s achtereenvolgens bespreken.
3.4.1.7. Is per ongeluk een overdosis oxycodon toegediend?
Door de verdediging is aangevoerd dat sprake geweest kan zijn van een scenario waarbij iemand de oxycodon aan [slachtoffer] heeft gegeven of toegediend, maar dat daarbij het opzet gericht was op pijnstilling. In dit scenario zou dus per ongeluk een overdosis zijn toegediend.
Uit geen van de verklaringen in het dossier blijkt dat [slachtoffer] kort voor haar overlijden iemand heeft gevraagd om sterke pijnstillers. Zelfs [naam 4] , die [slachtoffer] dag en nacht verzorgde en bij haar in huis verbleef, heeft hier niets over verklaard.
Volgens een overzicht van de bezoekregistratie van het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (hierna: OLVG) blijkt dat [slachtoffer] in de week voorafgaand aan haar overlijden drie keer in het OLVG is geweest. Niet is gebleken dat haar naar aanleiding van die bezoeken oxycodon ter pijnstilling is voorgeschreven. [39]
Zoals hiervoor overwogen gaat de rechtbank er vanuit dat ongeveer 12 tabletten oxycodon van 10 mg met verlengde afgifte of 10 à 20 capsules oxycodon van 5 mg met directe afgifte of een combinatie daarvan, de gemeten concentratie oxycodon in het bloed van [slachtoffer] hebben veroorzaakt. Dat het de bedoeling zou zijn geweest om met een dergelijke hoeveelheid tabletten en/of capsules de pijn van [slachtoffer] te verlichten is hoogst onaannemelijk. [slachtoffer] was een tachtigjarige vrouw en woog 47 kilogram. Het toedienen van een dergelijke hoeveelheid pijnstillers kan in dat geval volgens de rechtbank juist als een naar uiterlijke kenmerken geschikte methode om het slachtoffer doelbewust te doden worden beschouwd.
De rechtbank acht het scenario waarbij een ander de oxycodon heeft toegediend, met het doel de pijn van [slachtoffer] te verlichten en waarbij per ongeluk een overdosis is toegediend, dan ook hoogst onwaarschijnlijk.
3.4.1.8. Was sprake van zelfmoord?
Door de verdediging is aangevoerd dat er sprake geweest kan zijn van een scenario waarbij [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd.
Verschillende personen hebben verklaard dat [slachtoffer] mogelijk de wens had om te sterven. Zowel [medeverdachte] , [naam 4] als [naam 5] (hierna: [naam 5] ) hebben verklaard dat [slachtoffer] zou hebben gezegd naar haar overleden man en zoon te willen. [40] [41]
Uit het dossier blijkt echter niet van serieuze suïcidale gedachten of uitlatingen van [slachtoffer] terwijl uit verklaringen wel volgt dat zelfdoding onverenigbaar zou zijn geweest met de geloofsovertuiging van [slachtoffer] . Uit de verklaring van de pastoor [naam pastoor] blijkt dat [slachtoffer] een gelovige vrouw was. Hij zag haar iedere week één of twee keer in de kerk en hij voerde vertrouwelijke gesprekken met haar. [slachtoffer] was tegen hem heel open en ze had gezegd dat ze niet het idee had dat ze heel snel zou overlijden. [42] Ook [naam 4] heeft verklaard dat [slachtoffer] twee keer per week naar de kerk ging. Hij heeft het nooit met [slachtoffer] over euthanasie gehad, ze zei alleen soms dat ze niet verder wilde. [43]
[slachtoffer] liep bijna niet en zat in een rolstoel. [44] [45] Uit meerdere verklaringen in het dossier blijkt bovendien dat zij lichamelijk te zwak was om zelfmoord te plegen.
De huisarts van [slachtoffer] , [naam huisarts] , heeft verklaard dat [slachtoffer] volgens zijn inschatting qua bewustzijn te ver heen was om de keuze te maken om zelfmoord te plegen. [46] [naam 4] heeft verklaard dat de conditie van [slachtoffer] verslechterde na haar val in maart 2016. Ze wilde bijna niet meer eten en had doorligplekken op haar voeten. Hij moest haar de laatste tijd uit bed halen. Hij moest haar ook helpen bij toiletbezoek en de laatste tijd droeg ze luiers. [47] In de weken voordat [slachtoffer] stierf moest [naam 4] de vitaminepillen die ze kreeg mengen in sap. [48] [naam 5] heeft bevestigd dat [naam 4] het eten van [slachtoffer] prakte en de vitaminepillen van [slachtoffer] fijn maakte alvorens ze aan haar te geven. [49]
De dagen van 28 mei tot 3 juni 2016 heeft [slachtoffer] samen met [naam 5] doorgebracht in een hotel van het Leger des Heils in Lunteren. De verzorgers van het Leger des Heils hebben verklaard dat [slachtoffer] gevoerd werd en dat de vitaminepillen door [naam 5] toegediend werden. [50] [51]
[medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] nadat ze haar bekken had gebroken niet meer wilde lopen en eten. Ze hebben haar vloeibaar voedsel moeten geven. [52] [verdachte ] heeft ter terechtzitting verklaard dat het bergafwaarts ging met de gezondheid van [slachtoffer] na haar val. Ze kon moeilijk lopen en moest vloeibaar voedsel toegediend krijgen. [53]
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank een scenario waarbij [slachtoffer] zelf de dodelijke hoeveelheid oxycodon heeft ingenomen hoogst onwaarschijnlijk.
3.4.1.9. Tussenconclusie
De rechtbank is op grond van de bevindingen en verklaringen van de patholoog en de toxicologen van oordeel dat [slachtoffer] is overleden aan een voor haar dodelijke hoeveelheid oxycodon. Aan [slachtoffer] zijn naar schatting 12 tabletten oxycodon van 10 mg met verlengde afgifte of 10 à 20 capsules oxycodon van 5 mg met directe afgifte, of een combinatie hiervan, toegediend. De scenario’s waarbij sprake zou zijn van een ongeluk of vergissing of waarbij [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd worden als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde geschoven. De rechtbank concludeert hieruit dat de overdosis oxycodon, waaraan [slachtoffer] is overleden, door een ander aan haar is toegediend met het opzet haar te doden.
3.4.2.
Tijdstip van overlijden
3.4.2.1. Verklaringen over het tijdstip van overlijden
Vaststaat dat [slachtoffer] is overleden in de nacht van 11 op 12 juni 2016.
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 12 juni 2016 om 5.15 uur wakker werd en toen naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. Zij schat in dat ze 10 tot 15 minuten na haar ontwaken samen met [naam 4] bij [slachtoffer] is gaan kijken en dat zij haar toen dood aantroffen. [54]
[naam 4] heeft verklaard dat hij die nacht rond 3.00 uur naar beneden is gegaan en [slachtoffer] toen hoorde snurken. Om 5.00 uur is hij weer naar beneden gegaan, en zag toen [medeverdachte] de keuken binnen lopen. Ze zijn daarna samen bij [slachtoffer] gaan kijken en troffen haar dood aan. [55]
De politie kwam in de ochtend van 12 juni 2016 om 6.39 uur aan bij de woning van [slachtoffer] op het [adres 1] . Het ambulancepersoneel stond op dat moment voor de woning te wachten. De woning werd betreden en het lichaam van [slachtoffer] werd aangetroffen in het bed in de slaapkamer achter in de woning. Eén van de verbalisanten heeft geen pols meer kunnen waarnemen bij [slachtoffer] en het ambulancepersoneel heeft de dood van [slachtoffer] geconstateerd. [56]
In de ochtend van 12 juni 2016 omstreeks 8.15 uur heeft de schouw van het stoffelijk overschot plaatsgevonden. Volgens de schatting van de schouwarts was [slachtoffer] vier uur daarvoor overleden. [57]
3.4.2.2. Oordeel van de deskundigen over het tijdstip van overlijden
De patholoog heeft ter terechtzitting verklaard dat het bepalen van het tijdstip van overlijden altijd een schatting is, omdat rekening gehouden moet worden met allerlei omgevingsfactoren, zodat een marge van enige uren moet worden gehanteerd. De schatting van de schouwarts dat [slachtoffer] al vier uur overleden was, is dus niet accuraat te noemen. [58]
Volgens de schatting van de schouwarts zou [slachtoffer] in de nacht van 12 juni 2016 rond 4.15 uur zijn overleden. Hoewel deze schatting volgens de patholoog niet accuraat is, past deze wel bij de verklaringen van [medeverdachte] en [naam 4] . Volgens [naam 4] was [slachtoffer] die nacht rond 3.00 uur nog in leven. Uitgaande van de verklaringen van [medeverdachte] en [naam 4] dat zij [slachtoffer] die nacht omstreeks 5.15 uur dood aantroffen moet [slachtoffer] dus tussen 3.00 en 5.15 uur zijn overleden.
Dr. Lusthof heeft ter terechtzitting verklaard dat het, na inname van de oxycodon, een tijd duurt voordat de maximale spiegel in het bloed is bereikt. Als die maximale spiegel is bereikt en sprake is van een dodelijke hoeveelheid, overlijdt iemand bovendien niet direct. Hier kan een tijdsverloop van een paar uur tussen zitten. Uit de literatuur zijn bij sterfgevallen op grond van intoxicatie intervallen van zes tot acht uur tussen inname en overlijden bekend. Het is volgens dr. Lusthof niet mogelijk dat [slachtoffer] binnen een uur na toediening van de oxycodon is overleden. [59]
Dr. Pennings heeft ter terechtzitting verklaard dat de tabletten en/of capsules oxycodon na het innemen de maag moeten passeren en in het bloed moeten worden opgenomen. Hij stelt zich voor dat dit proces wordt vertraagd bij een dosering die hoger is dan een therapeutische waarde. Het is mogelijk dat de toegediende oxycodon binnen twee tot drie uur in het bloed van [slachtoffer] is opgenomen en de concentratie van 0,35 mg/l heeft veroorzaakt. Na de opname van de oxycodon in het bloed zal deze gaan doorwerken in de hersenen en verder effect op het lichaam hebben. Het is volgens dr. Pennings onmogelijk dat [slachtoffer] binnen een uur na toediening van de oxycodon is overleden. [60]
3.4.2.3. Tussenconclusie
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de dodelijke hoeveelheid oxycodon een aantal uren voorafgaand aan het overlijden aan [slachtoffer] moet zijn toegediend. Omdat de rechtbank ervan uitgaat dat [slachtoffer] moet zijn overleden tussen 3.00 en 5.15 uur, moet de oxycodon dus zijn toegediend op de avond van 11 juni 2016 of in de eerste uren van de nacht van 12 juni 2016.
3.4.3.
Toegang tot en aanwezigheid in de woning van [slachtoffer]
3.4.3.1. Wie hadden er de avond van 11 juni 2016 en de nacht van0 12 juni 2016 toegang tot de woning van [slachtoffer] ?
[slachtoffer] woonde op het [adres 1] te Amsterdam. De achtertuin van deze woning grenst aan de [adres 2] (de woning van [naam 5] ) en loopt over in die van de [adres] . [61] [medeverdachte] en [verdachte ] woonden op de [adres] en hadden dus vrije toegang tot de achtertuin van de woning van [slachtoffer] . [medeverdachte] en [verdachte ] hebben verklaard dat zij de beschikking hadden over de sleutel van de woning van [slachtoffer] . [62] [63]
Ook [naam 4] had de sleutel van de woning van [slachtoffer] . Hij woonde bij [slachtoffer] in en verzorgde haar. [64]
De broer van [verdachte ] , [naam 1] , beschikte eveneens over een sleutel van de woning van [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft verklaard dat ze een week voor het overlijden van [slachtoffer] de sleutel bij [naam 1] in de brievenbus heeft gegooid, omdat ze kwaad op hem was en vond dat hij de verzorging van [slachtoffer] maar op zich moest nemen als hij het allemaal zo goed wist. [65]
Ook [naam 5] beschikte over een sleutel van de woning van [slachtoffer] . [66]
3.4.3.2. Wie waren er op de avond van 11 juni 2016 en in de nacht van 12 juni 2016 aanwezig in de woning van [slachtoffer] ?
Zoals hiervoor in paragraaf 3.4.2. uiteen is gezet moet de dodelijke hoeveelheid oxycodon aan [slachtoffer] zijn toegediend op de avond van 11 juni 2016 of in de eerste uren van de nacht van 12 juni 2016.
[naam 4] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] op de avond van 11 juni 2016 rond 21.00 uur naar bed heeft gebracht en de slaapkamerdeur heeft dichtgedaan. Rond 3.00 uur in de nacht is hij naar beneden gegaan en toen hoorde hij [slachtoffer] snurken. Omdat er twee kussens onder haar hoofd lagen terwijl hij dit niet had gedaan en omdat de deur van de slaapkamer openstond die hij had dicht gedaan toen hij [slachtoffer] naar bed bracht, wist hij dat er tussen 21.00 en 3.00 uur iemand in de woning was geweest. Toen hij om 5.00 uur weer naar beneden ging en in de keuken stond zag hij dat [medeverdachte] vanuit de tuin de keuken binnen kwam. [67]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij in de nacht van 12 juni 2016 om 5.15 uur wakker werd en naar de woning van [slachtoffer] is gegaan, waar zij [naam 4] in de keuken tegenkwam. [68]
[verdachte ] heeft verklaard op de avond van 11 juni 2016 rond 22.00 uur nog bij [slachtoffer] geweest te zijn. [69] Ter terechtzitting heeft [verdachte ] verklaard dat hij elke avond nog even bij zijn moeder ging kijken nadat hij de hond rond 22.30 uur had uitgelaten. Op de avond van 11 juni 2016 heeft hij even in de slaapkamer gekeken en zag hij dat [slachtoffer] er bij lag zoals altijd en niet snurkte. Hij heeft daarna nog met [medeverdachte] thee gedronken en is toen gaan slapen. Om 5.15 uur werd hij wakker gemaakt door [medeverdachte] die tegen hem zei dat ze even bij [slachtoffer] wilde kijken omdat ze een vreemd gevoel had. [70] [medeverdachte] heeft ook verklaard dat [verdachte ] elke avond voordat hij naar bed ging, rond 22.00 uur, bij zijn moeder ging kijken. [71]
Uit het dossier blijkt dat [verdachte ] ook in de vroege nacht van 12 juni 2016 in de woning van [slachtoffer] is geweest. Volgens de verklaring van [naam 4] die hij bij de politie heeft afgelegd op 12 juni 2016 heeft [verdachte ] tegen hem gezegd dat hij tussen 00.00 en 2.00 uur nog bij [slachtoffer] was geweest en een kussen onder haar hoofd had gelegd. [72] In zijn verhoor op 26 oktober 2016 heeft [naam 4] nogmaals verklaard dat [verdachte ] tegen hem gezegd heeft dat hij om 2.00 uur in de woning van [slachtoffer] was geweest. [73] In zijn verhoor op 10 januari 2017 heeft [naam 4] verklaard dat [medeverdachte] om 5.00 uur die ochtend tegen hem gezegd heeft dat [verdachte ] ‘s nachts bij zijn moeder was geweest. [74] In het gesprek tussen [medeverdachte] en de centraliste van de 112 meldkamer heeft [medeverdachte] gezegd dat haar man die nacht om 3.00 uur nog bij [slachtoffer] was geweest. [75] Dat [medeverdachte] dit per vergissing heeft gezegd en [naam 4] bedoeld heeft vindt de rechtbank ongeloofwaardig, nu [medeverdachte] ongevraagd zegt:
“mijn man, mijn man is vandaag, vannacht om 3.00 uur nog bij haar geweest”, en dit maar voor één uitleg vatbaar is.
De verklaring van [naam dochter] [76] , de dochter van [medeverdachte] en [verdachte ] , laat de mogelijkheid open dat [verdachte ] die nacht vóór 2.30 uur in de woning van [slachtoffer] is geweest en levert in het licht van de hiervoor weergegeven verklaringen geen sluitend alibi voor [verdachte ] op.
3.4.3.3. Tussenconclusie
Vastgesteld wordt dat op de avond van 11 juni 2016 en in de nacht van 12 juni 2016 [medeverdachte] , [verdachte ] en [naam 4] toegang tot de woning van [slachtoffer] hadden en ook in de woning zijn geweest. [naam 4] was er gedurende de hele avond en nacht, [verdachte ] was er op de avond van 11 juni 2016 rond 22.00 uur en ook in de vroege nacht van 12 juni 2016, en [medeverdachte] was er in de ochtend van 12 juni 2016 rond 5.15 uur.
Uit het dossier volgen geen aanwijzingen dat de andere personen die over de sleutels van de woning van [slachtoffer] beschikten, [naam 1] en [naam 5] , die bewuste avond of nacht in de woning van [slachtoffer] zijn geweest. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt om te veronderstellen dat een onbekende derde, dus niet zijnde een van de hierboven genoemde personen die over een sleutel beschikten, in de avond of de nacht voorafgaand aan het overlijden van [slachtoffer] in haar woning is geweest. Dit betekent dat net als het scenario dat een onbekende derde de oxycodon aan [slachtoffer] heeft toegediend ook het scenario dat [naam 1] of [naam 5] dit zouden hebben gedaan als hoogst onwaarschijnlijk terzijde wordt geschoven.
3.4.4.
Wie had de beschikking over oxycodon?
3.4.4.1. Het middel oxycodon
Oxycodon is een opiaat dat wordt toegepast bij de behandeling van chronische hevige pijn of acute hevige postoperatieve pijn. [77] Ter terechtzitting heeft dr. Lusthof verklaard dat oxycodon vergelijkbaar in werking is met morfine en daarom in de volksmond ook wel zo wordt genoemd. [78]
3.4.4.2. Had [slachtoffer] zelf de beschikking over oxycodon?
De huisarts van [slachtoffer] , [naam huisarts] , heeft verklaard dat oxycodon alleen op recept wordt verstrekt. [naam huisarts] kon in het medisch dossier van [slachtoffer] terugzien dat [slachtoffer] op 23 maart 2016 Oxynorm (merknaam oxycodon) voorgeschreven zou hebben gekregen op de Eerste Hulp van het OLVG vanwege haar gebroken bekken, maar niet of zij dit middel daadwerkelijk heeft gekregen. Er stond in het dossier enkel vermeld ‘eventueel 4 keer per dag 5 mg oxynorm zo nodig’. [naam huisarts] heeft zelf nooit morfine aan [slachtoffer] voorgeschreven. [79]
Het ‘meegeven’ van onder de Opiumwet geregistreerde middelen zoals Oxynorm komt bij navraag bij de artsen van het OLVG niet voor. Uit het ziekenhuisvoorschrijfsysteem blijkt dat op 20 maart 2016 een recept voor Oxynorm 5 mg tabletten is afgegeven voor de duur van twee dagen, in totaal dus voor acht tabletten. Er staat niet bij door welke apotheek dit middel is afgegeven. [80] Uit onderzoek is gebleken dat de apotheek van het OLVG en het Medisch Centrum Oost geen oxycodon hebben afgegeven aan [slachtoffer] . [81] Volgens forensisch arts dr. M. Hollman is het ondenkbaar dat oxycodon wordt voorgeschreven door een noodapotheek. Het medicijn wordt uitsluitend op naam verstrekt omdat het een potentieel dodelijk middel betreft. [82]
Uit onderzoek naar eventuele declaraties met betrekking tot het medicijn oxycodon is gebleken dat [slachtoffer] in de vijf jaar voorafgaand aan haar overlijden geen morfine of morfine gerelateerde producten heeft gedeclareerd bij haar zorgverzekering. [83]
Het is aldus niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] ooit oxycodon verstrekt heeft gekregen.
3.4.4.3. Wie had de beschikking over oxycodon?
Uit onderzoek naar ingediende declaraties en/of uitgeschreven recepten met betrekking tot het medicijn oxycodon is gebleken dat [medeverdachte] in de periode van juli 2015 tot en met januari 2016 kosten heeft gedeclareerd voor in totaal 184 pillen oxycodon. Dit betroffen 120 tabletten oxycodon ‘Lannacher’ van 10 mg met verlengde afgifte en 64 capsules oxycodon ‘Aurobindo’ van 5 mg met directe afgifte. [84]
Er zijn geen aanwijzingen dat iemand anders uit de kring rond [slachtoffer] de beschikking had over tabletten en/of capsules oxycodon. [verdachte ] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] hebben geen van allen oxycodon voorgeschreven gekregen of bij hun ziektekostenverzekering gedeclareerd. [85] [86]
In de woning van [medeverdachte] en [verdachte ] op de [adres] zijn in de keukenkast twee tabletten oxycodon ‘Lannacher’ van 10 mg met verlengde afgifte aangetroffen. Ook is er een capsule gevonden in een uitdrukstrip met de opschriften ‘don Hcl’ en ‘hydrochloride’ en ‘5 mg’. [87] Medicatie met de daarin werkende stof oxycodon bestaat in de vorm van tabletten en capsules oxycodonhydrochloride. [88] Hieruit leidt de rechtbank af dat de in de keukenkast aangetroffen capsule een capsule oxycodon betrof van 5 mg.
[naam 4] heeft verklaard dat [medeverdachte] hem in de periode dat zij op haar schouder was gevallen morfinepillen heeft aangeboden toen hij pijn aan zijn tanden had. [medeverdachte] had die pillen vanwege de pijn aan haar schouder. Deze morfinepillen hielpen haar niet meer en daarom moest hij wodka voor haar halen. [89]
Tijdens het verhoor van [medeverdachte] op 11 januari 2017 werd [medeverdachte] geconfronteerd met het feit dat zij 182 pillen oxycodon (volgens het overzicht van de declaratie betroffen het 184 pillen) voorgeschreven had gekregen. [medeverdachte] verklaarde toen dat ze die allemaal had opgebruikt. Ze wist niet meer hoeveel pillen per dag ze toen moest gebruiken. [90] Op 9 februari 2017 is er een gesprek in het huis van bewaring opgenomen tussen [medeverdachte] , haar kinderen en [naam 6] . In dat gesprek verklaarde [medeverdachte] dat ze in oktober 2015 60 pillen had gekregen, dat ze er vier à vijf per dag moest nemen en dat ze ze allemaal heeft opgebruikt. Ze had nooit een vervolgrecept gekregen. [91]
[medeverdachte] heeft aldus wisselend en onjuist verklaard over de hoeveelheid pillen die zij gehad heeft. Haar verklaring dat zij ze allemaal heeft opgebruikt wordt weersproken door het feit dat de politie tijdens de doorzoeking op 10 januari 2017 nog drie oxycodon pillen in haar woning heeft aangetroffen.
[verdachte ] heeft verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] ooit oxycodon voorgeschreven heeft gekregen of wat er met die pillen gebeurd is. [92] Ter terechtzitting heeft [verdachte ] verklaard dat hij wel wist dat [medeverdachte] pijnstillers voorgeschreven had gekregen voor haar gebroken schouder, maar niet dat het oxycodon betrof. Hem is niet opgevallen dat [medeverdachte] een aantal keer per dag deze pijnstillers innam of dat zijn zich hier anders door ging gedragen. [93]
De verdediging heeft gesteld dat ook [naam 4] mogelijk de beschikking over oxycodon had. [naam 4] werkte in een kliniek met kankerpatiënten, aan wie oxycodon wordt voorgeschreven ter pijnbestrijding. Verder komt [naam 4] volgens de verdediging uit het dossier naar voren als iemand die het gebruik van verdovende middelen nooit helemaal heeft afgezworen. Het gebruik van oxycodon heeft volgens de verdediging een enorme vlucht genomen, zowel de oxycodon die officieel wordt voorschreven als de oxycodon die in het illegale circuit wordt gebruikt als partydrug of in combinatie met andere verdovende middelen.
Uit onderzoek in het politieregistratiesysteem is gebleken dat er niet veel registraties met betrekking tot het middel oxycodon bekend zijn. In de periode van 1 januari 2015 tot en met 1 maart 2017 is niet gebleken van aanhoudingen ter zake van handel in oxycodon. [94] De stelling dat [naam 4] oxycodon zou kunnen hebben verkregen via de kliniek waar hij werkte, is op geen enkele wijze nader onderbouwd.
3.4.4.4. Tussenconclusie
Op grond van het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte] de enige is uit de kring rond [slachtoffer] die in de afgelopen jaren de beschikking over oxycodon had en dat niet aannemelijk geworden is dat zij al die pillen zelf heeft opgebruikt. Het alternatieve scenario dat [slachtoffer] is gestorven aan oxycodon afkomstig van [naam 4] wordt als hoogst onwaarschijnlijk ter zijde geschoven.
Dat betekent dat alle alternatieve scenario’s als hoogst onwaarschijnlijk terzijde worden geschoven en in het vervolg van dit vonnis verder wordt ingegaan op de vraag of en zo ja, welke rol [medeverdachte] en [verdachte ] gespeeld hebben rondom het overlijden van [slachtoffer] .
3.4.5.
Overige belastende feiten en omstandigheden
3.4.5.1. Verklaringen [medeverdachte]
heeft verschillende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen wisselen meer dan eens op relevante punten en zijn op sommige punten in strijd met overige bevindingen in het dossier.
Zo wisselen de verklaringen van [medeverdachte] over de reden waarom zij in de nacht van 12 juni 2016 wakker werd en naar de woning van [slachtoffer] is gegaan. [medeverdachte] heeft in eerste instantie tegen de politie ter plaatse verklaard dat ze in de ochtend van 12 juni 2016 rond 5.00 uur wakker was geworden en had gedroomd dat het niet goed ging met [slachtoffer] . [95] Even later verklaarde [medeverdachte] op het politiebureau dat ze [naam 4] in de keuken van de woning was tegengekomen en tegen hem gezegd had dat ‘het niet lekker voelde’ en dat ze toen bij [slachtoffer] zijn gaan kijken. [96] [naam 4] heeft steeds verklaard dat [medeverdachte] rond 5.00 uur de keuken in kwam en dat zij tegen hem zei dat ze had gedroomd dat het slecht met [slachtoffer] ging. [97] Bij de rechter-commissaris heeft [medeverdachte] ontkend ooit te hebben gezegd dat ze had gedroomd, ze had alleen een slecht gevoel gehad toen ze die ochtend wakker werd. [98] De wisselende verklaringen van [medeverdachte] over de reden waarom zij naar de woning van [slachtoffer] zou zijn gegaan (een slechte droom dan wel een ‘slecht gevoel’) komen bovendien niet overeen met hetgeen [medeverdachte] in een tapgesprek tegen ‘ [naam 7] ’ heeft gezegd op 12 juni 2016. Op de vraag van [naam 7] wat [naam 4] in de keuken deed antwoorde [medeverdachte]
“Hij had ook honger net als ik. We hadden gewoon honger.” [99]
Ook komen de verklaringen van [medeverdachte] over het verloop van de nacht van 11 op 12 juni 2016 niet overeen met hetgeen [medeverdachte] hierover heeft gezegd in telefoongesprekken. Op het politiebureau verklaarde [medeverdachte] dat zij en [verdachte ] die avond daarvoor rond 22.00 uur waren gaan slapen en dat zij rond 5.15 uur wakker geworden was. Op de vraag waar zij precies wakker van werd antwoordde [medeverdachte] dat slapen van 22.00 tot 5.00 uur wel een behoorlijke periode is. [100] Daarentegen heeft [medeverdachte] in telefoongesprekken met ‘ [naam 8] ’ en ‘ [naam 9] ’ verteld dat ze die nacht heel onrustig heeft geslapen. [101] [102] In een telefoongesprek met ‘ [naam 10] ’ op 25 juni 2016 vertelde [medeverdachte] zelfs dat ze om 5.15 uur wakker schrok en dat ze toen misschien maar een uurtje geslapen had. [103]
[medeverdachte] heeft wisselend verklaard over haar eigen handelen nadat zij en [naam 4] het levenloze lichaam van [slachtoffer] hadden aangetroffen in de vroege ochtend van 12 juni 2016. In het gesprek met de centralist van de 112 meldkamer in de ochtend van 12 juni 2016 om 6.21 uur vertelde [medeverdachte] dat [slachtoffer] nog warm was toen ze haar die ochtend om 5.00 uur hadden aangetroffen. Ze was nu koud en stijf. [medeverdachte] had nog mond op mond beademing gedaan. [104] Toen even later de politie om 6.39 uur ter plaatste kwam is [medeverdachte] uit zichzelf gaan verklaren. Ze verklaarde dat ze [slachtoffer] nog mond op mond beademing had gegeven. [105] Echter, later die dag heeft [medeverdachte] op het politiebureau verklaard dat ze [slachtoffer] niet meer heeft aangeraakt en geen reanimatie heeft uitgevoerd toen zij en [naam 4] haar dood hadden gevonden. [106] Volgens de verklaring van [naam 4] heeft hij op de borst van [slachtoffer] gevoeld en is [medeverdachte] [slachtoffer] daarna gaan schudden dat ze wakker moest worden. [naam 4] heeft niets over mond op mond beademing verklaard. [107]
Daarnaast komen de verklaringen van [medeverdachte] over het medicijngebruik van [slachtoffer] niet overeen met hetgeen zij hierover in een telefoongesprek heeft gezegd. Op het politiebureau heeft [medeverdachte] verklaard dat [slachtoffer] alleen pijnstillers slikte voor de doorligplekken op haar hielen. Dit betrof twee tot drie keer per dag een paracetamol. Daarnaast slikte zij nog multivitaminen. [108] In een telefoongesprek met ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016 vertelde [medeverdachte] dat het de laatste weken slecht ging met [slachtoffer] na haar val en vanwege de doorligplekken op haar hielen. [medeverdachte] vertelde:
“We waren ziekenhuis in ziekenhuis uit en zwaar aan de pijnstillers aan de morfine.” [109]
[medeverdachte] verklaart wisselend over of [verdachte ] in de nacht van 12 juni 2016 bij [slachtoffer] is geweest. In het gesprek met de centralist van de 112 meldkamer zei [medeverdachte] dat haar man die nacht om 3.00 uur nog bij [slachtoffer] was geweest en dat ze toen nog prima was. [110] Op het politiebureau heeft [medeverdachte] verklaard dat [naam 4] die nacht om 3.00 uur bij [slachtoffer] was gaan kijken en dat hij haar toen nog had horen snurken. Verder is er die nacht niemand in de woning geweest. [111]
3.4.5.2. Wisselende verklaringen [verdachte ]
heeft verschillende verklaringen afgelegd. Deze verklaringen wisselen meer dan eens op relevante punten en zijn op sommige punten in strijd met overige bevindingen in het dossier.
In zijn eerste verklaring bij de politie heeft [verdachte ] verklaard dat [medeverdachte] hem in de nacht van 12 juni 2016 om 5.15 uur niet heeft wakker gemaakt om te zeggen dat ze bij [slachtoffer] ging kijken. [112] Dit komt niet overeen met hetgeen [verdachte ] dezelfde dag in een telefoongesprek met ‘ [naam 11] ’ heeft gezegd, namelijk dat [medeverdachte] om 5.15 uur tegen hem zei dat ze even bij [slachtoffer] ging kijken. [113] Ook in een telefoongesprek op 21 juni 2016 heeft [verdachte ] tegen ‘ [naam 12] ’ gezegd dat [medeverdachte] hem om 5.15 uur heeft wakker gemaakt om te zeggen dat ze bij [slachtoffer] ging kijken. Hij heeft daarna zijn ogen weer dicht gedaan. [114] Ter terechtzitting heeft [verdachte ] verklaard dat [medeverdachte] hem die nacht om 5.15 uur wakker heeft gemaakt om te zeggen dat ze een vreemd gevoel had en daarom bij [slachtoffer] ging kijken. Hij had toen tegen [medeverdachte] gezegd dat ze beter kon wachten omdat ze toch bijna zouden opstaan. Ze is toch gegaan en hij vond het niet nodig om mee te gaan. [115]
De verklaringen van [verdachte ] over de geestelijke en lichamelijke gesteldheid van [slachtoffer] lopen uiteen en komen niet overeen met andere bevindingen. In zijn eerste verklaring bij de politie heeft [verdachte ] verklaard dat er nooit thuiszorg voor [slachtoffer] is ingeschakeld, omdat het goed met haar ging. [116] [naam 4] heeft juist verklaard dat hij vlak voor het overlijden van [slachtoffer] aan [medeverdachte] en [verdachte ] heeft gevraagd of hij meer hulp kon krijgen bij de verzorging van [slachtoffer] omdat hij het niet meer alleen aankon. [117] Hetgeen [naam 4] heeft verklaard over de lichamelijk gesteldheid van [slachtoffer] komt wel overeen met de schriftelijke verklaring van [verdachte ] van 19 april 2017, waarin hij heeft beschreven dat de gezondheid van [slachtoffer] de laatste maanden achteruit was gegaan. [slachtoffer] was gevallen en had een breuk in haar bekken, wat erin resulteerde dat ze niet meer wilde en/of kon lopen. Ook ging ze minder eten en drinken en had ze zwarte afgestorven plekken op haar beide hielen. Een operatie zou [slachtoffer] niet overleven en de specialist in het OLVG had haar levensverwachting in de week voor haar overlijden ingeschat op dagen of weken. [118] Dit lijkt dan echter weer niet in lijn te zijn met een telefoongesprek tussen [verdachte ] en ‘ [naam 13] ’ van 13 juni 2016, waarin [verdachte ] zei dat de gezondheid van [slachtoffer] de laatste tijd wel achteruit ging, maar dat ze alsnog plotseling was overleden. [119] Opmerkelijk is dan weer dat [verdachte ] in het gesprek met de centralist van de 112 meldkamer heeft verklaard dat [slachtoffer] al doodziek was. [120]
In zijn verklaring bij de politie heeft [verdachte ] verklaard dat [slachtoffer] een keer was getest op dementie en dat de uitslag daarvan was dat ze niet meer dan normale vergeetachtigheid had. Hij dacht echter niet dat ze de laatste tijd nog wilsbekwaam was. [121] In een telefoongesprek met de verzekeraar van [slachtoffer] op 13 juni 2016 vertelde [verdachte ] dat [slachtoffer] al aardig dement was. [122] [naam 5] heeft verklaard dat [slachtoffer] wel aan het dementeren was, maar dat je nog altijd met haar kon praten. [123] Opvallend in dit kader is de opmerking in het OVC-gesprek in de Porsche van 27 oktober 2016 van [verdachte ] waarin hij zegt
“We houden het erop, dat ze wat ‘ [naam 14] ’ ook zegt, dat ze helemaal nog niet dement was, pas de laatste maanden dat ze een beetje de weg kwijt was en daarvoor nog alles zelf regelde en deed. Ze kunnen niet bewijzen dat ze totaal dement was.” [124]
3.4.5.3. 112-melding
[medeverdachte] en [verdachte ] hebben geruime tijd nadat [slachtoffer] dood was aangetroffen met de 112 meldkamer gebeld. De verklaringen die zij hiervoor hebben gegeven komen niet steeds overeen en sluiten niet aan bij andere bevindingen.
Volgens de verklaringen van [medeverdachte] en [naam 4] hebben zij [slachtoffer] in de ochtend van 12 juni 2016 rond 5.15 uur dood aangetroffen. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte] op 12 juni 2016 pas om 6.21 uur met de 112 meldkamer heeft gebeld. [125]
Voordat de 112 meldkamer is gebeld, zijn eerst [naam 5] en pastoor [naam pastoor] geïnformeerd over het overlijden van [slachtoffer] . [naam 5] heeft verklaard dat zij in de ochtend van 12 juni 2016 rond de klok van 6.00 uur is gebeld door [naam 4] die vertelde dat [slachtoffer] overleden was. Zij is daarna meteen naar de woning van [slachtoffer] gegaan. [naam 5] heeft vervolgens pastoor [naam pastoor] gebeld. [126]
[medeverdachte] heeft verklaard dat op het moment dat zij en [naam 4] [slachtoffer] aantroffen, [slachtoffer] nog warm was. [127] Ook volgens [naam 4] was [slachtoffer] nog warm en nat van het zweet. [128] Uit het dossier blijkt niet dat er een aanleiding was om te verwachten dat [slachtoffer] die nacht zou overlijden. De rechtbank stelt voorop dat zij het onbegrijpelijk vindt dat [medeverdachte] in deze situatie niet meteen na het aantreffen van [slachtoffer] contact heeft opgenomen met de 112 meldkamer.
Daar komt bij dat de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte ] over de reden waarom niet direct met de 112 meldkamer is gebeld niet met elkaar overeen komen en niet passen bij hetgeen hierover is gezegd in een aantal telefoongesprekken.
[medeverdachte] heeft ter plaatse direct verklaard dat zij geen internet had en dat ze niet wist wat ze moest doen en daarom uiteindelijk 112 had gebeld. [129] Bij de politie heeft [medeverdachte] verklaard dat [verdachte ] eigenlijk een uitvaartondernemer wilde bellen, maar omdat ze geen internet hadden ze toch maar 112 hebben gebeld. [verdachte ] had eerst nog gezegd dat niet te doen, maar ze had het toch gedaan. Ze dacht dat ze ongeveer twintig minuten na het aantreffen van [slachtoffer] met 112 heeft gebeld. [130] [verdachte ] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op internet wilde zoeken naar het telefoonnummer van een schouwarts, iemand die kwam constateren dat [slachtoffer] echt overleden was. Omdat [slachtoffer] al dood was, was er geen sprake van een noodsituatie en hoefde 112 niet meteen gebeld te worden. [131]
In een telefoongesprek met ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016 zei [medeverdachte] dat ze 112 wilde bellen maar dat ze vanwege alle ruzies een enorm dossier bij de politie hebben. [132] Ook uit een telefoongesprek met ‘ [naam 10] ’ blijkt dat [medeverdachte] niet graag de politie over de vloer wilde hebben vanwege het grote dossier dat zij al bij de politie hadden. [133] Dit lijkt in lijn met de verklaring van [verdachte ] , die in zijn eerste verhoor bij de politie op de vraag waarom hij tegen [medeverdachte] heeft gezegd dat ze nooit 112 had moeten bellen heeft geantwoord “
Omdat er denk ik, doordat er 112 is gebeld, politie staat. En al die ellende, de Telegraaf, AT5 voor de deur.” [134]
Overigens is opmerkelijk dat toen de politie op 12 juni 2016 om 6.39 uur ter plaatse kwam er reeds ambulancepersoneel voor de deur stond. Zij werden naar eigen zeggen niet binnen gelaten terwijl zij al meerdere keren hadden aangebeld en op de deur hadden geklopt. [135]
3.4.5.4. Manipuleren plaats delict en digitale gegevens
Uit verschillende verklaringen en bevindingen blijkt dat na het overlijden van [slachtoffer] de plaats delict is gemanipuleerd. Ook konden er in de computer en mobiele telefoons van [medeverdachte] en [verdachte ] geen digitale gegevens teruggevonden worden over de periode rondom het overlijden van [slachtoffer] .
De politie trof [slachtoffer] aan in haar slaapkamer. Ze lag op haar rug in bed met haar hoofd op een kussen. Naast haar hoofd lag een zelfde kussen. [slachtoffer] lag onder een laken welke tot haar bovenlichaam lag. [136]
[naam 4] heeft steeds verklaard dat hij [slachtoffer] in de nacht van 12 juni 2016 om 3.00 uur aantrof met haar hoofd op twee kussens. Dat was abnormaal, want zij sliep altijd op één kussen. Hij heeft echter alleen de deur van de slaapkamer dichtgedaan en het tweede kussen niet weggehaald, omdat ze aan het snurken was. [137] Het tweede kussen waar [slachtoffer] op lag, is kennelijk tussen het moment dat [medeverdachte] en [naam 4] [slachtoffer] aantroffen en het moment dat de politie de woning heeft betreden weggehaald.
[verdachte ] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] onder een dekbed lag toen hij op de avond van 11 juni 2016 bij haar was gaan kijken. [138] [naam 4] verklaarde ter plaatse dat hij en [medeverdachte] het dekbed waar [slachtoffer] onder lag hebben weggehaald en in de badkamer hebben gelegd. Ze hebben [slachtoffer] op haar rug gelegd, haar hoofd recht gelegd en een wit laken tot aan haar borstkas gelegd. [139] [naam 5] heeft verklaard dat toen zij in de woning kwam [slachtoffer] op haar rug in bed lag en dat er geen dekens of lakens over haar heen lagen. [140]
De agenten van de forensische opsporing die om 9.30 uur onderzoek deden in de woning van [slachtoffer] merkten op dat de wasmachine, die onder de trap in de hal stond, gevuld was en bezig was met een wasprogramma. [141]
Uit onderzoek aan de computer uit de woning van [medeverdachte] en [verdachte ] is gebleken dat er gegevens ontbreken voor de periode tussen april en augustus 2016. Op 12 juni 2016 is om 04.04 uur en om 9.09 uur een herstelpunt aangemaakt en de computer terugzet naar een herstelpunt uit het verleden. In één van de mobiele telefoons van [medeverdachte] is de belgeschiedenis van vóór 25 juni 2016 gewist en alle WhatsApp gesprekken na 16 januari 2013. De andere aangetroffen telefoons zijn allemaal in gebruik genomen na het overlijden van [slachtoffer] en hierin bevinden zich dus ook geen gegevens ten aanzien van de periode omstreeks 12 juni 2016. [142]
3.4.5.5. [medeverdachte] en [verdachte ] gaan uit van een natuurlijke dood
Opvallend is dat [medeverdachte] en [verdachte ] in meerdere telefoongesprekken hebben gezegd dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven, terwijl zij op dat moment al wisten dat nader onderzoek werd gedaan naar de dood van [slachtoffer] .
In de ochtend van 12 juni 2016 heeft de schouwarts een ‘verslag betreffende een niet natuurlijke dood’ opgemaakt. [143] Door de officier van justitie werd een gerechtelijke sectie bevolen, en het lichaam van [slachtoffer] is daartoe tijdelijk ter beschikking gesteld van het NFI. [144] Op 12 juni 2016 zijn [medeverdachte] en [verdachte ] als verdachten gehoord. Aan [medeverdachte] is aan het einde van haar verhoor medegedeeld dat de schouwarts geen natuurlijk overlijden heeft vastgesteld en dat dat nader onderzocht zou moeten worden. [145] Tegen [verdachte ] heeft de politie gezegd dat er vragen zijn met betrekking tot de dood van [slachtoffer] en dat er een politieonderzoek komt. [146]
Op 13 juni 2016 heeft de patholoog gerapporteerd dat haar vooralsnog geen zekere doodsoorzaak was gebleken en dat de uitkomst van het lichtmicroscopisch en toxicologisch onderzoek moest worden afgewacht om meer inzicht te krijgen in een eventuele oorzaak voor of bijdrage aan het overlijden. [147]
[medeverdachte] en [verdachte ] konden dus geenszins uitgaan van een natuurlijk overlijden van [slachtoffer] . Uit een aantal telefoongesprekken blijkt dat ze dat wel deden. In een telefoongesprek op 21 juni 2016 met ‘ [naam 12] ’ zegt [verdachte ] dat hij door de politie is gebeld met de mededeling dat [slachtoffer] een natuurlijke dood is gestorven en dat het lichaam daarom zal worden vrijgegeven. [148] Dat dit door de politie is medegedeeld is evident onjuist. In een telefoongesprek met ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016 zegt [medeverdachte] dat het lichaam van [slachtoffer] op maandag werd vrijgegeven en dat ze een natuurlijke dood was gestorven. [149] In een tapgesprek met ‘ [naam 10] ’ op 25 juni 2016 zegt [medeverdachte] dat het lichaam van [slachtoffer] op maandagavond werd vrijgegeven en dat ze te horen hadden gekregen dat ze een natuurlijke dood was gestorven. [150]
3.4.5.6. OVC-gesprek Porsche
Met machtiging van de rechter-commissaris is op 12 juni 2016 een bevel afgegeven in verband met het opnemen van vertrouwelijke communicatie gevoerd in de auto van [medeverdachte] en [verdachte ] , zijnde een Porsche met kenteken [kenteken] . Vanaf 20 oktober 2016 zijn de gesprekken die in de auto zijn gevoerd opgenomen.
Een gesprek tussen [medeverdachte] en [verdachte ] op 27 oktober 2016 kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan belastend richting [medeverdachte] en [verdachte ] worden uitgelegd. [151]
Na hun aanhouding op 10 januari 2017 hebben [medeverdachte] en [verdachte ] geen verklaring willen geven over het in de auto gevoerde gesprek. Pas op de eerste pro forma-zitting op 21 april 2017 hebben zij beiden een geschreven verklaring overgelegd. Volgens [medeverdachte] en [verdachte ] is het gesprek in de auto gevoerd naar aanleiding van de daaraan voorafgaande bespreking met hun raadsman en houdt het gesprek geen schuldbekentenis in. De raadsman zou hen hebben uitgelegd wat de stand van zaken was. Deze uitleg is echter niet te rijmen met een aantal van de in het gesprek gebruikte bewoordingen. Zo is onder meer gezegd;
[verdachte ] :
“En weet je wat het ook nog is nu, als wel het tweede rapport ietsje anders is als de eerste, dan hebben ze nog niks, als ze bij de tweede keer wel iets hebben gevonden, maar dan hebben ze nog niks want dan zeg ik wij hebben het eerste rapport, ja want u gaat van uit het tweede rapport, we kunnen ook uitgaan van het eerste rapport gaan, er liggen twee tegenstrijdige…maar daar kunnen ze ook niks mee.”
[medeverdachte] :
“Ja maar als er iets concreets is, hadden we al vast gezeten [verdachte ] .”
[verdachte ] :
“En dan nog [medeverdachte] . En dan nog, al vinden ze morfine, al vinden ze afdrukken van een kussen of van verstikking, ja nou ja, het is zoals het is, en ehh we hebben haar naar bed gebracht en ehh”
[medeverdachte] :
“en ik heb haar gevonden in de tussentijd.”
[verdachte ] :
“Zo lang wij niet bekennen weten hun niet wie het gedaan heeft. Dus kunnen ze je ook niet veroordelen, bewijs.”
[verdachte ] :
“En ze is gecremeerd, dus ze kunnen niks meer terugvinden, dat is ook nog een groot voordeel.”
[verdachte ] :
“We houden het erop, dat ze wat “ [naam 14] ”(fon.) ook zegt, dat ze helemaal nog niet dement was, pas de laatste maanden dat ze een beetje de weg kwijt was en daarvoor nog alles zelf regelde en deed. Ze kunnen niet bewijzen dat zij totaal dement was.”
De uitleg die [medeverdachte] en [verdachte ] aan de opmerking over de crematie geven, is dat zij bang waren dat [naam 1] en [naam 2] [slachtoffer] zouden laten opgraven en hen weer vals zouden beschuldigen. Ze waren daarom blij dat [slachtoffer] eindelijk rust had. Deze uitleg komt echter op geen enkele wijze terug in het gesprek in de Porsche. Met ‘ze’ lijkt bovendien in deze zin gedoeld te worden op de politie en niet op [naam 1] en [naam 2] .
In het gesprek is ook blijk gegeven van daderkennis, zoals blijkt uit de volgende uitspraken:
[verdachte ] :
“En dan nog [medeverdachte] . En dan nog, al vinden ze morfine, al vinden ze afdrukken van een kussen of van verstikking, ja nou ja, het is zoals het is, en ehh we hebben haar naar bed gebracht en ehhh.”
[verdachte ] :
“Ze hebben geen vingerafdruk van op de mond van ehhh weet ik veel wat.”
Volgens [medeverdachte] en [verdachte ] was de politie al in juni 2016 tegen hen begonnen over kussens en hadden zij van [naam 1] gehoord dat er iets met morfine zou zijn. Uit het dossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte] en [verdachte ] door de politie in juni 2016 alleen zijn bevraagd over het aantal kussens dat op het bed van [slachtoffer] lag. Door de politie is niet de suggestie gewekt dat sprake zou kunnen zijn van het smoren met een kussen. Dat [naam 1] eerder iets zou hebben gezegd over morfine, wordt slechts gesteld door [verdachte ] in zijn schriftelijke verklaring van 19 april 2017. Geen van de getuigen heeft hier iets over verklaard. De rechtbank merkt hierbij ook op dat dr. Lusthof ter terechtzitting heeft verklaard dat oxycodon vergelijkbaar in werking is met morfine en daarom in de volksmond ook wel zo wordt genoemd. [152]
In het geval dat [medeverdachte] en [verdachte ] ten onrechte zouden worden beschuldigd van de moord op [slachtoffer] , zou enige verbazing verwacht kunnen worden over de mogelijkheid dat [slachtoffer] vermoord zou zijn. Ook zou verwacht worden dat [medeverdachte] en [verdachte ] zich zouden afvragen wie dan verantwoordelijk zou kunnen zijn voor de dood van [slachtoffer] . Hier blijkt echter niets van. Sterker nog, [medeverdachte] en [verdachte ] zijn slechts bezig met hun eigen positie en lijken zich in het geheel niet bezig te houden met de vraag wie [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
De door [medeverdachte] en [verdachte ] gegeven uitleg van het gesprek dat zij in de Porsche hebben gevoerd, namelijk dat zij in dit gesprek bespraken ‘wat er tegen hen lag’, is gelet op de context van de uitlatingen niet geloofwaardig. De rechtbank houdt het er daarom voor dat [medeverdachte] en [verdachte ] hun eigen positie bespraken tegen de achtergrond van de feiten die ze kenden. Daarmee levert het gesprek bewijs op voor hun betrokkenheid bij de dood van [slachtoffer] .
3.4.5.7. Tussenconclusie
Er zijn meerdere feiten en omstandigheden die belastend zijn voor [medeverdachte] en [verdachte ] .
Zo hebben zij beiden op relevante punten wisselende verklaringen afgelegd die bovendien meer dan eens in strijd zijn met de overige bevindingen in het dossier. De rechtbank vindt het onbegrijpelijk dat [medeverdachte] pas geruime tijd na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] met de 112 meldkamer gebeld heeft. Uit het dossier blijkt dat de plaats delict op de dag van de dood van [slachtoffer] is gemanipuleerd. Op de computer en de mobiele telefoons van [medeverdachte] en [verdachte ] zijn geen gegevens teruggevonden uit de periode rondom het overlijden van [slachtoffer] . Ook is zeer opmerkelijk dat [medeverdachte] en [verdachte ] tegen anderen hebben gezegd dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven. Een in de auto gevoerd gesprek tussen [verdachte ] en [medeverdachte] kan niet anders dan belastend worden uitgelegd: verdachten bespraken hun eigen positie tegen de achtergrond van de feiten die ze kenden.
3.4.6.
Motief
3.4.6.1. Financieel motief
Uit onderzoek van de politie is gebleken dat [slachtoffer] getrouwd was met [naam echtgenoot] . Het echtpaar bezat een loodgietersbedrijf in Amsterdam Oost. Het bedrijf was dusdanig winstgevend dat in de loop der jaren geïnvesteerd kon worden in panden rondom het Kastanjeplein en aan de Tweede Oosterparkstraat in Amsterdam. Gesteld kan worden dat [naam echtgenoot] een zeer vermogende man was ten tijde van zijn dood in 2000. [slachtoffer] en hij hebben vier zoons gekregen van wie de oudste in 2008 is overleden. De overgebleven zoons zijn [naam 2] , [naam 1] en [verdachte ] .
In de jaren na het overlijden van vader [naam echtgenoot] is steeds meer onenigheid en ten slotte ruzie ontstaan over het beheer van het huizenbezit en de erfenis van [slachtoffer] . [153] [medeverdachte] en [verdachte ] hebben dit in hun schriftelijke verklaringen beschreven. [154] [155]
In de jaren 2011 tot en met 2014 heeft [slachtoffer] meerdere keren haar testament gewijzigd. Op 31 mei 2013 werden [naam 2] en [naam 1] uitgesloten als erfgenamen in de nalatenschap van [slachtoffer] . [156] In het levenstestament van [slachtoffer] werd op 30 juni 2014 opgenomen dat haar zoon [verdachte ] gevolmachtigde werd over al haar goederen en bezittingen. Ook werd in het levenstestament opgenomen dat in het geval een bewindvoerder, mentor of curator zou worden benoemd, [slachtoffer] zou willen dat dit [medeverdachte] of [verdachte ] zouden zijn. [157]
Uit onderzoek is gebleken dat [naam 1] en [naam 2] een procedure waren gestart om onafhankelijke bewindvoering ten aanzien van [slachtoffer] te realiseren. Hiervoor was reeds een zitting gepland bij de rechtbank Amsterdam op 30 juni 2016. [158] De oproeping voor deze zitting is gedagtekend op 9 juni 2016 en toen aan de belanghebbenden verstuurd. [159]
Dat [medeverdachte] en [verdachte ] op de hoogte waren van de zitting blijkt ook uit een tapgesprek van [medeverdachte] met ‘ [naam 7] ’ op 12 juni 2016. Hierin zegt [medeverdachte]
“Ze hebben ook bewindvoering weer aangevraagd. Ze hebben alles aangevraagd. Ze hebben weer de hele mikmak. Hebben we weer op onze, op ons boterham, weet je.” [160] Bovendien heeft [verdachte ] in zijn schriftelijke verklaring van 19 april 2017 verklaard dat hij al eerder, op 30 mei 2016, op de hoogte was van het feit dat er een verzoek tot onderbewindstelling was ingediend. [161] Hoewel [verdachte ] in het levenstestament van [slachtoffer] als beoogde bewindvoerder was aangewezen, bestond de optie dat er een onafhankelijke bewindvoerder zou worden aangesteld.
De rechtbank stelt vast dat op het moment van overlijden van [slachtoffer] [verdachte ] de enige erfgenaam van [slachtoffer] was. In dit enkele gegeven kan al een financieel motief worden gevonden voor [verdachte ] , en [medeverdachte] als zijn echtgenote, om [slachtoffer] om het leven te brengen. Bovendien hadden [verdachte ] en [medeverdachte] er alle belang bij dat er geen onafhankelijke bewindvoerder zou worden aangesteld, omdat zij daarmee mogelijk hun volmacht zouden verliezen.
3.4.6.2. Toenemende zorg
Naast een financieel motief bestond ook mogelijk in de toenemende zorg voor [slachtoffer] een motief voor [medeverdachte] en [verdachte ] om [slachtoffer] te doden.
Uit de verklaringen van onder andere [medeverdachte] , [verdachte ] en [naam 4] blijkt dat de zorg voor [slachtoffer] na haar val in maart 2016 was toegenomen.
[medeverdachte] en [verdachte ] hadden [naam 4] sinds ongeveer anderhalf jaar ingehuurd voor de verzorging van [slachtoffer] . [naam 4] was niet medisch onderlegd. Hij maakte schoon bij de overbuurman van [medeverdachte] en [verdachte ] en op diens aanraden hebben [medeverdachte] en [verdachte ] hem onderdak aangeboden. In het begin bestond de verzorging door [naam 4] voornamelijk uit het gezelschap houden van [slachtoffer] en het wandelen met [slachtoffer] . Nadat [slachtoffer] in maart 2016 haar bekken had gebroken nam [naam 4] de volledige zorg van [slachtoffer] op zich, welke onder meer bestond uit het wassen, aankleden, verschonen van luiers, naar bed brengen en geven van vitaminepillen aan [slachtoffer] . [162] Hoewel [slachtoffer] dus in de maanden voor haar overlijden steeds meer intensieve zorg nodig had, lieten [medeverdachte] en [verdachte ] de zorg over aan [naam 4] . [naam 4] heeft vlak voor het overlijden van [slachtoffer] aan [medeverdachte] en [verdachte ] gevraagd of hij meer hulp kon krijgen bij de verzorging van [slachtoffer] omdat hij het niet meer alleen aankon. [163] Volgens [verdachte ] was er echter nooit thuiszorg ingeschakeld, omdat het goed ging met [slachtoffer] . [164]
Opmerkelijk is dat [medeverdachte] en [verdachte ] de zorg voor [slachtoffer] overlieten aan een ongediplomeerde kracht als [naam 4] . Bekend was dat [slachtoffer] voldoende vermogend was om professionele zorg in te huren. Tekenend voor het feit dat er niet veel geld werd besteed aan de zorg voor [slachtoffer] is ook de goedkope vakantie van [slachtoffer] vlak voor haar overlijden in Lunteren.
Van 28 mei tot en met 3 juni 2016 heeft [slachtoffer] samen met [naam 5] een week verbleven in een hotel van het Leger des Heils in Lunteren. Dit betreft een soort vakantieopvang voor mensen die het niet zo breed hebben en die tijdens het verblijf medische zorg nodig hebben. Waargenomen werd dat [slachtoffer] slecht verzorgd was. Haar haren waren vervilt, ze had vieze oren en ogen, ze had necrotische hielen en veel te kleine schoenen en ze had blaren op haar gehemelte. [slachtoffer] liep moeizaam en moest worden gevoerd en verschoond en geholpen worden bij het toiletbezoek. [165] Eén van de verzorgers van het Leger des Heils heeft met [naam 5] besproken dat er professionele hulp voor thuis moest worden aangevraagd via de huisarts. [166] De verzorgers van het Leger des Heils hebben zelfs contact opgenomen met de huisarts in Lunteren, die de doorligplekken op de hielen van [slachtoffer] heeft vastgesteld. [167]
De zorgverlening via het Flevohuis is nooit van de grond gekomen. [slachtoffer] was bij het Flevohuis aangemeld voor case management omdat ze dement zou zijn. Een medewerker van het Flevohuis beschreef het huisbezoek dat zij had afgelegd als bijzonder. Ze heeft [slachtoffer] zelf nooit gezien en de schoondochter (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) was erg emotioneel en leek onder invloed. Na deze afspraak heeft de schoondochter voorkomen dat er nog contact tot stand kwam. [168]
Op grond van het voorgaande is bij de rechtbank het beeld ontstaan dat [medeverdachte] en [verdachte ] niet daadwerkelijk wilden investeren in wezenlijk goede zorg voor [slachtoffer] , maar haar wel binnen hun invloedssfeer wilden houden. In de toenemende zorg voor [slachtoffer] bestond een motief voor [medeverdachte] en [verdachte ] om [slachtoffer] van het leven te beroven.
3.4.6.3. Tussenconclusie
Naast een financieel motief bestond ook in de toenemende zorg voor [slachtoffer] een motief voor [medeverdachte] en [verdachte ] om [slachtoffer] van het leven te beroven.
3.4.7.
Medeplegen
3.4.7.1. Juridisch kader
Voor de kwalificatie medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Er moet sprake zijn van een intellectuele en/of materiële bijdrage van de verdachte aan het delict. Die bijdrage moet vervolgens van voldoende gewicht zijn. De vraag of van zo’n bijdrage sprake is, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar moet per geval beoordeeld worden. Daarbij kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband ook de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen. [169]
3.4.7.2. Beoordeling
Uit de bewijsvoering volgt dat de samenwerking van [medeverdachte] en [verdachte ] zowel voorafgaand en tijdens het doden van [slachtoffer] als na afloop daarvan plaatsvond.
[verdachte ] heeft verklaard dat hij op de avond van 11 juni 2016 rond 22.00 uur nog bij [slachtoffer] is geweest. [medeverdachte] heeft in het gesprek met de 112 meldkamer gezegd dat [verdachte ] ook om 3.00 uur die nacht nog bij [slachtoffer] is geweest, hetgeen [verdachte ] en [medeverdachte] ook tegen [naam 4] zouden hebben gezegd. [medeverdachte] heeft steeds verklaard rond 5.15 uur bij [slachtoffer] te zijn gaan kijken en haar dood te hebben aangetroffen, hetgeen is bevestigd door [naam 4] .
Gelet op de bevindingen van de schouwarts, de patholoog en de toxicologen omtrent het tijdstip van overlijden van [slachtoffer] , alsmede het tijdsverloop tussen de toediening van de oxycodon en de werking ervan, moet – gelet ook op zijn eigen verklaring – [verdachte ] degene zijn geweest die de oxycodon op de avond van 11 juni 2016 of de vroege nacht van 12 juni 2016 aan [slachtoffer] heeft toegediend. Die oxycodon moet [verdachte ] van [medeverdachte] hebben gekregen. [medeverdachte] was immers de enige die beschikking had over oxycodon. [verdachte ] heeft zelf geen oxycodon voorgeschreven gekregen en uit het dossier volgt geen andere wijze van het voorhanden hebben of krijgen. [verdachte ] heeft bovendien verklaard dat hij niet wist dat [medeverdachte] in 2015 oxycodon voorgeschreven heeft gekregen en dat dit dus mogelijk in zijn woning lag, hetgeen een extra aanwijzing is dat hij het voorafgaand aan het toedienen aan [slachtoffer] van [medeverdachte] gekregen moet hebben.
In de uren na het toedienen van de oxycodon aan [slachtoffer] was er nog gelegenheid een arts te waarschuwen om het intreden van de dood te verhinderen. Nu verdachten beiden, [verdachte ] om 3.00 uur en [medeverdachte] om 5.15 uur, zich op de hoogte hebben gesteld van de toestand van [slachtoffer] en klaarblijkelijk bewust hebben gewacht met het waarschuwen van de hulpdiensten tot zij was overleden, volgt hieruit dat zij willens en wetens haar dood wilden bewerkstelligen en dat dit een gezamenlijk doel was. Dit wordt ondersteund door de wisselende verklaringen van [medeverdachte] omtrent de reden van haar verschijning in de keuken, waar ze tot haar verrassing [naam 4] aantrof. Hetzelfde geldt voor de wisselende verklaringen van [medeverdachte] over haar handelen na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] en het feit dat [medeverdachte] ruim een uur heeft gewacht met het bellen van de 112 meldkamer, terwijl het lichaam van [slachtoffer] bij aantreffen nog warm was. Toen de hulpdiensten arriveerden werden zij niet direct de woning in gelaten. Daarnaast hebben [medeverdachte] en [verdachte ] verhullende handelingen uitgevoerd na het aantreffen van het lichaam van [slachtoffer] , zoals het veranderen van de positie van het lichaam en beddengoed van [slachtoffer] . Voorts hebben zij naar de buitenwereld willen doen voorkomen dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven, terwijl zij wisten – ook toen het onderzoek naar de doodsoorzaak nog niet was afgerond – dat dit niet het geval was. Dit draagt bij aan de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte ] van meet af aan hebben geprobeerd de waarheid omtrent het overlijden niet aan het licht te laten komen.
Ook het OVC-gesprek op 27 oktober 2016 in de Porsche levert bewijs op voor het tenlastegelegde medeplegen, omdat daarin door [verdachte ] tegen [medeverdachte] onder andere is gezegd:
“Zolang wij niet bekennen weten hun niet wie het gedaan heeft”.Door [medeverdachte] en [verdachte ] wordt in het gesprek ook overigens steeds gesproken over ‘we’. De door verdachten gegeven uitleg, namelijk dat zij in dit gesprek bespraken ‘wat er tegen hen lag’, is gelet op de context van de overige uitlatingen niet geloofwaardig. De rechtbank interpreteert dit gesprek zo dat [medeverdachte] en [verdachte ] hun eigen positie bespraken tegen de achtergrond van de feiten die ze kenden.
Voor de rechtbank staat bij gebreke van een andere aannemelijke verklaring buiten kijf dat de vastgestelde gedragingen van [medeverdachte] en [verdachte ] ten dienste stonden van het doden en het verhullen van het doden van [slachtoffer] , met andere woorden: de verwezenlijking van het gemeenschappelijk doel. Dat niet van alle handelingen kan worden vastgesteld dat zij daarbij beiden aanwezig zijn geweest, noopt niet tot een ander oordeel. Vaststaat dat de bijdrage van zowel [medeverdachte] als [verdachte ] aan de totstandkoming, uitvoering en afhandeling van deze doodslag significant zijn geweest.
3.4.7.3. Tussenconclusie
Uit het dossier volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van [medeverdachte] en [verdachte ] zowel voorafgaand aan als na afloop van het doden van [slachtoffer] . De rechtbank is dus van oordeel dat zij het feit in vereniging hebben begaan.
3.4.8.
Voorbedachte raad
3.4.8.1. Juridisch kader
Voor bewezenverklaring van moord is vereist dat voorbedachte raad bewezen kan worden.
Voorop staat dat volgens vaste jurisprudentie voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ꞌvoorbedachten radeꞌ moet komen vast te staan, dat een verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat een verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
3.4.8.2. Beoordeling
Het dossier biedt geen informatie over de precieze gang van zaken voorafgaand aan het moment waarop de oxycodon aan [slachtoffer] is toegediend. Meer in het bijzonder blijft het onduidelijk op welk moment [medeverdachte] en [verdachte ] hebben besloten [slachtoffer] te doden. Het enkele gegeven dat zij die avond op enig moment samen thuis waren is onvoldoende om een voornemen daartoe uit af te leiden, nu niet is komen vast te staan wat zij toen hebben besproken. Evenmin geeft het dossier aanknopingspunten om te oordelen dat [medeverdachte] en [verdachte ] zich hebben (kunnen) beraden op het te nemen of genomen besluit. Dat er motieven bestonden om [slachtoffer] te doden kan niet zonder meer tot deze conclusie leiden. Tot slot is van belang dat over het toedienen van oxycodon niet meer is vast komen te staan dan dat dit feitelijk heeft plaatsgevonden en dat het meerdere pillen betrof, zodat dit handelen als voortvloeiend uit een en hetzelfde wilsbesluit wordt beschouwd.
Dat zowel [verdachte ] (om 3.00 uur) als [medeverdachte] (om 5.15 uur) in de nacht van 12 juni 2016 bij [slachtoffer] zijn gaan kijken om te zien of zij reeds was overleden, doet voor de voorbedachte raad niet ter zake nu dit ziet op tijdstippen na het toedienen van de dodelijke hoeveelheid oxycodon aan [slachtoffer] .
3.4.8.3. Tussenconclusie
Niet bewezen kan worden dat [medeverdachte] en [verdachte ] het feit met voorbedachte raad hebben begaan.
3.4.9.
Eindconclusie
Bij de beoordeling van het ten laste gelegde ‘scenario’ – dat impliceert dat [slachtoffer] is overleden aan een dodelijke hoeveelheid oxycodon en dat het [medeverdachte] en [verdachte ] zijn geweest die de oxycodon aan [slachtoffer] hebben toegediend – heeft de rechtbank alle reële denkbare alternatieve scenario’s die (ook) verenigbaar zijn met de bewijsmiddelen en die niet bij voorbaat als hoogst onwaarschijnlijk terzijde kunnen worden geschoven onder ogen gezien.
De rechtbank is op grond van de bevindingen en verklaringen van de patholoog en de toxicologen van oordeel dat [slachtoffer] is overleden aan een voor haar dodelijke hoeveelheid oxycodon. De scenario’s waarbij sprake zou zijn van een ongeluk of vergissing of waarbij [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd zijn hoogst onwaarschijnlijk. De rechtbank concludeert hieruit dat de oxycodon, waaraan [slachtoffer] is overleden, door een ander aan haar is toegediend met het opzet haar te doden.
De rechtbank concludeert verder dat de dodelijke hoeveelheid oxycodon een aantal uren voorafgaand aan het overlijden aan [slachtoffer] moet zijn toegediend. Volgens het uitgangspunt dat [slachtoffer] moet zijn overleden tussen 3.00 en 5.15 uur, moet de oxycodon dus zijn toegediend op de avond van 11 juni 2016 of in de eerste uren van de nacht van 12 juni 2016. Vastgesteld kan worden dat op de avond van 11 juni en in de nacht van 12 juni 2016 [medeverdachte] , [verdachte ] en [naam 4] toegang tot de woning van [slachtoffer] hadden en ook in de woning zijn geweest. [medeverdachte] is de enige die in de afgelopen jaren de beschikking over oxycodon had.
Uit het dossier volgt daarnaast een aantal voor [medeverdachte] en [verdachte ] belastende feiten en omstandigheden, waarvoor zij geen aannemelijke verklaring hebben gegeven. Bovendien bestond naast een financieel motief ook in de toenemende zorg voor [slachtoffer] een motief voor [medeverdachte] en [verdachte ] om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Hiervoor is overwogen dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking van [medeverdachte] en [verdachte ] zowel voorafgaand aan als na afloop van het doden van [slachtoffer] . Niet bewezen kan worden dat [medeverdachte] en [verdachte ] het feit met voorbedachte raad hebben begaan.
De rechtbank komt gelet op het hiervoor overwogene tot het oordeel dat [verdachte ] zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag op [slachtoffer] en dat hij dit samen heeft gedaan met [medeverdachte] . Alle door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario’s worden door de rechtbank als hoogst onwaarschijnlijk terzijde geschoven.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 3. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat [verdachte ]
omstreeks 12 juni 2016 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, zijn moeder [slachtoffer] (geboren [geboortedatum] ) opzettelijk van het leven heeft beroofd door voornoemde [slachtoffer] een dodelijke hoeveelheid oxycodon toe te dienen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. [verdachte ] is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte ] uitsluit. [verdachte ] is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte ] voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht [verdachte ] vrij te spreken van het ten laste gelegde hem dus geen straf op te leggen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte ] , zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
[verdachte ] heeft zich samen met [medeverdachte] schuldig gemaakt aan doodslag op zijn tachtigjarige moeder. [verdachte ] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] om het leven gebracht door haar een dodelijke hoeveelheid van het pijnstillende medicijn oxycodon toe te dienen. Het motief hiervoor was mogelijk gelegen in het financiële voordeel dat zij zouden behalen bij de dood van [slachtoffer] , dan wel de toenemende zorg voor [slachtoffer] die zij niet meer konden of wilden dragen.
Doodslag behoort tot de meest ernstige strafbare feiten in het Wetboek van Strafrecht, waarop de wetgever hoge straffen heeft gesteld. [verdachte ] en [medeverdachte] hebben [slachtoffer] het meest fundamentele recht waarover een mens beschikt ontnomen, namelijk het recht op leven.
Niet alleen hebben [verdachte ] en [medeverdachte] een einde gemaakt aan het leven van een ander mens, maar bovendien hebben zij daarmee onherstelbaar leed toebracht aan de nabestaanden. In dit geval is dat des te schrijnender, nu het slachtoffer hun eigen moeder c.q. schoonmoeder is en de nabestaanden dus hun eigen gezins- en familieleden zijn. Blijkens de ter terechtzitting voorgedragen nabestaandenverklaringen heeft de dood van [slachtoffer] bij de nabestaanden grote beroering en een intens groot en onherstelbaar verdriet veroorzaakt.
Waar doodslag de rechtsorde in het algemeen al zeer schokt en in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweeg brengt, geldt dat in dit geval te meer omdat [slachtoffer] door haar eigen zoon en schoondochter in haar eigen woning om het leven is gebracht, en [slachtoffer] vanwege haar leeftijd en vanwege het feit dat zij voor haar zorg aan [verdachte ] en [medeverdachte] was toevertrouwd, een kwetsbaar persoon was.
De rechtbank rekent [verdachte ] en [medeverdachte] ook zwaar aan dat zij op geraffineerde wijze te werk zijn gegaan. Hoewel niet bewezen kan worden dat zij met voorbedachte raad hebben gehandeld, kan uit het dossier wel een bepaalde planmatige wijze van handelen met een duidelijk motief worden afgeleid. [verdachte ] en [medeverdachte] hebben naar de buitenwereld willen doen voorkomen dat [slachtoffer] een natuurlijke dood was gestorven en hebben achteraf hun handelen geprobeerd te verhullen.
Gedurende het verloop van de strafzaak hebben [verdachte ] en [medeverdachte] geen volledige openheid van zaken willen geven. Pas tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak hebben zij uitgebreid op vragen willen antwoorden. Voor de overige nabestaanden kan het van groot belang zijn voor de verwerking van het verlies van hun dierbare dat zij de ware toedracht van het gebeuren kennen. De rechtbank neemt het [verdachte ] en [medeverdachte] zeer kwalijk dat zij de nabestaanden hierover in het ongewisse laten.
Bij het bepalen van de duur van de op te leggen straf is rekening gehouden met het strafblad van [verdachte ] . Hieruit blijkt dat [verdachte ] eerder is veroordeelde en een strafbeschikking opgelegd heeft gekregen voor strafbare feiten, maar dat hij niet eerder is veroordeeld voor een levensdelict. Blijkens het reclasseringsrapport van 4 april 2017 is geen verder inzicht in de persoonlijkheid van [verdachte ] verkregen.
Het nemen van het leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat dit de oplegging van een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd omdat zij, anders dan de officier van justitie, uitgaat van doodslag. De rechtbank is van oordeel dat, gezien straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, maar vooral ook gezien de hiervoor beschreven omstandigheden van dit geval, een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.

8.Beslag

8.1.
Beslaglijst
Volgens de beslaglijst zijn onder [verdachte ] de volgende items in beslag genomen:
2.00 STK Medicijn Kl paars
1.00 STK Medicijn CETIRIZIN – strip van 7 pillen waarvan nog 3 over
10.00 MG Medicijn CETIRIZIN – strip hooikoorts tabletten met nog 5 stuks
10.00 MG Medicijn LORATADINE – strip hooikoorts tabletten 4 stuks
2.00 STK Medicijn – twee pillen oxyc in uitdrukstrip
1.00 STK Medicijn Kl Roze – een pil in uitdrukstrip don hcl
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle in beslag genomen items dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
8.4.1.
Retour aan [verdachte ]
De rechtbank is van oordeel dat de items genoemd onder 1, 2, 3 en 4 op de beslaglijst kunnen worden geretourneerd aan [verdachte ] .
8.4.2.
Verbeurdverklaring
Hoewel met de aangetroffen tabletten het bewezen geachte feit niet is begaan, kan wel gezegd worden dat zij hiertoe bestemd waren. De items genoemd onder 5 en 6 op de beslaglijst zullen daarom worden verbeurdverklaard.

9.De benadeelde partijen

9.1
De vorderingen
De benadeelde partij [naam 2] (eerder in het vonnis aangehaald als [naam 2] ) vordert blijkens zijn schriftelijke vordering € 13.852,15 aan materiële schadevergoeding, bestaande uit:
  • € 5.203,- voor de kosten van het autopsierapport;
  • € 562,- voor de kosten van het tweede deel van de crematie;
  • € 4.235,- voor de kosten van de bijstand door de raadsman;
  • € 3.852,15 voor de reiskosten van het bezoeken van de zittingen en de officier van justitie en de gederfde inkomsten.
De benadeelde partij [naam 1] (eerder in het vonnis aangehaald als [naam 1] ) vordert blijkens zijn schriftelijke vordering € 4.485,- aan materiële schadevergoeding, bestaande uit:
  • € 4.235,- voor de kosten van de bijstand door de raadsman;
  • € 250,- voor de reiskosten van het bezoeken van de zittingen en de recherche.
Daarnaast vorderen [naam 2] en [naam 1] ieder € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding.
De benadeelde partijen hebben gevorderd de schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [naam 2] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schadevergoeding voor het opstellen van het autopsierapport en de crematie toegewezen dient te worden, omdat deze kosten rechtstreeks zijn voortgevloeid uit het strafbare feit. Ook de reiskosten en gederfde inkomsten zijn voor toewijzing vatbaar.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de reiskosten voor toewijzing vatbaar zijn.
Ten aanzien van de door beide benadeelde partijen gevorderde kosten voor de rechtsbijstand heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de door beide benadeelde partijen gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze toe te wijzen, omdat de gevolgen van het overlijden van [slachtoffer] voor de nabestaanden groot zijn geweest. Het is aannemelijk dat de benadeelde partijen hiervan geestelijke problemen hebben ondervonden.
9.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat [verdachte ] dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde en dat de vorderingen van de benadeelde partijen om die reden niet-ontvankelijk dienen te worden geacht.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de vorderingen van de benadeelde paartijen onvoldoende zijn onderbouwd en daarom niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
Juridisch kader
De wet biedt slechts beperkte mogelijkheden voor de nabestaanden/erfgenamen van een persoon die ten gevolge van een strafbaar feit is overleden om zich als benadeelde partij in het strafgeding te voegen. Het kan dan slechts gaan om vorderingen die de overledene bij leven als gevolg van het strafbare feit op de verdachte had en die de erfgenaam onder algemene titel heeft verkregen.
Daarnaast kunnen gederfde kosten van levensonderhoud worden vergoed alsmede de kosten van lijkbezorging aan degene die deze kosten heeft gemaakt (artikel 51f lid 2 Sv juncto artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Voor zover de benadeelde partijen andere dan de hiervoor vermelde schade vorderen, geldt dat zij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
9.4.2.
De vorderingen tot materiële schadevergoeding
Kosten van de crematie
De benadeelde partijen hebben ter terechtzitting toegelicht dat de gevorderde kosten van de crematie betrekking hebben op de crematie van het lichaamsmateriaal van [slachtoffer] dat is gebruikt voor de autopsie en dat zij daarvan ieder de helft hebben betaald. De rechtbank begrijpt de vordering daarom zo dat zowel [naam 2] als [naam 1] € 281,- vordert en is van oordeel dat deze kosten kunnen worden aangemerkt als redelijke kosten gemaakt in het kader van de lijkbezorging, zodat de gevraagde vergoeding daarom zal worden toegewezen.
Kosten van het autopsierapport, reiskosten en gederfde inkomsten
De wet biedt geen mogelijkheden om een schadevergoeding voor de kosten van het autopsierapport, de reiskosten en gederfde inkomsten wegens het opnemen van vrije dagen aan nabestaanden toe te kennen. (gebruik passage indien geheel of gedeeltelijk niet van eenvoudige aard)De benadeelde partijen zullen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard.
Kosten van de raadsman
Uit de door de benadeelde partijen bijgevoegde factuur van mr. S. Bharatsingh blijkt dat sprake was van een ‘fixed price’. Vanwege het ontbreken van een urenspecificatie is de rechtbank niet duidelijk geworden welke werkzaamheden de raadsman heeft verricht. De rechtbank heeft enkel kunnen vaststellen dat de raadsman op één zittingsdag van de inhoudelijke behandeling van de strafzaak is verschenen om de benadeelde partijen bij te staan. Bovendien zijn de vorderingen van de benadeelde partijen op sommige onderdelen niet, en op andere delen slechts summier onderbouwd. De proceskosten zijn volgens de rechtbank dan ook slechts toewijsbaar tot het in dit geval toepasselijke liquidatietarief van € 120,- (1 punt voor het opstellen van de vordering en 1 punt voor de behandeling ter terechtzitting ad € 60,- per punt). Voor het overige zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen worden verklaard.
9.4.3.
De vorderingen tot immateriële schadevergoeding
De wet geeft nabestaanden niet alleen beperkt recht op materiële schadevergoeding maar ook beperkt recht op immateriële schadevergoeding. Nabestaanden hebben geen recht op schadevergoeding wegens het verdriet dat het overlijden van een naaste voor henzelf heeft veroorzaakt. De wetgever heeft daar destijds blijkens de wetsgeschiedenis bewust voor gekozen. Er ligt weliswaar een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer om de vergoeding van deze zogenaamde affectieschade in de toekomst mogelijk te maken, maar de rechtbank acht het niet aan haar om daarop vooruit te lopen (zo ook Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 overweging 4.2). Het stelsel van de wet brengt op dit moment met zich mee dat alleen indien vastgesteld kan worden dat verdachte het oogmerk had om nabestaanden leed en verdriet toe te brengen als bedoeld in artikel 6:106 lid 1 sub a BW, of als sprake is van shockschade bij nabestaanden waardoor zij in hun persoon zijn aangetast in de zin van artikel 6:106 lid 1 sub b BW, nabestaanden recht hebben op immateriële schadevergoeding.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft gedood met het oogmerk – de bedoeling – om de benadeelde partijen verdriet te doen.
Van shockschade is slechts onder strikte voorwaarden sprake. Shockschade is geestelijk letsel, in de zin van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld, dat ontstaat door het waarnemen van de gebeurtenis waardoor het slachtoffer overlijdt of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan. Niet blijkt dat aan deze genoemde strenge voorwaarden is voldaan. Voor een nadere onderbouwing op dit punt is in het strafproces geen plaats. Dit zou tot een vertraging van het proces en daarmee tot een onevenredige belasting van het strafproces leiden. De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding, zodat zijn hun vorderingen desgewenst nog met een nadere onderbouwing bij de burgerlijke rechter aanhangig kunnen maken.
9.4.4.
Conclusie
De rechtbank concludeert dat de vorderingen tot materiële schadevergoeding van de benadeelde partijen [naam 2] en [naam 1] tot een bedrag van in totaal € 401,- (zegge: vierhonderdéén euro), bestaande uit € 281,- voor de crematiekosten en € 120,- voor de kosten voor de rechtsbijstand, zullen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 september 2016 (factuurdatum) over het bedrag van € 281,- en vanaf 29 maart 2018 (twee weken na dit vonnis) over het bedrag van € 120,- tot aan de dag van de algehele voldoening.
Voor het overige worden de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen verklaard.
Voorts dient [verdachte ] te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zullen maken.
In het belang van [naam 2] en [naam 1] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemden, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan [verdachte ] opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 36f, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
[verdachte ] wordt hierna aangeduid als ‘verdachte’.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte ], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
2.00 STK Medicijn Kl paars
1.00 STK Medicijn CETIRIZIN – strip van 7 pillen waarvan nog 3 over
10.00 MG Medicijn CETIRIZIN – strip hooikoorts tabletten met nog 5 stuks
10.00 MG Medicijn LORATADINE – strip hooikoorts tabletten 4 stuks
Verklaart verbeurd:
5. 2.00 2.00 STK Medicijn – twee pillen oxyc in uitdrukstrip
5. 2.00 1.00 STK Medicijn Kl Roze – een pil in uitdrukstrip don hcl
Benadeelde partij [naam 2]
Wijst de vordering van [naam 2] toe tot € 401,- (zegge: vierhonderdéén euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2016 (factuurdatum) over het bedrag van € 281,- en vanaf 29 maart 2018 (twee weken na dit vonnis) over het bedrag van € 120,- tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 2] , € 281,- (zegge: tweehonderdeenentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van vijf dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Benadeelde partij [naam 1]
Wijst de vordering van [naam 1] toe tot € 401,- (zegge: vierhonderdéén euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2016 (factuurdatum) over het bedrag van € 281,- en vanaf 29 maart 2018 (twee weken na dit vonnis) over het bedrag van € 120,- tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , € 281,- (zegge: tweehonderdeenentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van vijf dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R. Stockmann, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 maart 2018.

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
2.Een geschrift, zijnde een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van 12 juni 2016, opgesteld door drs. J. Stomp, doorgenummerde pag. A 10.
3.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 171-172.
4.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 6-7.
5.Een geschrift, zijnde een schouwverslag van 12 juni 2016, opgesteld door drs. J. Stomp, doorgenummerde pag. A 11-12.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 16-24.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 6-7.
8.Een geschrift, zijnde een herzien rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 26 augustus 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 43-56.
9.Een geschrift, zijnde een herzien rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 26 augustus 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 43-56.
10.Een geschrift, zijnde een herzien rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 26 augustus 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 43-56.
11.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
12.De verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
13.De verklaring van dr. E.J.M. Pennings, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
14.Een geschrift, zijnde een voorlopig sectierapport van 13 juni 2016, opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, doorgenummerde pag. A 27-30.
15.Een geschrift, zijnde een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 13 september 2016, opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, doorgenummerde pag. A 31-42, in het bijzonder pag. A35.
16.De verklaring van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
17.De verklaring van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
18.Een geschrift, zijnde een rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 13 september 2016, opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, doorgenummer pag. A 31-42.
19.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
20.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P 2 29.
21.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 193.
22.Een proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 31-32.
23.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 53-56.
24.Een geschrift, zijnde een ‘deskundigenbericht inzake oxycodon en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ’ van 8 januari 2018, opgesteld door dr. E.J.M. Pennings, ongenummerd.
25.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
26.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
27.Verklaring van dr. E.J.M. Pennings, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
28.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
29.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
30.Een geschrift, zijnde een ‘deskundigenbericht inzake oxycodon en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ’ van 8 januari 2018, opgesteld door dr. E.J.M. Pennings, ongenummerd.
31.Een geschrift, zijnde een rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 20 december 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof, doorgenummerde pag. A 89-98.
32.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
33.Een geschrift, zijnde een ‘deskundigenbericht inzake oxycodon en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ’ van 8 januari 2018, opgesteld door dr. E.J.M. Pennings, ongenummerd.
34.Verklaring van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
35.Een geschrift, zijnde een ‘deskundigenbericht inzake oxycodon en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ’ van 8 januari 2018, opgesteld door dr. E.J.M. Pennings, ongenummerd.
36.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
37.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
38.Verklaring van dr. E.J.M. Pennings, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
39.Een geschrift, zijnde een bezoekregistratie van het OLVG van [slachtoffer] , ongenummerd.
40.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
41.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 2 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 143.14-143.34.
42.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam pastoor] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 30-34.
43.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
44.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
45.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 2 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 143.14-143.34.
46.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam huisarts] van 13 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 221-225.
47.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
48.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P3 19-25.
49.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 23 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 143.1-143.13.
50.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 31 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 202-204.
51.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 7 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 210-213.
52.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
53.Verklaring [verdachte ] , afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
54.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
55.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
56.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
57.Een geschrift, zijnde een schouwverslag van 12 juni 2016, opgesteld door drs. J. Stomp, doorgenummerde pag. A 11-12.
58.Verklaring van de deskundige dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, afgelegd op de terechtzitting van 22 februari 2018.
59.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
60.Verklaring van dr. E.J.M. Pennings, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
61.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
62.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
63.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
64.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
65.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
66.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 17 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 119-141.
67.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
68.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
69.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
70.Verklaring van verdachte [verdachte ] , afgelegd ter terechtzitting op 22 februari 2018.
71.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
72.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 1-4.
73.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
74.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P3 25.1-25.61.
75.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 166-169.
76.Verhoor van getuige [naam dochter] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 19 september 2017, ongenummerd.
77.Een geschrift, zijnde een herzien rapport van ‘Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] ’ van 26 augustus 2016, opgesteld door dr. K.J. Lusthof , doorgenummerde pag. A 44-58.
78.Verklaring van dr. K.J. Lusthof , afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
79.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam huisarts] van 13 juli 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 221-225.
80.Een proces-verbaal van bevindingen van 9 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 86.
81.Een proces-verbaal van bevindingen van 24 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 87.
82.Een proces-verbaal van bevindingen van 22 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 80-81.
83.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 29.
84.Een proces-verbaal van bevindingen van 22 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 31-32.
85.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P 2 29.
86.Een proces-verbaal van bevindingen van 6 april 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 193.
87.Een proces-verbaal van bevindingen van 18 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 53-56.
88.Een geschrift, zijnde een ‘deskundigenbericht inzake oxycodon en het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ’ van 8 januari 2018, opgesteld door dr. E.J.M. Pennings, ongenummerd.
89.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] van 7 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P3 39-58.
90.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 11 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 64-88, in het bijzonder pag. P1 68 en P1 70.
91.Een proces-verbaal van uitwerking OVC van 20 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 94-103.
92.Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van verdachte [verdachte ] van 19 april 2017, ongenummerd.
93.Verklaring van verdachte [verdachte ] , afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
94.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 190-191.
95.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
96.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
97.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
98.Een proces-verbaal van verhoor ter inbewaringstelling van verdachte [medeverdachte] van 13 januari 2016, opgemaakt door de rechter-commissaris E. Diepraam, ongenummerd.
99.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 7] ’ op 12 juni 2016, doorgenummerde pag. A 108-110.
100.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
101.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 8] ’ op 14 juni 2016, doorgenummerde pag. A 121-122.
102.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016, doorgenummerde pag. A 129-132.
103.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 10] ’ op 25 juni 2016, doorgenummerde pag. A 133-135.
104.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pag. A 166-169.
105.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
106.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
107.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
108.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
109.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016, doorgenummerde pag. A 129-130.
110.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, doorgenummerde pag. A 166-169.
111.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
112.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 30-37.
113.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [verdachte ] en ‘ [naam 11] ’ op 12 juni 2016, doorgenummerde pag. A 111-113.
114.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [verdachte ] en ‘ [naam 12] ’ op 21 juni 2016, doorgenummerde pag. A 128.
115.Verklaring verdachte [verdachte ] , afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
116.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
117.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] van 7 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P3 39-58.
118.Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van verdachte [verdachte ] van 19 april 2017, ongenummerd.
119.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [verdachte ] en ‘ [naam 13] ’ op 13 juni 2016, doorgenummerde pag. A 119.
120.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 166-169.
121.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
122.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [verdachte ] en de verzekeringsadviseur op 13 juni 2016, doorgenummerde pag. A 114-115.
123.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 22 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 119-141.
124.Een proces-verbaal van OVC sessie 39 van 28 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 150-152.
125.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 166-169.
126.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 22 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 119-141.
127.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
128.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
129.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A1-6.
130.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
131.Verklaring van verdachte [verdachte ] , afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
132.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016, doorgenummerde pag. A 129-132.
133.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 10] ’ op 25 juni 2016, doorgenummerde pag. A 133-135.
134.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
135.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
136.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
137.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 26 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
138.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
139.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 1-6.
140.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 5] van 17 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 119-141.
141.Een proces-verbaal van bevindingen van 13 juli 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 16-24.
142.Een proces-verbaal van bevindingen van 8 juni 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 225-228.
143.Een geschrift, zijnde een verslag betreffende een niet natuurlijke dood van 12 juni 2016, opgesteld door drs. J. Stomp, doorgenummerde pag. A 10.
144.Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 6-7.
145.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P1 33-40.
146.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
147.Een geschrift, zijnde een voorlopig sectierapport van 13 juni 2016, opgesteld door dr. V. Soerdjbalie-Maikoe, doorgenummerde pag. A 27-30.
148.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [verdachte ] en ‘ [naam 12] ’ op 21 juni 2016, doorgenummerde pag. A 128.
149.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 9] ’ op 22 juni 2016, doorgenummerde pag. A 129-132.
150.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 10] ’ op 25 juni 2016, doorgenummerde pag. A 133-135.
151.Een proces-verbaal van OVC sessie 39 van 28 oktober 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 150-152.
152.Verklaring van dr. K.J. Lusthof, afgelegd ter terechtzitting van 22 februari 2018.
153.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 171-172.
154.Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van verdachte [medeverdachte] van 19 april 2017, ongenummerd.
155.Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van verdachte [verdachte ] van 19 april 2017, ongenummerd.
156.Een geschrift, zijnde een testament van [slachtoffer] van 31 mei 2013, doorgenummer pag. A 176-178.
157.Een geschrift, zijnde een algehele volmacht/levenstestament van [slachtoffer] van 30 juni 2014, doorgenummer pag. A 179-184.
158.Een proces-verbaal van bevindingen van 3 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. A 171-172.
159.Een geschrift, zijnde een oproeping van de rechtbank Amsterdam van 9 juni 2016, doorgenummerde pag. 186.
160.Een geschrift, zijnde een uitwerking van een tapgesprek tussen [medeverdachte] en ‘ [naam 7] ’ op 12 juni 2016, doorgenummerde pag. A 108-110.
161.Een geschrift, zijnde een schriftelijke verklaring van verdachte [verdachte ] van 19 april 2017, ongenummerd.
162.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam 4] van 16 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 5-29.
163.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [naam 4] van 7 maart 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P3 39-58.
164.Een proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte ] van 12 juni 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. P2 30-37.
165.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 31 januari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 202-206.
166.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 7 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 210-213.
167.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 9 februari 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 214-216.
168.Een proces-verbaal van verhoor getuige [naam getuige] van 1 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar] en [naam opsporingsambtenaar] , doorgenummerde pag. G 110-112.
169.Arrest van de Hoge Raad van 28 november 2017, ECLI:NL:HR:2017:3022.