ECLI:NL:RBAMS:2018:1335

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2018
Publicatiedatum
9 maart 2018
Zaaknummer
13/751096-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gedeeltelijke weigering

Op 27 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door een Poolse rechter. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1991 in Polen, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering van de opgeëiste persoon toe te staan, gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zittingen van verschillende vonnissen, maar dat in sommige gevallen de oproep correct was gedaan en de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de vonnissen B, C en F, maar geweigerd voor de vonnissen A, D, E en G, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen en geen van de weigeringsgronden van toepassing was. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Overleveringswet (OLW) en het Wetboek van Strafrecht in haar overwegingen betrokken. De beslissing is genomen in het belang van de rechtsgang en de bescherming van de rechten van de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751096-18 (EAB II)
RK-nummer: 18/825
Datum uitspraak: 27 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 2 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 januari 2018 door een rechter van het
Regional Courtin Bydgoszcz (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 februari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van de volgende vonnissen:
A.
District Courtin Inowroclaw van 22 maart 2016 (
II K 37/16)
B.
District Courtin Inowroclaw van 8 maart 2016 (
II K 637/15)
C.
District Courtin Inowroclaw van 29 februari 2016
(II K 639/15)
D.
District Courtin Mogilno van 6 juni 2016 (
II K 88/16)
E.
District Courtin Mogilno van 16 mei 2016 (
II K 89/16)
F.
District Courtin Inowroclaw van 15 maart 2011 (
in het EAB afwisselend genoemd VI K 117/10 dan wel VI K 1117/10, hierna: VI K 117/10)
G.
District Courtin Inowroclaw van 2 november 2016 (
VI K 283/16)
De overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van:
A. 1 jaar en 6 maanden
B. 5 maanden
C. 5 maanden
D. 2 jaar en 5 maanden
E. 10 maanden
F. 2 jaar en 6 maanden
G. 1 jaar,
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.
Van deze straf resteert volgens het EAB nog:
A. 1 jaar en 6 maanden
B. 5 maanden
C. 5 maanden
D. 2 jaar en 5 maanden
E. 10 maanden
F. 7 maanden en 28 dagen
G. 1 jaar
De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW:

Standpunt raadsman
De raadsman heeft betoogd dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW voor alle vonnissen toepasselijk is. De opgeëiste persoon was in de zaken A, B, C, D, E en G niet op de zitting aanwezig en er is geen sprake van een van de situaties als vermeld in artikel 12 onder a tot en met d van de OLW. Bij vonnis F is de straf voorwaardelijk opgelegd. De opgeëiste persoon is niet op de hoogte gesteld van de omzetting van de voorwaardelijke straf.
Gelet hierop dient de overlevering voor alle vonnissen geweigerd te worden.
Subsidiair dienen er aanvullende vragen gesteld te worden aan de Poolse autoriteiten over de wijze van oproeping van de opgeëiste persoon.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de overlevering toegestaan kan worden voor de vonnissen B, C en F.
Volgens de informatie uit het EAB was de opgeëiste persoon bij vonnis F aanwezig bij de zitting. Uit het EAB blijkt niet dat de straf voorwaardelijk is opgelegd en anders is bij de omzetting noch de maat of de aard van de straf gewijzigd, zodat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon bij die zitting niet een vereiste is voor de overlevering.
Bij de vonnissen B en C was de opgeëiste persoon niet aanwezig maar is sprake van de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW. Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon officieel in kennis is gesteld van de datum en de plaats van de zitting en dat hij de “
notification”zelf heeft opgehaald. Hierdoor staat ondubbelzinnig vast dat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen zitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter zitting verschijnt.
Voor de vonnissen A, D, E en G dient de overlevering geweigerd te worden omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen en geen van de situaties uit artikel 12 a tot en met d van de OLW zich voordoet.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman en is met de officier van justitie op de door haar aangevoerde gronden, van oordeel dat de overlevering voor de vonnissen B, C en F toegestaan kan worden.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de terechtzitting van vonnis F. In het EAB is niet vermeld dat (een deel van) deze straf voorwaardelijk is opgelegd. Op grond van het vertrouwensbeginsel gaat de rechtbank uit van deze en is de niet onderbouwde mededeling van de opgeëiste persoon dat de straf voorwaardelijk was opgelegd, onvoldoende om aan dat vertrouwen afbreuk te doen. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het verweer dat de opgeëiste persoon niet is geïnformeerd over een tenuitvoerlegging van de straf.
Bij de zaken B en C was de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig, maar is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, van de OLW aan de orde. De oproep is namelijk naar het adres van de opgeëiste persoon toegestuurd en is door hem opgehaald. De enkele ontkenning van de opgeëiste persoon dat hij de “
notification” niet heeft opgehaald, is onvoldoende om niet van de juistheid van de informatie uit het EAB uit te gaan.
De overlevering dient voor de vonnissen A, D, E en G op grond van artikel 12 van de OLW te worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen en geen van de situaties als vermeld in artikel 12, onder a tot en met d, van de OLW van toepassing is.

5.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt voor de vonnissen B, C, en F vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis B van hetDistrict Courtin Inowroclaw van 8 maart 2016 (II K 637/15)Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de WVW 1994
Vonnis C van hetDistrict Courtin Inowroclaw van 29 februari 2016 (II K 639/15)
Overtreding van artikel 9, eerste lid, van de WVW 1994
Vonnis F van hetDistrict Courtin Inowroclaw van 15 maart 2011 (VI K 117/10)
Feiten a en b:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feiten c, d, e, f, g en h:
Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 311 van het Wetboek van Strafrecht, artikel 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, 7 en 12 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Regional Courtin Bydgoszcz (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht voor zover die betrekking hebben op de vonnissen:
B.
District Courtin Inowroclaw van 8 maart 2016 (
II K 637/15)
C.
District Courtin Inowroclaw van 29 februari 2016
(II K 639/15)
F.
District Courtin Inowroclaw van 15 maart 2011 (
VI K 117/10)
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Regional Courtin Bydgoszcz (Polen) voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht voor zover die betrekking hebben op de vonnissen:
A.
District Courtin Inowroclaw van 22 maart 2016 (
II K 37/16)
D.
District Courtin Mogilno van 6 juni 2016 (
II K 88/16)
E.
District Courtin Mogilno van 16 mei 2016 (
II K 89/16)
G.
District Courtin Inowroclaw van 2 november 2016 (
VI K 283/16)
Aldus gedaan door
mr. E.M.M. Gabel, voorzitter,
mrs. I. Verstraeten-Jochemsen en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 februari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]