ECLI:NL:RBAMS:2018:1353

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
13/680236-16, 13/741350-14 (tul) en 13/741214-13 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraak en vernieling met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 31 januari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere inbraken en vernielingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een inbraak in een bedrijfspand van [aangever 1] op 7 april 2016, waarbij goederen zijn weggenomen en schade is aangericht. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen, waaronder een bloedspoor van de verdachte, als voldoende beschouwd om de inbraak te bewijzen. De verdachte is vrijgesproken van de inbraken bij [aangever 2] en [aangever 3] en van de diefstal van een BMW, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn psychische problemen en de begeleiding door de reclassering. De rechtbank heeft besloten dat het niet wenselijk is om de verdachte naar de gevangenis te sturen, gezien zijn recente vooruitgang in het leven.

De benadeelde partij [aangever 2] heeft een schadevergoeding gevorderd, maar omdat de verdachte voor de inbraak bij deze partij is vrijgesproken, is de vordering niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft ook de proeftijd van eerdere voorwaardelijke veroordelingen verlengd en een taakstraf opgelegd in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/680236-16, 13/741350-14 (tul) en 13/741214-13 (tul)
Datum uitspraak: 31 januari 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.H. van der Meij, en wat zij en de gemachtigd raadsman van verdachte, mr. C.W. Flokstra, naar voren hebben gebracht.

2. De beschuldiging

Verdachte wordt er – kort gezegd – van beschuldigd dat:
hij op 7 april 2016 in Ommen met een ander/anderen heeft ingebroken bij de [aangever 1] en een tablet en/of telefoons heeft gestolen;
hij op 11 februari 2016 in Bussum met een ander/anderen heeft ingebroken bij [aangever 2] en kleding heeft gestolen;
hij op 24 februari 2016 in Zwolle met een ander/anderen heeft ingebroken bij [aangever 3] en drie computerkasten heeft gestolen;
hij op 30 oktober 2015 in Rotterdam met een ander/anderen een BMW heeft gestolen. Dit is subsidiair in de beschuldiging opgenomen als de heling van die BMW in de periode van 30 oktober 2015 tot en met 23 april 2016;
hij op 25 juli 2016 in Amsterdam een deur en/of een dossierkast van [aangever 4] heeft vernield.
De volledige tekst van de beschuldiging is opgenomen in een bijlage die achter dit vonnis is gevoegd.

3. Waardering van het bewijs

3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak bepleit van de inbraken bij [aangever 2] en [aangever 3] (feiten 2 en 3) en van de diefstal van de BMW (feit 4 primair).
Wel is de officier van mening dat de inbraak bij [aangever 1] (feit 1) kan worden bewezen. Dit baseert zij met name op het bloedspoor op het kozijn van een binnendeur in de [aangever 1] waarin het DNA van verdachte wordt aangetroffen, een getuige die twee mannen ziet wegvluchten in een Volkswagen Golf en dat later in deze Volkswagen een blikje Red Bull met het DNA van verdachte wordt aangetroffen. Ook lijkt verdachte telefonische contacten te hebben met een medeverdachte die is aangehouden.
Ook kan de opzetheling van de BMW worden bewezen (feit 4 subsidiair). In de auto wordt een handschoen met daarin DNA van verdachte aangetroffen. Dit zegt dat verdachte op een bepaald moment in de auto is geweest en ook de gebruiker van deze auto is geweest. Het is duidelijk dat verdachte wist dat de kentekenplaat van de auto gestolen was, aldus de officier.
Tot slot blijkt uit de aangifte van [aangever 4] en de foto’s in het dossier dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de vernieling van de deur en de dossierkast (feit 5).
3.2 Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor alle vijf de feiten.
Ten aanzien van de inbraak bij [aangever 1] heeft de raadsman opgemerkt dat het maar de vraag is of het aangetroffen bloedspoor van verdachte ook betekent dat verdachte op dat moment in de [aangever 1] is geweest. Uit het dossier blijkt namelijk dat het onderzoek door de politie wordt verricht terwijl de winkel al is opgeruimd. Er hangt een plastic zak aan de deur en op het moment dat deze wordt verwijderd, ziet de politie het bloedspoor. Het bloedspoor is niet aangetroffen op een steriele plaats delict en dus kan niet worden uitgesloten dat sprake is geweest van contaminatie, aldus de raadsman.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
3.3.1 Vrijspraak van de inbraak bij [aangever 2] (feit 2), de inbraak bij [aangever 3] (feit 3) en de diefstal, subsidiair heling van de BMW (feit 4)
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman van verdachte – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de inbraak bij [aangever 2] (feit 2), de inbraak bij [aangever 3] (feit 3) en de diefstal subsidiair heling van de BMW (feit 4).
3.3.2 Veroordeling voor de inbraak bij [aangever 1] (feit 1) en de beschadiging van een deur en het onbruikbaar maken van een kast bij [aangever 4] (feit 5)
De rechtbank is van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraak bij [aangever 1] (feit 1) en zal uitleggen waarom.
Uit de aangifte van de [aangever 1] blijkt dat er op 7 april 2016 in de vroege uren van de ochtend is ingebroken. De inbraak is ook door een getuige aan de politie gemeld. Aangever ziet dat er dingen kapot zijn geslagen en dat er goederen zijn weggenomen. Getuige [persoon 1] heeft twee personen in regenpakken zien wegrennen en tot slot wordt in de [aangever 1] op het kozijn ter hoogte van de tussendeur een bloedspoor aangetroffen. Dit spoor blijkt het DNA van verdachte te bevatten.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat er ten aanzien van het bloedspoor dat het DNA van verdachte bevat contaminatie is opgetreden, omdat de winkel al was opgeruimd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Het klopt dat de winkel al was opgeruimd voordat er sporenonderzoek is verricht, maar het dossier bevat geen aanknopingspunten dat er iets is verplaatst of dat contaminatie via een voorwerp zou kunnen hebben plaatsgevonden. Daarnaast zijn er bij de inbraak ruiten ingeslagen. Het is aannemelijk dat iemand zichzelf daarbij op een zodanige manier kan verwonden dat er een bloedende wond kun ontstaan. Verdachte geeft overigens ook geen verklaring hoe zijn bloed dan op een voorwerp moet zijn gekomen waarmee de contaminatie heeft plaatsgevonden.
MedeplegenDe rechtbank oordeelt verder dat verdachte de inbraak met een ander heeft gepleegd. Op de camerabeelden is onder andere te zien dat een persoon met een voorwerp tegen een deur slaat (waardoor deze wordt opengebroken) en dat beide personen goederen uit de [aangever 1] wegnemen. Ook heeft getuige [persoon 1] verklaard dat hij, nadat hij een aantal harde knallen hoorde en het alarmlicht van de [aangever 1] zag knipperen, twee mannen zag rennen. De rechtbank oordeelt dat hieruit blijkt dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de ander en acht het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
De beschadiging van een deur en het onbruikbaar maken van een kast bij [aangever 4] (feit 5)De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling bij [aangever 4] .
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 7 april 2016 te Ommen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een tablet merk Samsung, type Galaxy P5100 en meer telefoons merk Samsung, type Galaxy en merk Sony, type Xperia, toebehorend aan [aangever 1] en klanten van [aangever 1] , waarbij hij, verdachte en zijn mededader zich de toegang tot dat bedrijfspand hebben verschaft en voornoemde weg te nemen tablet en telefoons onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak van ruiten van de toegangsdeur en een deur en verbreking van kastjes van voornoemd bedrijfspand;
Feit 5
op 25 juli 2016 te Amsterdam opzettelijk en wederrechtelijk een deur heeft beschadigd en een dossierkast onbruikbaar heeft gemaakt, toebehorende aan [aangever 4] gelegen aan de [adres 3] , door met kracht voornoemde deur open te gooien, waarbij die deur vervolgens met de deurklink die dossierkast raakte.

4. Het bewijs

De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5. De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

6. Motivering van de straf

6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
6.2 Het standpunt van de raadsman van verdachte
De raadsman van verdachte heeft verzocht om verdachte niet terug te sturen naar de gevangenis nu hij eindelijk zijn leven meer op orde heeft. Hij heeft tevens verzocht om het toezicht door de reclassering voort te laten duren.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 60 uren. Zij zal daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden opleggen met een proeftijd van 2 jaren. Zij zal hieraan de bijzondere voorwaarde koppelen zoals is geadviseerd door Reclassering Nederland in het rapport van 17 augustus 2017.
De rechtbank zal uitleggen waarom zij tot deze straf komt.

Ernst van het feitVerdachte heeft zich onder meer schuldig gemaakt aan een inbraak in de [aangever 1] . Dit is een ernstig en vervelend feit. De [aangever 1] heeft schade geleden doordat er ruiten zijn vernield en er kastjes zijn verbroken. Ook zijn er goederen weggenomen die niet het eigendom van verdachte waren.

RecidiveUit het strafblad van verdachte (met als datum 22 december 2017) blijkt dat verdachte vaker is veroordeeld voor dergelijke delicten. In deze zaak neemt de rechtbank mee dat de bewezen verklaarde feiten een enige tijd geleden zijn gepleegd en artikel 63 Sr van toepassing is.

Persoonlijke omstandighedenDe rechtbank heeft het rapport van Reclassering Nederland van 17 augustus 2017, opgemaakt door A.M. Schule, bestudeerd. Uit dit rapport blijkt onder meer dat verdachte tot de doelgroep ‘Top 600’ behoort en dat hij, ondanks intensieve bemoeienis en zorg in vrijwillig kader, tot op heden blijft recidiveren. Een complexe samenloop van psychische en persoonlijkheidsproblematiek en een beperkt sociaal-maatschappelijk functioneren lijkt hieraan ten grondslag te liggen. Verdachte wordt intensief begeleid door het forensisch ACT-team van Mentrum. Daarnaast krijgt hij antipsychotica voorgeschreven en is beschermingsbewind ingesteld. Ook heeft hij onlangs een nieuwe woning gekregen en is hij niet meer te vinden in zijn oude woonomgeving, waar hij door omgang met overlastgevende/criminele jongeren in aanraking kwam met justitie. Het is volgens de reclassering van belang dat het huidige begeleidingstraject in gedwongen kader wordt voortgezet, ook omdat het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. De reclassering adviseert daarom een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden de verplichting om medewerking te verlenen aan woonbegeleiding van het Leger des Heils.

De rechtbank heeft ook acht geslagen op het afloopbericht toezicht van 21 december 2017. Hieruit blijkt onder meer dat er twee toezichten naast elkaar liepen. Verdachte heeft meegewerkt aan het toezicht en de contacten bij het FACT TEAM onderhouden. Verdachte is psychiatrisch stabiel en er is verbetering te zien op psychisch en sociaal gebied. Er wordt gewerkt aan zijn agressieproblematiek en hij krijgt hulp bij praktische zaken, zoals de inrichting van zijn woning.

De strafNaar aanleiding van de bovenstaande rapportages oordeelt de rechtbank dat het niet wenselijk is dat verdachte een gevangenisstraf opgelegd krijgt, omdat dan alles wat hij met veel hulp en moeite heeft opgebouwd (een eigen huis, een schuldsaneringstraject en stabiliteit inzake zijn psychische en persoonlijkheidsproblematiek) dan weer teniet wordt gedaan. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte de consequenties moet voelen van het opnieuw plegen van strafbare feiten. Zij zal daarom een taakstraf opleggen voor de duur van 60 uren. Daarnaast zal zij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren opleggen met als bijzondere voorwaarde de verplichting om medewerking te verlenen aan woonbegeleiding van het Leger des Heils, overeenkomstig het rapport van de reclassering van 17 augustus 2017.

7. Tenuitvoerleggingen voorwaardelijke veroordelingen
7.1
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741350-14
Bij de stukken bevindt zich de op 11 januari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741350-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 3 juni 2015 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bevel dat dit strafdeel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank vindt het echter, gelet op de bovengenoemde rapportages, wenselijk dat het toezicht van de reclassering blijft voortduren en zal daarom de proeftijd met 1 jaar verlengen.
7.2
De vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 13/741214-13
Bij de stukken bevindt zich de op 11 januari 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/741214-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 1 oktober 2013 van de politierechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank vindt het echter, gelet op de bovengenoemde rapportages, niet wenselijk dat verdachte naar de gevangenis moet. Zij zal daarom in plaats van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren gelasten, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
8. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever 2] (met als gemachtigde [persoon 2] ) heeft € 4.162,53 (vierduizendhonderdtweeënzestig euro drieënvijftig) aan materiële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Omdat verdachte voor de inbraak bij [aangever 2] (feit 2) wordt vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering worden verklaard.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 47, 57, 63, 311 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
10. Beslissing
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder de feiten 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 en 5 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal door twee personen, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en verbreking
en
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goederen die geheel of ten dele aan een ander toebehoren, beschadigen en onbruikbaar maken
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen.
Veroordeelt verdachte verder tot een gevangenisstraf voor de duur van
3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaren vast.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan woonbegeleiding van het Leger des Heils, zolang de reclassering dit nodig acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verlengt de proeftijd met 1 jaar van het bij genoemd vonnis van 3 juni 2015 met parketnummer 13/741350-14 opgelegd voorwaardelijk strafdeel, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Gelast – in plaats van de tenuitvoerlegging van de bij genoemd vonnis van 1 oktober 2013 met parketnummer 13/741214-13 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden – een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen.
Bepaalt dat de benadeelde partij [aangever 2] niet-ontvankelijk in de vordering is.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en A.A. Spoel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 januari 2018.