ECLI:NL:RBAMS:2018:1355

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
13/684203-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van ex-schoonmoeder en ex-schoonzusje met taakstraf en gevangenisstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-schoonmoeder en ex-schoonzusje. De verdachte werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten die plaatsvonden op 22 april 2017 in Amstelveen. Tijdens een confrontatie bij de deur van het huis van zijn ex-partner, waarbij hij zijn zoontje wilde ophalen, ontstond een discussie die escaleerde. De verdachte heeft de aangeefsters, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], mishandeld door hen te slaan en te stompen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de bekentenis van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag en bedreiging, maar achtte de mishandeling van beide slachtoffers bewezen.

De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk, en een gevangenisstraf van 3 dagen met aftrek van het voorarrest. De rechtbank motiveerde de straf door te wijzen op de ernst van de feiten, het feit dat de slachtoffers in hun eigen huis zijn mishandeld, en de recidive van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte hulp nodig heeft om het recidiverisico te verminderen en legde bijzondere voorwaarden op, waaronder toezicht door de reclassering en een behandelverplichting. Daarnaast werden schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684203-17
Datum uitspraak: 31 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [GBA adres] ,
opgegeven dat hij verblijft op het [adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2018, waarbij verdachte aanwezig was.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. T. Nieuwburg, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat:
hij op 22 april 2017 in Amstelveen geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] van het leven te beroven door haar tegen haar hoofd/gezicht/gelaat te trappen/schoppen en/of op haar hals/nek/borst is gaan staan. Dit is subsidiair in de beschuldiging opgenomen als de mishandeling van [slachtoffer 1] ;
hij op 22 april 2017 in Amstelveen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door haar tegen een muur te drukken en/of gedrukt te houden en/of tegen haar gezicht/gelaat/hoofd te slaan en/of te stompen;
hij op 22 april 2017 in Amstelveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door haar tegen haar gezicht/gelaat/hoofd te slaan en/of te stompen;
hij op 22 april 2017 in Amstelveen [slachtoffer 1] heeft bedreigd door tegen haar te zeggen: “Ik ga je vermoorden” en/of dat hij, verdachte, haar wilde vermoorden.
De volledige tekst van de beschuldiging is in een bijlage opgenomen die achter dit vonnis is gevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Op 22 april 2017 stond verdachte in Amstelveen voor de deur bij het huis van zijn ex-partner omdat hij zijn zoontje wilde ophalen. Zijn zoontje was echter niet aanwezig. Aan de deur ontstond een discussie tussen aangeefster [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en verdachte waarop zij op een gegeven moment water naar hem gooide. Hierop stormde verdachte het huis binnen waarop in de gang een worsteling met deze [slachtoffer 1] ontstond waarbij ook de zestienjarige dochter [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) betrokken is geraakt.
[slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard dat verdachte haar naar binnen duwde waarop zij op de grond viel. Hierna heeft verdachte met kracht op haar hoofd gestampt. Ook gaf hij harde vuistslagen tegen haar hoofd en is hij op haar hals en borst gaan staan. Dit wordt bevestigd door [slachtoffer 2] die zelf heeft verklaard dat zij van verdachte meerdere stompen op haar hoofd kreeg. Deze verklaring wordt weer door [slachtoffer 1] ondersteund.
Verdachte heeft bekend dat hij [slachtoffer 1] ‘een paar stoten’ heeft gegeven en heeft verder bekend dat hij [slachtoffer 2] heeft geslagen. Hij werd door iemand op zijn oog geslagen en heeft in een reactie uitgehaald. Toen hij hierna opkeek, zag hij pas dat hij [slachtoffer 2] had geraakt, aldus verdachte.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van het eerste ten laste gelegde feit. Op grond van de bekentenissen van verdachte en de verklaringen van beide aangeefsters is de officier van mening dat de ten laste gelegde feiten 2 tot en met 4 wel wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
3.3
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak voor de ten laste gelegde feiten 1 en 4 bepleit. De feiten 2 en 3 kunnen zijns inziens wettig en overtuigend worden bewezen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1
Vrijspraak voor de poging doodslag subsidiair de mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 1) en de bedreiging van [slachtoffer 1] (feit 4)
De rechtbank is – met de raadsman van verdachte – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 1 en 4.
Ten aanzien van feit 1, de poging doodslag subsidiair mishandeling van [slachtoffer 1] , vinden de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen. De rechtbank concludeert daarom dat er geen wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 4, de bedreiging van [slachtoffer 1] , oordeelt de rechtbank dat zij de bedreiging van [slachtoffer 1] wel wettig, maar niet overtuigend bewezen acht en dus niet tot een bewezenverklaring komt.
3.4.2
Veroordeling voor de mishandeling van [slachtoffer 1] (feit 2) en de mishandeling van [slachtoffer 2] (feit 3)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] . Verdachte heeft dit bekend en beide aangeefsters hebben dit ook verklaard.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 22 april 2017 te Amstelveen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 1] met kracht meermalen tegen haar hoofd te stompen;
Feit 3
op 22 april 2017 te Amstelveen [slachtoffer 2] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer 2] met kracht eenmaal tegen haar hoofd te stompen.

4.Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

Het bewezen verklaarde zijn strafbare feiten en verdachte is daarvoor ook strafbaar.

6.Motivering van de straf

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen waarvan 27 dagen voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. De officier heeft gevorderd dat daarbij bijzondere voorwaarden worden opgelegd met toezicht van de reclassering, ook als die voorwaarden inhouden dat verdachte zich moet laten behandelen bij De Waag. Dit toezicht moet dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
Daarnaast heeft de officier gevorderd dat de rechtbank een taakstraf van 120 uren zal opleggen met bevel dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen indien verdachte deze taakstraf niet naar behoren uitvoert.
6.2
Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft aangegeven dat hij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie voor wat betreft de gevangenisstraf. Hij ziet alleen geen toegevoegde waarde in toezicht door de reclassering en maakt bezwaar tegen de gevorderde taakstraf.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf van 60 uren opleggen waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Zij zal daaraan de bijzondere voorwaarden koppelen zoals die zijn genoemd in het advies van Reclassering Nederland van 19 juni 2017, te weten een meldplicht, een behandelverplichting en de verplichting om zich te houden aan alle afspraken in het kader van het schuldhulpverleningstraject. De rechtbank zal deze bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren. Dit betekent dat deze voorwaarden direct werking hebben. Zij zal daarnaast een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 3 dagen met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot deze straf komt.
Ernst van de feitenVerdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-schoonmoeder en zijn ex-schoonzusje dat nota bene pas zestien jaar oud is. Dit zijn twee kwalijke feiten. Verdachte heeft hen in hun huiselijke omgeving letsel toegebracht en schrik aangejaagd. Uit de vorderingen die zij als benadeelde partij hebben ingesteld, blijkt dat zij tot de dag van vandaag nog last hebben van hetgeen op 22 april 2017 heeft plaatsgevonden.
RecidiveUit het strafblad van verdachte (uitdraai van 22 december 2017) blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Zo is hij in juni 2017 veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-schoonvader. Er zijn dus eerder (gewelddadige) conflicten met deze familie geweest.
Persoonlijke omstandighedenUit het rapport van Reclassering Nederland van 19 juni 2017, opgemaakt door J.M. van Hagen, blijkt onder meer dat verdachte ervan overtuigd is dat hij juist heeft gehandeld en dat hij in zijn recht stond. Hij erkent het gebruik van geweld, maar bagatelliseert zijn aandeel en praat dit gedrag goed. De verantwoordelijkheid wordt volledig bij zijn ex-schoonfamilie gelegd. Deze houding is een risicofactor voor herhaling van grensoverschrijdende conflicten met zijn ex-schoonfamilie waarbij de driejarige zoon van verdachte de dupe wordt. Tijdens het gesprek met de reclassering heeft verdachte zich niet-ontvankelijk opgesteld voor suggesties hoe hij anders zou kunnen handelen tijdens een conflict met zijn ex-schoonfamilie. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een behandelverplichting bij De Waag en het houden aan alle afspraken die in het schuldhulpverleningstraject worden gemaakt. Zij adviseert ook om de reclassering opdracht te geven toezicht te houden op de bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De strafDe rechtbank is van oordeel dat voor de mishandeling van twee personen, waaronder een meisje van zestien jaar oud, een taakstraf voor de duur van 60 uren passend is. Zij zal daarnaast een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest opleggen, te weten 3 dagen, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Sr.
Uit het rapport van Reclassering Nederland leidt de rechtbank af dat de reclassering zich zorgen maakt over mogelijke nieuwe conflicten met de ex-schoonfamilie van verdachte. Dit komt mede doordat verdachte kennelijk geen verantwoordelijkheid neemt voor hetgeen is gebeurd. Nu verdachte samen met zijn ex een zoontje heeft, is het onvermijdelijk dat verdachte in contact blijft komen met zijn ex-schoonfamilie. Om nieuwe conflicten te voorkomen, vindt de rechtbank het wenselijk dat verdachte een zogeheten ‘stok achter de deur’ heeft, zodat hij bij een eventueel volgend conflict beter nadenkt over zijn eigen handelen. Zij zal daarom een deel van de taakstraf, te weten 30 uren, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte hulp moet krijgen om het recidiverisico te verminderen en zijn leven op orde te krijgen. Zij zal daarom de bijzondere voorwaarden zoals omschreven in het rapport van Reclassering Nederland opleggen en de reclassering opdracht geven tot het houden van toezicht op de naleving van deze voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Omdat er, gelet op het bovenstaande, rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een dergelijk misdrijf begaat, beveelt de rechtbank dat de bijzondere voorwaarden en het uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft € 523,85 (vijfhonderddrieëntwintig euro vijfentachtig) aan materiële schadevergoeding en € 1.200,00 (twaalfhonderd euro) aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] de strafzaak niet te zwaar belast. Tevens is vast te komen staan dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling door verdachte (feit 2) deels materiële schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op een bedrag van € 363,78 (driehonderddrieënzestig euro achtenzeventig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal ten aanzien van de materiële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de mishandeling (feit 2).
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de rechtbank geconstateerd dat de vordering van deze schade deels is gebaseerd op feiten waarvan de rechtbank verdachte vrijspreekt. Gelet hierop waardeert de rechtbank de rechtstreekse immateriële schade op € 300,00 (driehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De verdachte dient ook te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft € 216,00 (tweehonderdzestien euro) aan materiële schadevergoeding en € 600,00 (zeshonderd euro) aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr.
Uit het onderzoek op de zitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] de strafzaak niet te zwaar belast. Ten aanzien van de materiële schadevergoeding zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet is komen vast te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met de mishandeling (feit 3).
Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding waardeert de rechtbank de rechtstreekse immateriële schade op € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening. De benadeelde partij zal ten aanzien van de immateriële schadevergoeding voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 22c, 22d, 36f, 57, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 1 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Mishandeling, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
30 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 15 dagen.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
  • zich moet houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft. Daartoe moet hij zich melden bij Reclassering Nederland op het adres Wibautstraat 12 in Amsterdam. Hierna moet hij zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland dit nodig acht;
  • zich moet laten behandelen bij De Waag of een soortgelijke instelling;
  • zich moet houden aan alle afspraken die in het kader van het schuldhulpverleningstraject worden gemaakt.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Veroordeelt verdachte daarnaast tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 663,78 (zeshonderddrieënzestig euro achtenzeventig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag bestaat uit € 363,78 (driehonderddrieënzestig euro achtenzeventig) materiële schadevergoeding en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 663,78 (zeshonderddrieënzestig euro achtenzeventig), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 13 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening. Het toegewezen bedrag ziet op de immateriële schadevergoeding.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (22 april 2017) tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2018.